Berichten

Wim Randsdorp, een Lissese jongen tewerkgesteld in Duitsland

Nu zie ik je nooit meer” is een boek, geschreven door Marjon Griffioen over Wim Randsdorp, overleden in 1943 in Duitsland. Van hem zijn er 70 brieven bewaard, geschreven aan zijn zus.

door Laura Bemelman

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 4, oktober 2015

‘Nu zie ik je nooit meer …’ zegt Wims moeder bij het afscheid van haar zoon, als deze in het najaar van 1942 naar Duitsland vertrekt om daar tewerkgesteld te worden. Haar slechte voorgevoel over de afloop ervan wordt helaas werkelijkheid als hij eind november 1943 bij een bombardement om het leven komt. Na het overlijden van de zus van Wim, blijkt zij bijna zeventig brieven van haar broer uit zijn periode in Duitsland te hebben nagelaten. Brieven die Wim heeft geschreven aan zijn ouders, broers en zussen. Schoondochter Marjon Griffioen is ervan overtuigd dat ze een verhaal vormen dat verteld moet worden. Door een boek te schrijven over Wim Randsdorp wil ze hem een stem geven, een stem die het verhaal van zijn laatste levensjaar vertelt. Hoewel er volgens Marjon tussen 200.000 en 300.000 tewerkgestelde Nederlanders geweest zijn, waarvan er ongeveer 29.000 zijn omgekomen, is er weinig over hen bekend geworden. Over onderduikers hebben we geleerd door bijvoorbeeld het dagboek van Anne Frank. In de vele brieven van Wim Randsdorp schrijft ook hij, als in een dagboek, over alledaagse dingen zoals de smaak van het eten en het grote gebrek aan voldoende ervan, over zelf kleding moeten wassen, kapotte sokken en schoenen en zijn behoefte aan warme klompen, over behoefte aan wat geld voor kleine uitgaven. Hij wil echter vooral niet laten zien dat hij het soms zó moeilijk heeft en weigert bij de pakken neer te gaan zitten. Zijn heimwee naar Holland, familie, vrienden, verjaardagen en zijn toenemende angst blijken tussen de regels door steeds duidelijker. Hij put een enorme hoop en steun uit zijn geloof en probeert zo vaak mogelijk troost in de katholieke kerk te vinden. Hoop en wanhoop strijden om een plek, hij blijft proberen de moed erin te houden, telt af naar de jaarwisseling van 1942-1943 en naar zijn verlof, waarvan hij steeds meer gaat inzien dat dit er nooit gaat komen … Het is een aangrijpend en invoelbaar document geworden, met een verhaal dat niet alleen voor de familie belangrijk is, maar ons allemaal een beeld geeft van de worsteling van deze Wim en vele andere tewerkgestelden in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Absoluut een aanrader. Zie het als een vorm van eerbetoon aan hem en zijn familie dat we in het Nieuwsblad van dit kwartaal zijn Lisses Kwartiertje geplaatst hebben. In onderstaand artikel gaat het vooral om de voorouders van Wim Randsdorp.

Gijsbertus Ransdorp en Jannigje van Zoelen

Waarschijnlijk rond 1810 trouwen Gijsbertus Randsdorp en Jannigje van Zoelen, mogelijk in Jutphaas. Er worden uit dit huwelijk in elk geval zeven kinderen geboren. Aanvankelijk woont het gezin in IJsselstein – waar de eerste vier kinderen geboren worden – en verhuist dan naar Jutphaas. Beide plaatsen liggen onder de rook van Utrecht, niet ver van elkaar vandaan. In Jutphaas overlijden begin 1818 de kleine Jan van vijf jaar en Kaatje van twee jaar oud. In oktober van het jaar daarop, komt als vijfde kind Jan Randsdorp ter wereld. Hij is later de overgrootvader van Wim Randsdorp. Na Jan worden nog twee dochters geboren. Het beroep van vader Gijsbertus is hoepelmaker. Van zijn overlijden in 1839 doet zoon Willem aangifte op het gemeentehuis, ook hij is hoepelmaker.

Overgrootvader Jan Randsdorp en zijn vrouw Barbara

In 1850 trouwt Jan Randsdorp, als dertigjarige kleerbleker in Utrecht met Barbara Maarschalkerweerd, een kleerbleekster van 26 jaar oud. Na zijn vader is nu ook de moeder van Jan overleden, net als beide ouders van de bruid. Als getuigen van het huwelijk zijn alleen een oom en een broer van Barbara en een neef van Jan aanwezig als nauwste verwanten. De bruidegom schrijft zijn naam onder de huwelijksakte, de bruid verklaart niet te kunnen schrijven. Het gezin woont in Utrecht, daar worden de eerste kinderen geboren, waaronder Gijsbertus Johannes in 1852. Tegen het jaar 1860 verhuist het gezin naar Jutphaas. De naam Johannes Gijsbertus moet in het gezin heel belangrijk geweest zijn, want er zijn maar liefst vier kinderen met die voornamen geboren: het eerste kindje in 1851 wordt slechts 10 maanden oud; het jongetje daarna geboren in 1855 wordt maar vier jaar oud; het derde naamgenootje leeft nog geen drie maanden en alleen de zoon die in maart 1866 wordt geboren, is volwassen geworden en pas op middelbare leeftijd overleden. Vader Jan Randsdorp is nog lange tijd kleerbleeker gebleven en wordt later hoepelmaker. Voordat ook hij in 1866 overlijdt, woont en werkt hij als hoepelmaker in Jutphaas.

Grootvader Gijsbertus Johannes Randsdorp

In 1877, trouwt Gijsbertus Johannes Randsdorp met dienstbode Kornelia van Breukelen uit IJsselstein. Vader Jan Randsdorp is al overleden maar moeder Randsdorp is bij de huwelijksvoltrekking aanwezig en geeft haar toestemming. Oom Willem Randsdorp, de broer van vader treedt op als getuige voor de bruidegom, hij is 60 jaar en nog steeds hoepelmaker. Naast de veldwachter zijn er nog twee getuigen, bekenden van het bruidspaar, inwoners van Jutphaas en beiden hoepelmakers. De moeder van de bruidegom, zijn oom Wim en ook de ouders van de bruid verklaren door onkunde niet te kunnen schrijven of hunne namen te teekenen. Het bruidspaar vestigt zich in Jutphaas waar in augustus 1878 het eerste kind geboren wordt. In Jutphaas volgen nog vier kinderen, alleen zoontje Jan wordt slechts 15 maanden oud. Vader Gijsbertus Johannes (Gijs) wordt in de aktes aanvankelijk steeds als arbeider aangeduid – een niet specifieke beroepsnaam – maar staat vanaf 1883 genoteerd als hoepelmaker. Het gezin verhuist naar IJsselstein waar in november 1886 Johanna geboren wordt. Zij overlijdt echter al na drie dagen. Ook haar zusje Cornelia wordt een jaar later maar enkele dagen oud.

Hoepelmakers en griendcultuur

Vooral langs de lagere delen van de rivieren vinden we de hoepelmakers. Het griendhout, of wilgenhout, gedijt heel goed op akkers die regelmatig onder water komen te staan en vochtig blijven. Door de grote toename van de bevolking in de 19e eeuw, is er steeds meer vraag naar levensmiddelen. Die worden dikwijls vervoerd in vaatjes, bijeengehouden door hoepels van wilgenhout. De grote vraag naar deze hoepels leidt tot grootschalige aanplant van grienden en tot een bloei van het beroep hoepelmaker. De hoepelmaker klooft geschilde tenen of stokken wilgenhout in tweeën, en buigt die na het weken tot hoepels, die vooral gebruikt worden rond haring- of botervaatjes. Rond IJsselstein en Jutphaas zijn veel grienden en hoepelmakers geweest.

Houten tonnen met wilgen hoepels in de visverwerking (coll. Het Geheugen van Nederland)

Rond 1900 wordt het aantal hoepelmakers echter zó groot dat dit van negatieve invloed is op de prijs van de hoepels en de lonen van de hoepelmakers blijven daardoor laag. Vlees zou er in hun gezinnen nog maar zelden op tafel komen, de knolraap die ze in plaats daarvan dikwijls eten, wordt dan ook wel hoepmakers spek genoemd. De industrie van het hoepelmaken verdwijnt dan ook meer en meer rond het begin van de 20e eeuw en de grienden zijn weer weilanden geworden.

Familie Randsdorp van kerk naar kerk

De lage lonen voor de hoepelmakers zullen van invloed geweest zijn op het vertrek van de familie Randsdorp uit hun woonplaats IJsselstein. Volgens het Bevolkingsregister van hun oude woonplaats is het gezin in juni 1888 naar Hengelo vertrokken. In 1893 blijkt het gezin in Enschede te wonen. Vader Gijs komt met vrouw en vier kinderen voor in het Bevolkingsregister van deze stad. In juni 1893 wordt op den Berkenkamp, wijk C nog een zoon Gijsbertus Johannes geboren. Vader is dan geen hoepelmaker meer, maar staat als arbeider geregistreerd. Hoewel hij later in documenten voorkomt als timmerman en metselaar, wordt in deze akte geen specifiek beroep genoemd.

St. Agathakerk in Lisse – bouw 1902 -1903

Lisette van der Lans schrijft in haar boek ‘St. Agatha 1903-2003’ over Gijs(bertus) Randsdorp dat hij heeft meegebouwd aan kerken in Enschede, Vilsteren en Den Haag. Het lijkt aannemelijk dat hij eveneens betrokken geweest is bij de bouw van de noodkerk in Hengelo. Deze wordt in 1888 gebouwd in de tuin van de pastorie en wordt gebruikt, voorafgaand aan de bouw van de Sint-Lambertusbasiliek. In 1893-1894 heeft Gijs in Enschede waarschijnlijk bijgedragen aan de bouw van de St. Jozefkerk, een Rooms Katholieke kerk die in die jaren gebouwd is, vooral om kerkruimte te bieden aan de textielarbeiders die zich daar eind 19e eeuw in groten getale vestigden. Heel bijzonder aan het bestek voor de bouw van deze St. Jozefkerk zijn de daarin opgenomen arbeidsvoorwaarden. De werklieden krijgen een verzekering tegen ongelukken op de bouw en er worden schriksteigers aangebracht. Goed drinkwater en behoorlijke privaten moeten op de bouwplaats beschikbaar zijn en er mag niet langer dan elf uur per dag gewerkt worden. Maar er staat óók in de voorwaarden dat het vloeken verboden is!

Familie Randsdorp, middenonder Kornelia van Breukelen met kinderen en aangetrouwde kinderen (coll. Lisette van der Lans)

Later zijn in Vilsteren tussen 1896 en 1897 de Sint Willibrorduskerk gebouwd en in Den Haag is in 1898 de Onze-Lieve-Vrouw van Goede Raadkerk geconsacreerd. Ook aan deze katholieke kerken heeft Gijsbertus Johannes waarschijnlijk meegebouwd. Volgens Lisette van der Lans, in haar bovengenoemde boek, trekken in die periode vaklieden uit alle delen van het land, van plek naar plek om te kunnen meewerken aan de bouw van grote, nieuwe RK kerken. Als je het geluk had te worden aangenomen, dan had je minstens een jaar werk. Zo zou ook Gijs Randsdorp als metselaar met zijn gezin naar Lisse gekomen zijn. Rond 1902 heeft hij zijn woonwagen geparkeerd, naast die van de anderen, op het terrein van de nieuw te bouwen Sint Agathakerk. Op 1 november 1905 staat het gezin volgens het Bevolkingsregister van Lisse op C70 officieel ingeschreven in een ‘echte’ woning, op de Grachtweg nummer 37. Alleen zoon Johannes Gijsbertus is in Jutphaas gebleven en is daar getrouwd, de overige kinderen komen naar Lisse. Barbara, Huibert en Johannes Cornelis trouwen in Lisse, maar de jongste zoon Gijsbertus Johannes blijft voorlopig nog op de Grachtweg wonen. Vader Gijs overlijdt in 1915 en zijn weduwe in 1934. Volgens Erik Vergunst in zijn boek ‘de Geschiedenis van Lisse in oude ansichten en plattegronden’, is het huis in 1959 verkocht aan Franciscus Johannes Hogervorst. Gedurende lange tijd heeft deze een schoenwinkel op dit adres gehad.

Grachtweg 37, na de familie Randsdorp kwam hier Hogervorst schoenen (coll. Beeldbank Lisse)

 

 

 

Johannes Cornelis Randsdorp

Het boek ”Nu zie ik je nooit meer..”, van Marjon Griffioen

Net als zijn vader is Johannes Cornelis metselaar geworden. Hij trouwt in 1908 met Klazina Elisabeth Koelewijn, die met haar ouders al geruime tijd in Lisse woont, op het stukje Heereweg tussen de Nieuwstraat en Julianastraat. Het jonge gezin trekt voor enige tijd in op Grachtweg 37, waar de eerste twee kinderen geboren worden. Daarna woont het gezin enkele jaren in de Van der Veldstraat, waar nog in elk geval vier van de kinderen geboren worden. Uiteindelijk neemt het gezin haar intrek in Julianastraat 113. Over dit gezin waaruit in totaal veertien kinderen geboren zijn, en waarvan helaas één kindje al heel jong is overleden, heeft Marjon Griffioen zelf al een heleboel verteld in haar boek over Wim Randsdorp.

Bronnen:

Nu zie ik je nooit meer – Marjon Griffioen;

St. Agatha 1903-2003 – De glorie en roem van katholiek Lisse – Lisette van der Lans;

Geschiedenis van Lisse in oude ansichten en plattegronden – Erik Vergunst;

Utrechts Archief; Bevolkingsregisters IJsselstein, Enschede, Lisse; Canon van IJsselstein, Hoepelmakers; Monumentenregister Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Hoepelmakerij P. v.d. Brand en zoon;

Beeldbank Lisse – Genealogie; ProGen VOL;

FamilySearch; Wikipedia, Encyclo – online Encyclopedie Ons erfgoed, oude beroepen

Naschrift

Het boek ”Nu zie ik je nooit meer..”, van Marjon Griffioen is verkrijgbaar bij boekhandel Grimbergen. Prijs € 20,20 Het is te leen in de bibliotheek en bij Vereniging Oud Lisse ter inzage. Ook te bestellen via https://vermeer. mijnbestseller.nl/shop/index.php/historyand-politics/biographies-and-memoirs. html.

DE OMWENTELING: dagboek van Van der Zaal

De bevrijding van de Fransen in 1913 wordt beschreven naar aanleiding van een dagboek van Cornels van der Zaal. De Prins van Oranje kwam ook nog langs.

Door Arie de Koning

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 3, juli 2015

In het jaar 1813 is ons land verlost van het Franse juk. Geallieerde legers onder bevel van Lord Wellington versloegen definitief Keizer Napoleon en er kwam een omwenteling. Ook in Lisse. Op de 10e van de maand november kwam er een gerucht dat ons land had gecapituleerd, met wie en hoe wist niemand. De Maire, de heer van der Staal, was die dag bij de Prefect ontboden waar hem werd gelast de goede rust in Lisse te handhaven want er kwamen eerdaags vreemde troepen naar deze regio. De Maire ging bij alle burgers in het dorp langs om te verzoeken zich rustig te houden. Geruchten bleven zich verspreiden tot maandag de 15e, toen kreeg het gemeentebestuur een brief dat het alle valse geruchten waren en Keizer Napoleon weer op zijn troon zetelde. Toch namen enkelen het zekere voor het onzekere en vertrokken. Douanen en Fransche Heeren namen de wijk, toch bevreesd voor eventuele vergelding. In Amsterdam braken op de 15e om 19.00 uur relletjes uit en onder het scanderen van Oranje, Oranje begon men huizen van douanen in brand te steken. Lisse lag op de route Den Haag – Amsterdam en aan doorkomende koetsen en ruiters meende men op te maken dat het alles Oranje was geworden. Ook hier begon men op de 12e ’s avonds luidkeels oranje te roepen maar rellen bleven uit. Maire van der Staal had op de 15e een man naar Leiden gestuurd om te zien welke vlag er op de toren stond. Deze kwam terug en meldde dat de hele stad versierd was met Oranje. Cornelis van der Zaal werd op donderdag verzocht de Nederlandse vlag op de toren van Lisse te zetten. Deze had de avond ervoor een Franse vlag verbouwd tot een Nederlandse door de strook rood te vervangen voor een oranje strook. Het was niet mogelijk gebleken om in Leiden een vlag te kopen want op woensdagavond waren de stadspoorten gesloten. Drie dagen lang zong de bevolking van Lisse uitbundig Oranjeliederen en gingen ze rond bij burgers en boeren voor een drinkpenning of om getrakteerd te worden. Het was een vrolijke boel in het anders zo rustige dorpje. Maar zondag en maandag veranderde de sfeer toen grote groepen deserteurs in het dorp verschenen. Ook waren er een boel jonge mannen uit Lisse onder de wapenen van Napoleon opgenomen of werkten in werkbataljons, zij waren nog niet terug.

Maar nog steeds waren er geen vreemde troepen verschenen en begonnen de talrijke bossen rond Lisse zich te vullen met stroopbenden van deserteurs, het werd gevaarlijker. Op woensdagavond, toen men de kerkdienst bijwoonde hoorde men van buiten een trompetgeschal en enkelen gingen eens buiten kijken. Het was een kapitein van de Nationale Garde, welke vroeg om vrijwilligers om op te treden tegen de stroopbendes in de omgeving. Een menigte Fransen kwam plunderend vanuit Utrecht richting Leiden. Zeventien personen van Lisse meldden zich en ook in Hillegom sloot zich een groep aan. In Lisse zelf werd er een wacht geformeerd, zeventien bewapende mannen zouden Lisse verdedigen.

Het hoofdkwartier werd strategisch ingericht in de Witte Zwaan en telkens werden patrouilles van twee man uitgezonden. Nog steeds werden er geruchten verspreid en niemand wist waar men aan toe was. Eindelijk op maandag de 29e november kwamen er bij Scheveningen Engelse schepen aan welke 250 soldaten ontscheepten welke naar Den Haag marcheerden. De Engelsen vertelden dat de Prins van Oranje zou volgen. Dinsdagmiddag om vijf uur kwam de prins aan land en ging per koets naar Den Haag. Op twee december is de prins naar Amsterdam gegaan en in Lisse aangekomen werden de paarden ververst en ging het gezelschap in de Witte Zwaan naar de Rechtkamer om zich te verfrissen. Opvallend was dat Zijne Hoogheid de aangeboden wijn niet aanraakte waarop de andere heren het zich goed lieten smaken. Het was voor het dorp Lisse een heuglijke dag. Na een half uur vertrok het gezelschap naar Amsterdam.

Diezelfde 2e december 1813 verschenen dan de eerste vreemde troepen, drie stuks “koezakken”, imponerende figuren op hun kleine paardjes. De Fransen waren doodsbang van deze taaie soldaten. Heel Lisse liep uit om hen te zien, het blijven natuurlijk gaapstokken, en men bood de overigens uiterst vriendelijke soldaten een glas jenever aan. Het hele dorp deed hen daarna uitgeleide tot buiten het dorp. De vrijdag daaropvolgend kwam er een expresse brief waarin werd meegedeeld dat de Prins weer door Lisse kwam en verse paarden verlangde. Rond het middaguur verschenen de koetsen van de Prins, gevolgd door een dertigtal kozakken. Zij hielden halt en vroegen om hooi en haver voor de paarden en vlees en brood voor hen zelf. Bovendien werd er drank verlangd want zij lustten daar wel pap van. Bij de slager werd 50 pond vlees gehaald en in ketels gekookt. Maar voor dat klaar was waren de kozakken de huizen ingegaan en vroegen de mensen om voedsel. Toen de 50 pond klaar was zette Van der Zaal schragen met planken neer bij Vreeburg en vielen de kozakken aan. Volop besproeid met jenever en bier. Het vervelende was dat men hen niet kon verstaan maar een passerende heer uit Amsterdam sprak hun taal en was bereid te tolken. Toen de soldaten de tafel hadden leeggegeten en alle flessen leeg waren verscheen het rijtuig van de Prins. Deze keer stapte hij niet uit maar deed wel zijn raam open en de heer Entink (schout) en de Maire converseerden met Z.H. Toen de paarden waren ingespannen vertrok het gezelschap onder het geroep van Oranje boven, gevolgd door de kozakken waarvan er vier in Lisse bleven om ordonnans te rijden. Men had gedacht ze bij Jan Lemmers onder te brengen maar de kozakken wilden niet bij Vreeburg vandaan en wilden weer vlees en brood hebben. Die middag was een aardige middag en niemand geschiedde enig leed. Zaterdagmorgen trokken grote groepen kozakken en een menigte Russische infanterie door Lisse, maar Lisse heeft daar geen hinder van gehad. Zij waren op weg naar Leiden. Zondag nog enige formaties kozakken op doortocht en ook de vier ordonnansrijders vertrokken maandag. Ook diezelfde maandag besloot het dorpsbestuur het dorp te “limmeneeren” versieren met verlichting, en daar is Lisse die middag druk mee geweest. ’s Avonds vierde men feest. Dinsdag in de namiddag kwamen er 1500 Spaanse krijgsgevangenen door welke voor de Fransen hadden moeten werken bij Den Helder en nu vrijgelaten waren. Ze hadden allen dienst genomen tegen de Fransen. Het dorpsbestuur besloot hen allen een slok jenever te geven, als ze maar door liepen.

Op vrijdag 10 december is ter poeje van ’t Regthuijs van Lisse afgelezen dat de Prins tot Soeverein Vorst was uitgeroepen. Daarna werden de doortochten van militairen minder. Wel moesten er iedere dag 10 wagens en 20 paarden gereed gehouden worden. Die moesten van vijf dorpen betrokken worden. Toen kwam eindelijk de definitieve wapenstilstand. Napoleon deed zijn kroon af en werd verbannen. Toen konden ook alle militairen naar hun vaderland terugkeren, ook de jongens en mannen uit Lisse. In de Kerk werd een dankzegging gedaan en kon Lisse weer verder.

Opvallend is dat patriottische mannen als de heren Steengracht, Van der Staal, Entink e.a. die aanvankelijk voor de Fransen hadden gewerkt na de bevrijding weer dadelijk een rol konden spelen. Dit was te danken aan de proclamatie van 1813 van de Prins van Oranje. Hierin stelt hij nadrukkelijk: “Alle partijschap heeft opgehouden, Al het geledene is vergeten en vergeeven”

Een bewerking naar het dagboek van Cornelis van der Zaal bijgehouden in de periode 178-1838.

Kozak in 1813 in de buurt van Lisse

EEN PLANKJE VAN HONDERD JAAR GELEDEN

Heereweg 115 werd verbouwd. Op zolder werd een plankje met tekst gevonden geschreven door Jac. Van Biezen en Andries Mastenbroek. Laura onderzocht de familierelaties van hen en de bewoningsgeschiedenis van Heereweg 115.

Door Laura Bemelman van Werkgroep Genealogie

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 3, juli 2015

Bijna heel Europa in Oorlog Dit zoldertje er op gelegen 6 Maart 1915 Jac. Van Biezen Andries Mastenbroek, Lisse’

Onlangs schreef de heer de Jong aan ons Nieuwsblad over de grondige verbouwing van hun nieuwe huis op de Heereweg 115. Tijdens sloopwerkzaamheden op de zolder is ergens achter het rachelwerk een plankje gevonden met enkele regels tekst. Hij heeft een foto ervan naar ons toegestuurd omdat hij deze vondst heel bijzonder vond en met ons wilde delen. We wilden de foto graag in het Nieuwsblad plaatsen, maar direct ontstond ook het idee om vanuit de Vereniging Oud Lisse te onderzoeken of er iets interessants over te vertellen zou zijn.

In maart 1915 is ‘bijna heel Europa in oorlog’. We hebben het dan over de 1e Wereldoorlog. Hoewel Nederland in die oorlog haar neutraliteit wist te behouden, had die oorlog behoorlijk veel impact op het leven van de Nederlanders en de Lisser bevolking. In een eerder artikel in het Nieuwsblad zijn de Belgische oorlogsvluchtelingen al uitgebreid aan bod gekomen. Als het plankje wordt beschreven zijn die 500 mensen die vanaf begin oktober 1914 in ons dorp onderdak hebben gekregen nog maar net weer vertrokken, de meesten naar vluchtelingenkampen elders in ons land. De beide schrijvers van dit plankje hebben een grote betrokkenheid bij deze grote oorlog gevoeld. We weten eigenlijk niet of het gebruik was, zo’n verborgen plankje. Er is in elk geval één vergelijkbaar voorbeeld. Mogelijk zijn er nog anderen die ervan hebben gehoord of het hebben meegemaakt? Was er ook niet een schilder die zijn naam ooit in de kerktoren van de Hervormde dorpskerk op het Vierkant achterliet? Als een lang verstopt geweest plankje wordt teruggevonden is het een curiositeit en krijgt het meer kans op aandacht. Dit plankje heeft precies honderd jaar moeten wachten om in handen van een belangstellende terecht te komen en gelukkig is het door de vinder ook onder de aandacht van onze vereniging gebracht. Onze vrijwilligers, geïnteresseerd in historie en genealogie, zijn ervan overtuigd dat de tekst op het plankje is geschreven door twee Lisser timmermannen. Jacobus van Biezen, dan 51 jaar, geboren op 7 september 1863 in Lisse, van beroep timmerman. Hij is afkomstig uit een gezin van 9 kinderen, zijn ouders zijn Willem Spruijt van Biezen en Jacoba Hoek. Hij trouwde op 21 november 1895 in de NH kerk in Lisse met Johanna Theresia de Vries, geboren in Velsen. Jacobus is overleden op 18 oktober 1922 in Lisse. Andries Mastenbroek, dan 30 jaar, geboren op 10 oktober 1884 in Leiden, van beroep timmerman. Ook hij is afkomstig uit een gezin van 9 kinderen, zijn ouders zijn Barend Mastenbroek en Marigje Dragt. Hij trouwde op 28 juni 1906 in de NH kerk in Lisse met Ida Catharina Kaak, geboren in Voorhout. Andries is overleden op 3 januari 1960 in Lisse. Het gezin Mastenbroek en dus ook Andries, heeft enige tijd op de Heereweg ongeveer huisnummer 116 gewoond, dus schuin tegenover het huidige huis van familie De Jong. Vader was winkelier en ook behanger en had nog een zoon die timmerman was en een andere zoon die behanger was. Op nummer 120 woonde Jacob van Biezen, hij was koopman en een broer van timmerman Jacobus van Biezen. Het huis is gesloopt en herbouwd en Van Biezen is vertrokken, daar kwam toen de winkel van Reeuwijk, nu is het een appartementencomplex. De twee mannen staan elk als timmerman in het Bevolkingsregister. Als ze daarin voorkwamen als timmermansknecht hebben ze een ‘baas’ gehad, nu is dat niet zeker. Gezien het leeftijdsverschil is het mogelijk dat Andries in dienst geweest is bij Barend. Of waren ze beiden in dienst van bijvoorbeeld timmerman-aannemer Moolenaar? In elk geval was er tijdens die eerste Wereldoorlog schaarste aan allerlei goederen en veel werkloosheid. Deze klus moet ‘brood op de plank’ betekend hebben voor de gezinnen van deze timmerlieden.

Het ‘land van Blokhuis’ zicht op Heereweg

Op Heereweg 115 woonde Cornelis Blokhuis (1859), dan al enige tijd weduwnaar van Geertruida van Parijs. Cornelis en Geertruida hebben tien kinderen gekregen, vijf daarvan waren in 1915 al overleden. In dat jaar woonden nog twee kinderen, ongehuwd bij hun vader in huis: zoon Cornelis (1877) en de jongste dochter Geertje (1891). Hun adres is dan: C104. Op de nummers C101, C102 en C103 woonden de drie overige kinderen: zoons, en allemaal bloemist. Naast zijn vader, op C103, woonde Gerrit Blokhuis (1878), getrouwd maar zonder kinderen. Dit was het huis ‘Irene’ dat eerst nog als ziekenhuis in gebruikt geweest is en later is afgebroken voor de aanleg van de Nassaustraat. Twee huizen meer noordelijk, op C101 woonde Marie Jacobus (1889), hij was in 1912 getrouwd maar ook (nog) zonder kinderen. En op C102, tussen zijn beide broers in, Gijsbert Blokhuis (1883). Hij was getrouwd met Francina Elisabeth Servaas, en zij kregen drie kinderen: Cornelis (genoemd naar opa Blokhuis) in 1909; Francina Elisabeth van 1911 en Geertruida van januari 1913. Echtgenote en moeder Francina is op 20 februari 1915 overleden en Gijsbert bleef achter met de drie heel jonge kinderen. Gijsbert is met de kinderen verhuisd naar het huis van zijn vader. Mogelijk  heeft Gijsberts’ zus Geertje de dagelijkse zorg voor de kleintjes op zich willen nemen. Een eenvoudiger oplossing was er waarschijnlijk niet. Ongetwijfeld had Geertruida daar ook al de zorg voor haar vader en andere broer. De drie mannen, vader en twee zoons, konden zich dan concentreren op waar ze goed in waren: bloembollen kweken en die verhandelen. De verhuizing moet wel bliksemsnel in gang gezet zijn. Want het plankje is van slechts veertien dagen ná het overlijden van Gijsberts vrouw Francina. Dit zal haast wel de aanleiding geweest zijn voor het opknappen van de zolderverdieping, waar de timmermannen hun plankje achter de rachels gestoken hebben.

De ‘Pruimenhof’ van Gijsbert Blokhuis

Heereweg 115 is samengesteld uit het huis zoals het in 1906 voor Cornelis Blokhuis is gebouwd en de uitbreiding tot dubbel woonhuis in 1929. Het werd in de zestiger jaren van de vorige eeuw een hoekpand toen de Nassaustraat werd aangesloten op de Heereweg. Vóór 1906 heeft op deze plek een ander huis van de familie Blokhuis gestaan ´de Pruimenhof´. De allereerste Blokhuis, Gijsbert, woonde daar vanaf ongeveer 1817. Later hebben in het gesplitste hoekhuis een reeks bewoners gewoond. Het is nog geruime tijd in gebruik geweest als pastorie van de Nederlands Hervormde Kerk. Ook heeft later de Lisser wethouder Moolenaar er nog gewoond. Waarschijnlijk zit de charme van dit verhaal in de conclusie, die je alleen kunt trekken door gegevens uit verschillende bronnen en bestanden te combineren met wat kennis van zeden en gewoonten uit die tijd.

 

Bronnen: De Grote Oorlog in een Hollands Dorp – Nieuwsblad 1/2105; ProGen VOL; Bevolkingsregister Lisse 1910-1920; Registratie Waardevolle Panden in Lisse – VOL; A.M. Hulkenberg – Lisse, rommeling

 

 

 

Belgische burgervluchtelingen in Lisse in de Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918)

Ongeveer vijfhonderd Belgische burgervluchtelingen uit de Eerste Wereldoorlog werden tussen begin oktober 1914 en half januari 1915 in Lisse opgevangen.

De opvang van Belgische vluchtelingen in Lisse

Dit jaar is het honderd jaar geleden dan de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Ook in Lisse waren Belgische burgervluchtelingen. Het wel en wee van hen wordt besproken.

Door Laura Bemelman

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 1, januari 2015

De Grote Oorlog in een Hollands dorp

Grote gebeurtenissen leveren veel gespreksstof op. Zo zal het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en de opvang van de grote stroom Belgische vluchtelingen iets zijn geweest waarover indertijd werd gepraat. Ook het Zuid-Hollandse dorp Lisse kreeg op deze manier met de Grote Oorlog te maken.

Dit jaar is het honderd jaar geleden dan de Eerste Wereldoorlog uitbrak. In de aanloop naar de herdenking daarvan zijn in veel archieven documenten boven water gekomen over de opvang van Belgische burgervluchtelingen in Nederland. Dat gebeurde ook in Lisse, waar tussen begin oktober 1914 en half januari 1915 honderden vluchtelingen een veilig heenkomen zochten.

Aankomst
De kranten stonden in 1914 bol van de berichten over de oorlog in Begië en over de stroom vluchtelingen naar het zuiden van ons land. In Lisse werden net als elders in het land collectes gehouden en kleding, dekens en levensmiddelen ingezameld en opgestuurd. Sommige Lissers maakten forse bedragen over. Zo doneerde Jan Maurits Dideric graaf van Lynden, bewoner van Huize Wildlust, tijdens een van deze inzamelingsrondes maar liefst honderd gulden aan het Nationaal Steuncomité. In verband met de opvang werd er al snel een dringend beroep gedaan op gemeenten in het noorden van Nederland. Die boden ruimhartig hulp aan en overal werden plaatselijke steuncomités opgericht. Ook in Lisse.
Op zaterdagavond 10 oktober arriveerde een grote groep van vierhonderd vluchtelingen vanuit Rotterdam in Lisse. Waarschijnlijk hielden nieuwgierige Lissers hun komst goed in de gaten. Die middag was het al topdrukte aan het Maasstation van Rotterdam. ‘Daar kwamen de groote vrachtauto’s, alle onder politiegeleide aandaveren, steeds maar meer vluchtelingen aanbrengend’, aldus het Rotterdamsch Nieuwsblad. Vanuit Rotterdam werden ze verspreid over tal van plaatsen. Voordat ze in de trein stapten, werden de vluchtelingen door ‘brigade van stationsdames’ voorzien van fruit, belegde boterhammen en melk. Om een uur of tien kwamen de Belgen aan op het station van Lisse.
Het zal een heftige ervaring zijn geweest voor de vluchtelingen: daar stonden ze dan op een winderig station bij een onbekend dorpje ergens in Nederland, samen met een paar honderd lotgenoten. In paniek vertrokken uit het dierbare maar zwaar getroffen Antwerpen, gevlucht over de pontonbrug over de Schelde die achter hen werd opgeblazen om de Duitse soldaten tegen te houden.
De Lisserse dagbladcorrespondent Arie Raaphorst beschreef de betreurenwaardige aanblik van de stoet Belgische vluchtelingen die Lisse binnenkwam. ‘Want behalve wat zij aan het lijf hadden, waren ze van alles beroofd. Alles hadden zij achter moeten laten.’

Gevluchte Belgische kinderen krijgen te eten en drinken bij hun aankomst op het station van Roosendaal in oktober 1914. Prentbriefkaart van de Gebr. van Wely. Coll. Gemeentearchief Roosendaal

Wel waren er wat dieren mee gekomen, zoals een hond, een kanarie, een poesje. Een van de jongens had een kistje met drie konijntjes bij zich en een andere jongen hield een klein smoushondje in zijn armen. Het plaatselijke steuncomité draaide op dat moment al overuren. Kopstukken in het Lisserse comité waren huisarts Dirk Blok (voorzitter), de katholieke hoofdonderwijzer Frederik Dankelman (secretaris) en notaris Johannes Tuijmelaar (penningmeester). Het was een Gemêleerd gezelschap van zowel katholieken als protestanten. Dat was in die tijd geen vanzelfsprekendheid. Tijdens de oprichting van het comité had pastoor Klekamp nog voor tumult gezorgd door te verklaren dan alleen katholieken zitting mochten nemen – dit omdat de vluchtelingen ook katholiek waren.
Kort voor de grote groep waren al Antwerpse familieleden van banketbakkeer Weber in Lisse aangekomen. Deels werden zij door de bakker zelf opgevangen, de rest – het ging om een groot gezin – kreeg onderdak in een leegstaand huis ernaast. Het betrof Petrus Johannes Goossens, zijn vrouw en zeven jonge kinderen. In het veilige Lisse werd op 21 oktober hun zoon en broertje Theodore geboren en geregistreerd bij de burgerlijke stand. Van alle anderen vluchtelingen die op 10 oktober binnenkwamen, werden slechts wat kaartjes en lijsten gemaakt met enkele gegevens en summiere notities over hun korte verblijf in Lisse.
Er is wel een foto bewaard gebleven. ‘Uitgeweken Belgen te Lisse Oct. 1914’ staat er in witte inkt op geschreven. Op de foto zijn 32 mensen te zien die poseren op de oude brede trap van het gemeentehuis: enkele kindeeren, parmantig of wat verlegen, twee hele kleine kindjes op de arm, jongvolwassenen, ouderen, mannen, vrouwen.

De enige foto die herinnert aan het verblijf van de Belgen in Lisse: vluchtelingen op de trap van het Gemeentehuis. Part. Coll Het is voor zover bekend de enig bewaard gebleven beeldherinnering aan de vluchtelingen die tijdelijk in het dorp hebben gewoond.

De eerste noodopvang was in de katholieke jongensschool aan de Heereweg, maar al binnen enkele dagen werden de meeste vluchtelingen ondergebracht bij Lissers thuis. Degenen die gastvrijheid boden, kregen hiervoor een vergoeding toegezegd. Dokter Blok en onderwijzer Dankelman van het steuncomité stuurden elkaar korte berichtjes om de opvang goed op de rails te krijgen. De bewaard gebleven documenten geven een aardig beeld van wat hen in deze dagen bezighield.
Veel van de correspondentie heeft te maken met financiën, zoals de aanschaf van kleding en schoenen, de cokes voor de verwarming van het gebouw van de Volksbond of de kosten van het eten. De Christelijke School stond voor onverwacht hoge kosten omdat het beschikbaar gestelde lokaal nu ook op zondag en ’s nachts moest worden verlicht en verwarmd. Voor de opvang van het Witte Huis, een gebouw dat helaas niet kan worden geïdentificeerd, was met regelmaat ‘versch voor de menschen’ nodig. En half december schreef Piet Warmerdam, een van de Lissers die Belgen in zijn huis opnam, dat hij nog niets had vernomen over de uitbetaling van de vergoeding. Hij had niet alleen vluchtelingen gehuisvest en gevoed, maar zelfs schoenen voor hen betaald. De vergoeding kwam hem toe, liet hij aan het steuncominté weten. Hij leed geldgebrek en kon niet begrijpen waarom betaling uitbleef. Door de oorlog was het leven in Lisse duurder geworden. Daarnaast was er veel werkeloosheid. Het weinige dat er wél was, moest ineens met veel buitenlanders worden gedeeld.

In plaats van dankbaarheid te tonen voor de Lisserse opofferingen, maakten enkele vluchtelingen al kort na aankomst een hoop kabaal in een van de cafeetjes in het dorp. De burgemeester besloot daarop dat de cafés in Lisse vanaf negen uur ’s avonds dicht moesten. En al de volgende dag werden ruim veertig vluchtelingen, onder wie de grootste herrieschoppers, op de trein naar Hillegom gezet. Later mochten de cafés weer open, maar het bleef verboden vluchtelingen sterke dank te verstrekken. Er moest worden voorkomen dat zij ‘hun kostelijke centen gaan omzetten in alcoholica’. In de vaak chaotische vlucht waren veel vluchtelingen elkaar kwijtgeraakt. In dagbladen verschenen oproepen, in treinstations werden briefjes opgehangen en op muren en schuttingen schreven duizenden Belgen hun naam en tijdelijk woonadres in Nederland. De in Den Haag zetelende Centrale Commissie tot Behartiging van de belangen van naar Nederland uitgeweken vluchtelingen deed haar best om hierbij te helpen. In Lisserse archiefstukken zijn van al deze opsporingsacties diverse voorbeelden te vinden. Zo deed de Centrale Commissie in Lisse navraag naar Ferdinand Michaux, een 32-jarige schoenmaker, die daar met zijn vader en een broer verbleef. Vanuit Haarlem werd Jules van Dessel, die in zijn eentje in Lisse terecht was gekomen, door zijn moeder gezocht: ‘Laat jongen hier komen’, luidde het telegram. Uit Vlaardingen kwam een bericht dat Frans Wuyts zijn vrouw en drie jonge kinderen zocht. Er verbleven acht Wuytsen in Lisse, maar niet het gezin van genoemde Frans.

Doorreis en terugkeer
Kort na de val van Antwerpen werden de burgervluchtelingen door de autoriteiten weer opgeroepen om terug te keren. Het zou inmiddels veilig genoeg zijn. De oproep riep bij veel vluchtelingen vragen op: was hun huis er nog, maar durfden eigenlijk niet. Toch keerden eind oktober 1914 al 28 vluchtelingen vanuit Lisse naar Antwerpen terug.

De overheid stimuleerde de verhuizing naar vluchtoorden
Belgische mannen die konden en wilden werken, mochten zonder werkvergunning in Engeland aan de slag. Veel mannen waren het nietsdoen en afwachten beu en wilden graag vertrrekken. Toen dokter Blok een lijst met werkwillenden stuurde aan de British Government Commission for Transportation of Belgians to the United Kingdom, die in Nederland vanaf het adres Calandstraat 49 in Rotterdam opereerde, kreeg hij echter een teleurstellend bericht terug, omdat ‘ze mijn Hollandsche epistel niet gesnapt schijnen te hebben’. Uiteindelijke duurde het tot januari 1915 voordat vijftien Belgen uit Lisse vertrokken en via Hoek van Holland de oversteek maakten naar Engeland. Voor ‘slechte elementen’ was regeringskamp Veenhuizen bedoeld. In Lisse had men zoveel last van de familie Helsen, dat dokter Blok hen probeerde over te plaatsen. Eerst kwam daarvoor per telegram toestemming: de mensen konden worden ‘opgezonden’. Toen ging de overplaatsing toch niet door en werd van het steuncomité per brief een motivering verlangd. Dankelman plaatste op deze brief een notitie voor dokter Blok: ‘Ik weet er nu geen eind meer aan, ik wordt er wanhopig van’. Hij gaf aan hierover al zeker drie- tot viermaal gecorrespondeerd te hebben. Begin januari 1915 lijkt de familie Helsen dan toch naar Veenhuizen te zijn vertrokken.
Koningin Wilhelmina had in de troonrede van 1914 opgeroepen de vluchtelingen met open armen te onvangen. De opvang bij particulieren bleek echter erg kostbaar. Onderbrenging in een speciaal vluchtoord was goedkoper. De overheid stimuleerde de verhuizing naar vluchtoorden door simpelweg de geldkraan aan particulieren dicht te draaien. ‘Niemand hoefde zijn Belgische gasten weg te sturen als men dat niet wenste, maar de vergoeding van het Rijk zou niet meer verstrekt worden’, aldus de Lisserse dagbladcorrespondent Raaphorst.
Een deel van de in Lisse verblijvende vluchtelingen kwam zodoende in vluchtoord Gouda terecht. Zij vertrokken op zaterdagmiddag 9 januari 1915 per trein vanaf het station van Lisse. Voor ‘vrijen overtocht’ en ‘overbrenging hunner goederen naar het station’ werd gezorgd. Een week later vertrokken ook de laatste Belgische vluchtelingen uit Lisse. Het ging om de vijftien Belgische mannen die in Engeland wilde gaan werken. Daarmee kwam er een eind aan een korte maar turbulente periode.

Registratie
De plaatsen en steuncomités die Belgische vluchtelingen opvingen, hielden daarvan een administratie bij. In tegenstelling tot diverse andere plaatsen werden de namen van de Belgische vluchtelingen in Lisse niet opgetekend in de plaatselijke bevolkingsregistratie. Er zijn in het gemeentearchief wel namenlijsten, brieven, notities en bijna vijfhonderd kaartjes van het lokale steuncomité bewaard gebleven. De registratie van de vluchtelingen en de mensen die onderdak gaven, is summier. Over doorreis en terugkeer zijn nauwelijks gegevens genoteerd. Krantenberichten geven weliswaar allerlei cijfers, maar de herkomst daarvan is onduidelijk en ze zijn ook moeilijk controleerbaar.

Uit het archiefmateriaal blijkt dat ongeveer een derde van de vluchtelingen bestond uit kinderen jonger dan vijftien jaar. De oudste vluchteling was een man van 78 jaar, de jongste de in Lisse geboren Theodore Goossens. De vluchtelingen kwamen hoofdzakelijk uit Antwerpen of directe omgeving en waren bijna allemaal katholiek. De mannen werkten vooral in de haven en als zeeman. Daarnaast verdienden ze hin brood as ambachtsman, arbeider en diamantslijper.
Met veel inspanning zijn ruim honderdtwintig particulieren achterhaald die onderdak verschaften. Naast enkele notabelen waren dat onder andere de weduwe van logement De Witte Zwaan, een veehouder, negen landbouwers en maar liefst veertig ‘bloemisten’ (bollenkwekers). Het ging in het laatste geval lang niet altijd om rijke kwekers met grote ‘bollenvila’s’: de echte bloei van de bloembollensector moest immers nog komen. Er zaten ook mensen met een modaal inkomen tussen die graag een steentje wilden bijdragen aan de opvang van de Belgische vluchtelingen.

Familiegeheugen
In de aanloop naar de herdenking van de Eerste Wereldoorlog heeft de Werkgroep Genealogie van de Historische Vereniging Oud Lisse oproepen met lijsten van vluchtelingen in kranten en op websites in zowel Nederland als België geplaatst, in de hoop dat zich afstammelingen zouden melden met verhalen en foto’s. Ondanks alle publiciteit en de medewerking van Familiekunde Vlaanderen (Regio Antwerpen) kwamen er geen verhalen of foto’s boven water. Misschien is het te lang geleden, die ‘Grote Oorlog’, of verbleven de vluchtelingen te kort in Lisse om een blijvende indruk achter te laten. Daarnaast kan het familiegeheugen zijn ‘overschreven’ door de veel sterker in de herinnering voortlevende Tweede Wereldoorlog. Dat laatste zorgde er mede voor dat de Belgische vluchtelingen zelfs uit het collectieve geheugen verdwenen in landen waar ze meerdere jaren werden opgevangen, zoals Engeland.
Wellicht dat dit artikel nog respons oplevert. Nu de namen van de in Lisse verblijvende Belgische vluchtelingen aan de vergetelheid zijn ontrukt, zijn er zowel in Nederland als Belgié in ieder geval mogelijkheden voor verder onderzoek. *

Zie nota bene@gen voor de Lisserse lijst met vluchtelingen en een overzicht van de verwantschapsrelaties tussen de Belgische familie Goossens en de Nederlandse familie Weber

Laura Bemelman is lid van de Werkgroep Genealogie van de Historische Vereniging Oud Lisse.

Copyright © Vereniging Oud Lisse

Lees ook het uitgebreide artikel van Laura Bemelman over de Belische vluchtelingen:

Belgische burgervluchtelingen – Lisse WOI (Laura)

Invloed beleg van Haarlem in Lisse

Het beleg  Haarlem van december 1572 tot juli 1573 heeft ook grote schadelijke gevolgen gehad in Lisse

Door Arie de Koning

2014

Op 11 december 1572 liet de Spaanse legeraanvoerder don Frederik ten noorden, zuiden en westen van de stad Haarlem legerkampen of schansen inrichten en sloeg het beleg om de stad. Haarlem had zich namelijk achter de Prins van Oranje geschaard en de Spanjaarden kwamen orde op zaken stellen.

Bulten de oostelijke stadsmuur van Haarlem lag echter een schiereiland dat moeilijk was af te sluiten door de Spanjaarden. Het was een drassig veenmoeras, een gebied met sloten en dijkjes, totaal ongeschikt om er een schans op te richten. Aan een brief aan zijn baas, de hertog van Alva, de Kapitein-Generaal over de Spaanse troepen in de Nederlanden, verzuchtte don Frederik; “…U moest eens weten wat een moeilijk gebied dit is…“.

Al snel begon de Prins van Oranje vanuit Leiden en zijn legerplaats Sassenheim, hulptransporten naar Haarlem te organiseren. Ook vanuit Hillegom en Lisse werden schepen met voedsel, munitie en hulptroepen de stad ingebracht. Tijdens de winter werden met sleden voorraden naar de stad gebracht, vlak onder de neus van de Spaanse posten. Een Spaanse kapitein meldt mistroostig in een van zijn rapporten; “Vanochtend (24 december 1573 zijn twaalf sleden de stad ingegaan en vanmiddag zijn er negentig uitgerede”. De Haarlemmers gingen de stad in en uit wanneer zij wilden, Ook waren de Spanjaarden totaal overrompeld door het veelvuldige gebruik van de kodde of polsstok waarmee men zich moeiteloos voortbewoog door het moeras en daarbij sloten van wel zes meter breed oversprongen. De Spanjaarden probeerden deze techniek over te nemen. Don Frederik besefte dat beschieten of bestormen van de stad geen soelaas bood en besloot de stad uit te hongeren. Hij liet zand en aarde aanvoeren om ook in het oosten een schans te bouwen en voorzag deze van soldaten en geschut.

Tijdens het beleg van Haarlem werd ook de grote kerk grotendeels verwoest.

Deze Spaanse versterking kreeg de naam “la Goletta”, een verwijzing naar de havenstad La Goletta die Alva in 1535 op de Turkse Sultan Chaireddin Barbarossa had verover. In het zuiden hadden de Hollanders op hun beurt ook versterkingen aangebracht, die weer werden beschoten door het Spaanse geschut wat bijzonder veel schade aanrichtte aan de dorpen in de omtrek. De toenmalige artillerie was nog niet 20 zuiver in zijn schootsveld. Met de plattelands bevolking, overwegend kleine boeren en ambachtslieden, hield niemand rekening, Hun koeien werden geroofd. Hordes wanordelijke huursoldaten, die niet of nauwelijks soldij ontvingen, zwierven door de wijde omgeving. Huizen, boerderijen, molens en kerken werden afgebrand en leeg gestolen en de bewoners werden verkracht en soms op gruwelijke wijze vermoord. Het waren zware tijden. Zowel de Spaanse koning als de prins van Oranje hadden gierend geldgebrek en beide kampen maakten zich schuldig aan deze beestachtigheden. En dan te bedenken dat dit vele jaren zou aanhouden. De Leidse stadssecretaris Jan van Hout heeft in dichtvorm het verhaal opgeschreven van een zekere Bouwe Bouwenszn, een boer uit Lisse, die met afschuw terug kijkt aan deze tijd;

“Mer kijk, ais ik begin te gedenken om myne voorleeden daagen, Soo borst myn hert van druk. Allereerst, doen Haerlem was beleid, zat ik op een schone wooning te Lis, Daar sag ik alle myner beesten ofjaagen van de Papouwen, daarna myne wooning verbranden. O droevigheid: Griet myne dogter, werde verkracht, Ctaes myne soon  gemoort, mer ’t meeste lijd geschiedde an myn wyf, dat ik sag. Die schelmen vol schande pijnigen my nog om myn geld. Ik nogte ’t niet, ik heb ’t er gezeid.

Sij naamen het altermalen weg en bonnen my wel stijf met bande aan ener peerdestaart, Met groot geluk ontkwam ik aan haar hande, ende rake ik ’t Sassem In ’t leger..”.

 

Bouwe werd “Paynier”, een soort van geniesoldaat in het leger van de prins van Oranje.

Ook ons Lisse had enorme schade opgelopen op alle gebieden. Gezag ontbrak volkomen en de bevolking leed verschrikkelijk onder de totale anarchie. Ook de landerijen, die zo florissant ieder jaar hun oogsten opbrachten, waren grotendeels verwoest. De pachters van deze boedels waren, zover zij het hadden overleefd, niet in staat de pachtsommen te voldoen aan de meestal stadse eigenaren en zij werden zonder mededogen failliet verklaard. Ook kleinere boeren welke het hadden aangedurfd om grond te kopen werden na de ”troebelingen”, zoals deze ellendige tijd bekend is geworden, failliet verklaard. Wat een persoonlijk leed dit aanrichtte laat zich raden. Dit bood voor anderen, die deze destructieve periode goed hadden doorstaan de mogelijkheden om te investeren, de één zijn dood is de ander zijn brood. Ook in Lisse.

Een weergave van het beleg van Haarlem. foto Wikipedia

 

Boerenhofstede Middelburg of Morschveen vanaf 1579

De geschiedenis van boerderij Middelburg wordt gegeven wat eigenaren en pachters betreft vanaf 1579 tot heden.

2014

Door Arie de Koning

Eindredactie Nico Groen

 

Op 11 december 1572 begon het jarenlange beleg van de stad Haarlem.

Lisse had door het beleg van Haarlem door de Spanjaarden enorme schade opgelopen op alle gebieden. Gezag ontbrak volkomen en de bevolking leed verschrikkelijk onder de totale anarchie. Ook de landerijen, die zo florissant ieder jaar hun oogsten opbrachten, waren grotendeels verwoest. De pachters waren, zover zij het hadden overleefd, niet in staat de pachtsommen te voldoen aan de meestal stadse eigenaren. Zij werden zonder mededogen failliet verklaard. Ook kleinere boeren die het hadden aangedurfd om grond te kopen werden na de ”troebelingen”, zoals deze ellendige tijd bekend is geworden, failliet verklaard. Wat een persoonlijk leed dit aanrichtte laat zich raden. Dit bood voor anderen, die deze destructieve periode goed hadden doorstaan, de mogelijkheden om te investeren. De één zijn dood was de ander zijn brood.

Maerten Ruychaver

Zo was er Maerten Ruychaver, poorter van Haarlem, een welgesteld en vermogend man. Hij was handelaar in buskruit. Hij was diverse malen burgemeester van Haarlem en Hoogheemraad van Rijnland geweest. Hij had goed garen gesponnen tijdens de gevechten rond Haarlem en Leiden. Zijn handel in buskruit was wat wij nu zouden zeggen booming business. Hij was geboren in 1546 als zoon van WilIem Jacobsz Ruychaver, brouwer en schepen van Haarlem, en van Guerte Pouwelsdr van Outschoten. Op 28 oktober 1570 was hij in Hillegom getrouwd met Alyt van der Laen, dochter van Nicolaes van der Laen, de bekende burgemeester van Haarlem. Maerten was eigenaar was van de hofstede Veenenburgh gelegen tussen Hillegom en Lisse. Op eerste kerstdag in 1626 overleed Maerten Ruychaver op zijn hofstede Oostende bij Hillegom.

Maerten begon failliete boedels op te kopen in Lisse. Op l juni 1579 kocht hij 5 morgen land tussen Veenenburgh en het land van Lysbet Jacobsdr van Nyenrode, het huidige bloemtententoonstelling terrein en de wildernissen. Dit land was in eigendom van Willem Jorysz. Deze had in 1563 het land gekocht. Hij was door de gevechten in “desolate toestand” gekomen en hij was failliet verklaard. In 1577 werd het land beschreven als “een hoeksken land en erfjen waar weleer ener huysken op gestaan heeft, leggende In de Banne van Hillegom”. Het faillissement van Willem Jorisz werd zondag 16 februari 1577 in de Kerk van Lisse afgeroepen na het zingen der psalmen en de preek. Kopieën waren te verkrijgen op het stadhuis van Leiden en op de woning van de schout van Lisse. Op 3 maart 1577 werd het land “gearresteerd” en door de schout en schepenen “gesteld in handen van de Koninklijke Majesteit”. Want Philips II was officieel nog steeds graaf van Holland. Hij was dus de wettige landsheer. Op de daarop volgende publieke verkoop werd Maerten Ruychaver eigenaar van het perceel voor 331 gulden. Waar Willem Jorysz was gebleven, vermeldt de geschiedenis niet.

De volgende aankoop van Maerten was weer uit een failliete boedel. Deze was van Cornelis Jans Florysz, alias Ruygeneeltje, getrouwd met Claesje Pouwelsdr, wonende aan de “Heerwech in ’t dorp Lisse”. Ruygeneeltje bezat onder andere land aan de Quadewech in de Lisserbroek en land in de Morschveen, groot 19 morgen. Ruygeneeltje had zich al diep in de schulden moeten steken en kon niet meer voldoen aan de aflossingen en werd in 1579 failliet verklaard. Deze schulden werden later door Maerten Ruychaver afbetaald. Cornelis Jan Florysz, alias Ruygeneeltje overleed in juni 1584.

De volgende failliete boedel, die Maerten opkoopt, was een perceel van 9 en 1/2 morgen land uit de desolate boedel” van Cornelis Ysbrantsz Rootgen op 13 juli 1584. Dit lag ook in de Morschveen en vormde één geheel met de vorige aankopen.

En als laatste, om de landhonger van Maerten te stillen, was er nog een “…zekere 1 hont lants ofte daaromtrent, bij der hoop, zonder mate met de voet gestoten”. Een klein stukje dat eigendom was van de Duinmeier Jan Gerytsz Hits. Ook dit stukje grensde aan Maertens vorige aankopen en aan het Nijenrode Duin, het huidige bloemtententoonstelling terrein. Op 29 mei 1582 kocht Maerten het voor “de somma van 35 guldenen, d’een helft gereed geld ende dandere helft over een jaar na datum”.

Dit toonde de diepe ellende waarin de boerenstand van Lisse zich na de “troebelingen” bevond. Het dorp zelf was zwaar beschadigd, de kerk beschoten door Spaans en Hollands geschut en deels afgebrand en vele inwoners hadden hun leven of have en goed verloren.

Middelburg

Ruychaver had een boerderij op zijn pas verworven bezit gebouwd. Dat was de geboortedag van de Buitenplaats Middelburg of Morschveen. Na het uiteenvallen van de buitenplaats werd de boerderij naar de buitenplaats vernoemd: “Boerderij Middelburg”. Ook werd de naam gebezigd in latere tijden als “de boerderij van Van Graven” naar de pachter destijds.

Op 17 september 1588 lezen we in de Rechterlijke Archieven van Lisse, dat Maerten Willemsz Ruychaver een woning met ongeveer 30 morgen land, ruim 26 ha, “gelegen in de Hooge Moschveenen te Lisse” heeft verkocht.

Op die dag verscheen voor Jan Reyersz, schout van Lisse en voor Cornelis Pietersz Boursgen en voor Mees Meesz Hoochcamer schepenen van Lisse “De eersaame Maerten Ruychaver, thans woonachtig op de huise van Bergendal te Voorhout“. Hij verkocht aan zijn zwager jonkheer Kapitein Arnoult van Duivenvoorde de woning met 30 morgen land. Ruychaver verklaarde “volkomenlijken vernoegd, voldaan ende wel betaald te zijn, den eersten penninge met den lesten, alles te goeder trouw en onder arg ende bedrog”. Niet vermeld werd wat dat bedrag dan wel was. Maerten Ruychaver verkocht aan zijn zwager “…zekere woning als huis, barg en schuur met ruim 30 morgen land gelegen aan diverse percelen over duin in de Hoge Mosvenen, strekkende van de Nyenrodens duinen af tot achter aan de vaart toe. Alles volgens de oude brieven, belast met 23 st erfhuur meest competerende Nicolaes van der Laen erfgenamen te Haarlem en 12 gulden en 10 st per jaar af te lossen met 200 gulden tbv Jr Johan Nicolaeszn. van Mathenesse” Dit onder overhandiging van de volgende brieven: “Een decreetbrief verleden door het Hof van Holland van 5 morgen land gekomen uit de boedel van Willem Joriszn, groot 12 bladen van 1-6-1579. Een eigendomsbrief van 8 bladen van 18 en 1/2 morgen land gekomen uit de boedel van Cornelis Jan Floriszn Ruygeneel van 28-9-1580 verleden voor de schout van Lisse. Dan nog een waarbrief van 1 en 1/2 hond land gekomen van Jan Gerritszn Hits van 29-5-1582 verleden voor de schout van Lisse. En nog een decreetbrief verleden voor de Baljuw van Rijnland van diverse percelen van landen groot 4 morgen, 2 morgen, 1 en 1/2 morgen en 2 morgen, gekomen uit de boedel van Cornelis IJsbrantszn. Rootgen van 18-7-1584”.

Arnoult van Duivenvoorde was afkomstig uit de adellijke familie van Duivenvoorde en was een zoon van jhr. Adriaen van Duivenvoorde, deken van Dordrecht. Hij werd luitenant-kolonel in het leger van de prins van Oranje, Frederik Hendrik. Hij was getrouwd met de zus van Maerten. Zij heette Geertruyd Ruychaver.

De eigenaar van de Buitenplaats woonde uiteraard niet zelf op de boerderij. Deze werd verpacht. We weten wie deze pachter was uit de rechterlijke Archieven van Lisse. Het was Hendrik Adriaensz Langeveld, afkomstig uit het Langeveld onder Lisse. Hij was getrouwd met Aegie Dircksdr en vijf kinderen zijn bekend: Adriaen, Lenaert, Jan, Cornelis en Aagje. Toen Hendrik overleed in 1612 werd zijn weduwe “bruikster” ofwel pachteres. In 1624 was de pacht overgegaan op Adriaen den Boer uit Noordwijk, die met dochter Aagje op 11 augustus 1619 in Lisse was getrouwd. In 1628 lezen we dat zoon Lenaert Hendriksz Langeveld de nieuwe pachter was geworden.

Jhr. Adriaen van Duivenvoorde, inmiddels kolonel, nam deel aan het beleg van Oostende in 1601 en liep daar de pest op, waaraan hij op 4 juni 1602 overleed. Zijn vrouw Jonkvrouwe Geertruyt van Duivenvoorde kwam in bezit van de Buitenplaats Middelburg. Zij trouwde in 1618 met jhr. Jacob van Thienen. Hij was Meesterknaap, ridder van Holland en West-Friesland en schout van Grootebroek.

Dan, op 7 februari 1633 was er weer nieuws over Mosveen. Jhr. Jacob van Thienen, “als man en voogd over Jonkvrouwe Geertruyt van Duivenvoorde” had, na een openbare veiling “de Buitenplaats Mosveen te Lisse aan Geryth Jacobsz Hulft” verkocht. Deze was woonachtig te Haarlem.

Het bezit werd beschreven als: “….zekere woninge, huijs, bargen, schuijren, potinge ende beplantingen met sijnen heintuinen ende boomgaarden, geleegen in den Ambagte van Lisse in de Hoochmosse Veenen, tesamen groot omtrent 29 morgen toegemaakt land behalve 4 morgen daaromtrent niet toegemaakt sijnde”. Al het land is: “bij den andere geleegen en in pacht bij Lenaert Hendricxz tot Langeveld”. De koopprijs was 10500 gulden te betalen in drie termijnen telkens op de eerste mei. Bijzonderheid bij deze verkoop was dat Geryth Jacobsz Hulft van katholieke gezindheid was.

Geryth Jacobsz Hulft kocht steeds meer land in Lisse. Op 10 april 1634 verschenen voor “..de schout van Lisse, Adriaen van Gorcum, Jonkvrouwe Elisabeth van Duivenvoorde, wonende te ’s Gravenhage, geassisteerd met jonker Gijsbert van Duivenvoorde, haar broeder”. Zij verkochten via Jan Hendricxz van Langeveld aan Gerrit Jacobsz Hulft, een stuk land in de Lisserbroek, “genaamd de Breede Boecamp”.

Een jaar later, op 23 maart 1635, verkocht Adriaen Adriaensz den Boer, woonachtig in Noordwijk en familie van Jan en Lenaert Langeveld een Loosterkamp in de polder van de Mosvenen, groot 2 morgen grenzend aan het land van koper Hulft. Adriaen den Boer zou het Loosterkamp voor tien jaar huren voor 60 gulden per jaar en de pachtsom aan niemand anders dan aan Lenaert Hendricxz vermogen over te doen. Lenaert was zoals bekend zijn zwager.

Frans Barentsz Cousebant

Ook imperialisten hebben last van vergankelijkheid, zoals ook Geryth Jacobsz Hulft. Hij overleed. Uit zijn huwelijk met Haesghen Willemsdr van Foreest, was een dochter geboren, Adriana. Zij was getrouwd met de puissant rijke, katholieke Haarlemse brouwer Frans Barentsz Cousebant, weduwnaar van Wyve Cornlisdr van Rijck. Hij was een zoon van Barent Wiggertsz en Magdalena Adriaensdr Kies van Wissen, die beiden in oktober 1603 aan de pest waren overleden. Deze ziekte maakte geen onderscheid tussen arm of rijk. Men zou Frans Barentsz Cousebant kunnen zien als de rijkste man van Haarlem. Door zijn huwelijk met Adriana Gerritsdr Hulft kwam Middelburg in handen van de familie Cousebant. Of het prettig wonen is geweest, is maar de vraag, want buurman Cornelis van Sypestein was een zeer onaangenaam mens waar de familie Cousebant heel wat mee te stellen heeft gehad. Maar dat een andere keer.

Ook werd ondertussen een aanvang gemaakt met de aankoop van land voor de aanleg van de Trekvaart van Leiden naar Haarlem. Cousebant verkocht 345 roeden land Hij ontving hiervoor van de stad Haarlem 207 gulden en 6 stuivers.

Op 20 november 1689 overleed Adriana (van der) Hulft. Reeds op 30 juni 1676 had zij, ziek te bed liggende, haar testament opgemaakt. Haar man Frans Cousebant, was al in juni 1667 overleden, maar de buitenplaats Middelburg behoorde aan haar. Van de onroerende goederen werden bij de “schiftinge, scheidinge en delinge” vijf loten gemaakt; voor elk van haar zoons één.

Lot nummer B was de “Woning tot Lisse en ’n obligatie” samen 12.000 gulden.

De woning te Lisse, Middelburg dus, werd nauwkeurig omschreven als: “Een woninge met de landen daarbij gebruikt, alsmede het Heerschaps Huijs ende boomgaard gelegen tot Lisse”. De boerderij was voor 400 gulden per jaar verhuurd aan de weduwe Jan Claesse van den Helder.

Het woord “Heerschapshuis” wijst erop, dat het thans meer was dan een boerderij alleen. Waarschijnlijk was er tegen de voorzijde van de oude boerderij een nieuw gebouw gezet. Zomers kwam de eigenaar, het Heerschap dus, uit de stad met gezin lekker buiten wonen aan de voorzijde van de woning, terwijl de pachter het achterhuis en zijn boeren bedoening had.

Ik weet niet of er een vrouwelijke vorm van heerschap bestaat, maar Adriana weduwe Cousebant was eigenaresse van Middelburg. Zij had tot executeur-testamentair haar zoon Josephus benoemd, maar dat bleek een abuis. In haar testament lezen we: “Het is mijn wil dat het zal zijn Gerardus Cousebant”. En zo gebeurde het.

Lot nummer B, waartoe dit alles behoorde, werd getrokken door Josephus Cousebant. Hij was priester. Door het trekken van dit lot was de geestelijke Josephus Cousebant, zoon van Frans Barentsz Cousebant, dus heerschap geworden van de buitenplaats Morsveen of Middelburg in. Lisse. Josephus werd in juni 1633 in Haarlem geboren. Op 12-jarige leeftijd ging hij met zijn broer Gerardus naar Frankrijk. Daar werd hij opgenomen voor academisch onderwijs bij l’Académi Royale in het dorp Juilly. In 1651 en 1652 studeerde hij wijsbegeerte en theologie aan de Universiteit van Parijs. Hij promoveerde en ontving tevens zijn priesterwijding. Bovendien benoemde de Franse koning Lodewijk XIV hem op 19 juni 1662 tot zijn “conseiller et aulmosier”. Men zou denken dat zijn kostje daar gekocht was. Een glanzende carrière lag in het verschiet en ieder ander had alvast zijn naam verfranst in “Jarretière”. Op 21 juli 1682 keerde hij echter weer terug naar Haarlem en sloot zich aan bij de Hollandse Zending. Hij was bekend als een eerlijk toegewijd priester. Dat was een zeldzaamheid in die tijd. Hoeveel oog hij had voor misstanden en armoede blijkt uit het feit dat hij in 1667 “de Broederschap ter verlossing der slaven” heeft opgericht. Dit was juist in de jaren dat vele Hollandse kooplieden zich juist met diezelfde slavenhandel schandalig verrijkten. Hij werd Pro Vicaris van Haarlem.

Het was deze bescheiden pastoor Josephus Cousebant, die van 1690 tot aan zijn dood op 12 april 1695 eigenaar van Morsveen te Lisse was. Geen enkel archiefstuk herinnert aan deze beminnelijke man en toch zal hij veel in Lisse zijn geweest. Aan het Mallegat in het Pastoorshuis bij de schuilkerk aldaar, woonde een vriend en geestverwant van hem, Joannes van der Werve, pastoor te Lisse. Deze was een even beminnelijk man als hijzelf. Pastoor van der Werve overleed op 13-06-1697 in Lisse.

Executeurs-testamentair van Josephus waren zijn jongere broers Jodocus en Frederik Cousebant. Door het graven van de Trekvaart was een deel van het land van Cousebant afgesneden en lag ten westen van de Trekvaart. De buurman Sypestyn had oostelijk van de vaart nog bezit. Er werd door de executeurs-testamentair en door Andreas van Sypesteyn een ruil met gesloten portemonnee gedaan. Het land van Middelburg of Morsveen loopt nu in rechte baan van de Loosterweg tot aan de Trekvaart en dat is heden ten dage nog het geval.

Josephus Cousebant werd in Lisse opgevolgd door zijn jongere broer Jodocus. Deze was in 1676 gehuwd met Maria Adriana Crucius, dochter van Adriaen Crucius, lakenkoper in Haarlem, en Maria Keyser. Zij was reeds weduwe van Arent van Gouthoven. Het huwelijk heeft niet lang geduurd. Zij overleed al na 6 jaar in 1682.

Op 20 april 1701 werd een overeenkomst opgesteld tussen een aantal partijen, o.a. Pieter Dierquens, heer van Veenenburgh en baljuw van Noordwijkerhout, Hendrick van Hoven, heer van Keukenhof en Jodocus Cousebant, heer van Middelburg. Daarin verplichtten zij zich om de Buurweg, de latere Loosterweg-noord, recht te trekken, te egaliseren en met fraaie gewassen te beplanten. Dit werd inderdaad uitgevoerd. Jodocus Cousebant overleed in 1709.

Tijdens het korte huwelijk van Jodocus Cousebant en Maria Adriana Crucius was hun enige zoon geboren op 20 januari 1682 in Haarlem, genaamd Adrianus Franciscus Cousebant. Hij trouwde in 1707 in ’s Gravenhage met Maria Catharina Emonds, dochter van mr. Pieter Emonds, advocaat van het Hof van Holland en van Adriana Dymphna van Beeck.

Op zijn bruiloft kreeg de bruidegom als gift van zijn vader Jodocus de buitenplaats Middelburg. Middelburg had dus een nieuwe eigenaar. De hofstede en boerenwoning bleken nu verpacht te zijn aan Jan Jacobsz Naardenburg en wel voor 500 gulden per jaar, jaarlijks te betalen op 18 oktober. Deze datum viel samen met de jaarlijkse Haarlemse “Lucasmarkt”, sinds de middeleeuwen een vaste datum waarop termijn betalingen moesten worden betaald. Adriaen Francois Cousebant trad niet veel in het nieuws.

Op 29 november 1719, “des avonds de klok omtrent zeven ure”, maakte Adriaen Francois Cousebant, ten overstaan van notaris Jan Barnevelt te Beverwijk, zijn testament op. Niet dat hij oud, zwak of ziek was, maar hij was van plan een reis naar Frankrijk te maken. Ingegeven door “de broosheid des levens” wenste hij zijn testament te maken.

Hij reisde alleen met zijn “valet” (bediende) en benoemde zijn vrouw tot eventuele voogdes over hun minderjarige zoon Franciscus Bernardus. Later schreef hij nog in sierlijke letters nog zelf toe in het testament: “Mijn plaats op de Schillque (hofstede Breeland in de Zilk) wil ik niet verkocht hebben, want dat moet blijven tot uw en mijn zoons plezier”. Hij had het goed voor met vrouw en kind.

Op 9 juni 1722 verscheen voor de schout en schepenen van Lisse “den heer Adriaan Francoijs Cousebant”. Hij verklaarde aan de heren Nicolaas en Pieter Tiark, Tjarck of Tjark te Leiden verkocht te hebben “een woninge met omtrent 32 morgen 10 roeden land te Lisse”, waarbij inbegrepen “een groter en een kleiner bos”. Hierbij was ook inbegrepen een huis met een lapje grond aan de Leidse Vaart en een Loosterkamp en de Breede Boecamp gelegen in de Lisserbroek. Alles tezamen voor “8000 gulden in gereed geld”. Pachter op Morsveen was nu Jacob Jansz Naardenburg die zijn vader had opgevolgd als boer op de boerderij. We lezen in het archief dat Jacob op 19 mei 1717 in de katholieke schuilkerk aan het Mallegat met Wijntje Maertensdr van der Meer in het huwelijk was getreden. Jacob Naardenburg wer niet oud. Op 7 november 1738 overleed hij in Lisse en Wijntje werd zelf pachteres en bouwvrouw”. Er zijn vier kinderen van hun bekend: Jan, Maarten, Willempje en Maria. Op 8 juni 1745 hertrouwde zij met de welgestelde Warrebout Jurriaensz Vreeburg. Wijntje was zijn vierde vrouw. Vreeburg was niet alleen een groot vrouwenliefhebber maar ook een groot grondbezitter en had overal in Lisse bezittingen. Hij overleed drie jaar later op 29 mei 1748 en was Wijntje voor de tweede maal weduwe.

Het zg “Heerschapshuis” wat aan de boerderij was gebouwd was klaarblijkelijk weer geheel opgenomen in de boerderij. Dat is te lezen in het Quohier van den verpondingen. De Heren Tiark resideerden in de nabijgelegen buitenplaats Middelburg. Op de “boereplaats” van de heren Tiark werd regelmatig vee en hout uit de bossen van Mosveen verkocht. Zo ook op 9 maart 1728 toen er “koebeesten” verkocht werden. Aardig om te weten is dat in 1728 een koe ongeveer 26 tot 34 gulden opbracht volgens het Oud Rechterlijk Archief van Lisse.

Op 4 oktober 1745 was mr. Pieter Tiark in Leiden overleden, 49 jaar oud. Mr. Nicolaas Tiark, met wie Pieter het buiten Middelburg had gekocht werd niet meer genoemd als eigenaar. In zijn testament dat op 20 april 1750 werd uitgevoerd, kunnen we lezen over de inventaris van “Hofstede Middelburg met woning en 73 morgen en 200 roe lands”. Middelburg was door enige aankopen dus flink groter geworden.

Mr. Pieter Tiark had twee dochters. De oudste, Petronella Geertruyd overleed op 1749 op Middelburg. De jongste Maria Jacoba Johanna Tiark erfde dus het gehele bezit van haar vader. Zij trouwde in april 1750 in Leiden met Jean Baptist Francois George, graaf van Oultremont de Warfusée. Maar omdat het jonge paar zich toch niet in deze omgeving vestigde, trachtten ze zich van hun bezit in Lisse te ontdoen.

In ‘De ’s Graevenhaegse Woensdagse Courant’ van 14 November 1753 werd Morsveen aangeprezen als “… een voorname Huysmans-woninge, voorzien met een zeer bekwame schuur, huizine, bargen, stallinge voor diverse beesten, en voorts alle ’t gene tot een wel geconditioneerde huismans-woninge behoort…etc”.

Van een verkoop was echter niets terecht gekomen, Wel werd er een jaar later “Boelhuis” gehouden. Op 17 april 1754 werden voor schout en schepenen van Lisse koeien, jong vee, paarden, schapen en varkens, bouwgereedschap en verdere goederen verkocht. De publieke verkoop bracht bijna 3200 gulden op. Pachter Naardenburg was niet meer op Morsveen. Hij werd in dat zelfde jaar in 1754 pachter op Nieuw Zandvliet aan de tegenwoordige Stationsweg. Nieuwe pachter op Morsveen was de jonge Wouter Pietersz van der Swet, geboren In Noordwijkerhout en zoon van Pieter Cornelisz van der Swet en Cornelia Woutersdr van der Vlugt. Wouter van der Swet trouwde op 23 november 1755 in Hillegom met Aagje Joostendr van Diest, geboren in Hillegom. Wouter bleef tot zijn dood in 1806 pachter en boer op Morsveen.

Op 27 april 1781 was het er dan toch van komen. Schout van Lisse, Jacobus van Lutsenburg, vergezeld door schepenen Jeremias Rouwens en Jan Hits, ontvingen de heren Willem Pietersz van Egmond en Xavier Gerritsz van der Hout. Zij waren procuratiehouders van Maria Jacoba Johanna Tiark. Zij deelden de bestuurders van Lisse mee dat “op 20 april 1781 in het Heerenlogement aan den Burg binnen Leiden, de buitenplaats Middelburg is verkocht aan de heer Egbert Bosch te Amsterdam, in gerede en contante gelden, alles zonder archlist of bedrog”.

Egbert Bosch was geboren in Amsterdam op 25 juni 1721 als zoon van Arent Bosch en Aletta Thesingh. Hij was een welgesteld man, doopsgezind, en verstokt vrijgezel. In Lisse bezat hij reeds de hofstede Voorburg aan de westzijde van de Trekvaart waar hij ’s zomers graag vertoefde. Gerekend naar zijn geboortedatum in het doopsgezinde doopboek van de kerk ’t Lam in Amsterdam was hij dus al zestig jaar toen hij Middelburg kocht. Egbert Bosch overleed op 2 mei 1788 in zijn riante woning aan de Keizersgracht in Amsterdam. Hij was toen al geen eigenaar meer van Middelburg. Op 11 december 1783 verscheen voor schout en schepenen van Lisse de heer Ysbrand van Watering, “Meester Metselaar alhier, procuratie hebbende van den Wel Ed. Geb, Heer Egbert Bosch”. Hij had de buitenplaats Middelburg en de boerderij voor 8000 gulden verkocht aan “den Wel Edele Gestrenge heer Matthijs Ooster, Heer van Meygisfelden in Holstein, koopman, assuradeur, commissaris en schepen te Amsterdam”. Verder was deze Matthijs regent van het Leprozenhuis en directeur van de Levantse Handel. Ook was hij sinds 1781 eigenaar van de buitenplaats Santvliet te Lisse. Hij was geboren op 28 oktober 1747 in Amsterdam als zoon van Matthijs Ooster en Maria Cornelia Quenlon. Hij had dus als 33 jarige al aardig zijn zakken weten te vullen. Hij trouwde met Clara Hillegonda Hooft die hem drie kinderen schonk, die allen jong overleden. Matthijs overleed in 1842 in Utrecht op 94 jarige leeftijd.

Samengaan van Middelburg en Keukenhof

Op 14 mei 1797 verkocht Matthijs Ooster Middelburg aan Lucas Jan Michielsz Boon, koopman te Rotterdam voor de somma van 8000 gulden contant en een “custingbrief” van 5000 gulden. Lucas Boon, was geboren in Delft als zoon van Johan Michiel Boon, luthers predikant, en Johanna Adriana Swijggelman. Hij werd gedoopt op 4 juni 1758 in de Lutherse kerk te Delft. Hij was niet voor niets koopman en hij ontdeed zich zo snel mogelijk weer van zijn pas verworven bezit. Hij had daartoe zijn zwager, Jan Bartholomeus Snellen, gemachtigd. Op 22 april 1800 vond in het Rechthuis van Lisse (Witte Zwaan) de openbare verkoop van Middelburg plaats. Na veel geharrewar werd de koper uiteindelijk Simon Petrus Joosten, commissionair uit Amsterdam, die Middelburg kocht voor 10.200 gulden. Een pikant detail was dat Simon weduwnaar was van Sara van Hoboken, jongste dochter van Abraham van Hoboken en Anna Scheltes. Anna was na het overlijden van haar dochter in 1807 eigenares van Keukenhof geworden. Toen zij op 2 juli 1808 in haar huis aan de Keizersgracht overleed, was Simon Petrus Joosten zowel eigenaar van Middelburg als van Keukenhof!

Dat Simon Petrus ook nog pretenties in de poëzie had blijkt uit een gedicht dat hij maakte ter gelegenheid van het huwelijk van zijn dochter Alida Sebilla met Hendrik Sleebes. Daarin ging overigens de hele familie Joosten zich te buiten “aan Huwelijksche Gezangen”. Hij liet dit in een boekje optekenen.

De Franse tijd was een onzekere tijd. Simon neemt het zekere voor het onzekere en doet zowel Keukenhof als Middelburg in de verkoop. Grote aanplakbiljetten prijzen het goed en onder punt zes kunnen we lezen:

“…Ene capitale en weldoortimmerde huismanswoninge, gelegen aan de Loosterweg, genaamd Middelburg, voorzien van ene stallinge voor 30 stuks hoornvee en 3 paarden met deselfs dorsvloer, ruime schuiringe, zomerhuis, wagenhuis, karnmolen, capitale kelder en varkenshokken. Twee vijf roeden hooibergen, ruime werf met opgaande bomen, een boomgaard mitsgaders met een strook bos halverwege de Loosterweg van de woninge halversloot tot aan de scheidinge van ’t bos aan de brugge met ende beneffens de daarbij gehorende nombre van 30 morgen, 150 roeden allerbest wei hooi en boslanden als één partij groot 25 morgen en 450 roeden geleegen bij, aan en omme de woning,..”.

En dan te bedenken dat het hier alleen om Middelburg ging. Keukenhof en de resten van Zandvliet vielen onder andere punten op het aanplakbiljet. Vrijwel de gehele polder van de Hooge Morsvenen was opgenomen in het landgoed Keukenhof.

Op 2 november 1806 was Wouter van de Zwet, pachter en boer op Middelburg overleden. Wouter had maar één zoon, die als zijn opvolger in aanmerking kwam, Simon van der Zwet. Maar deze was reeds boer op “Lammetje Groen” . Er was voor Middelburg dus geen opvolger. Dus werd er op 9 april 1807 een “Boereboelhuis” gehouden, Wat dit opbracht weten we niet ,want daar zijn helaas geen rechterlijke archieven van bewaard gebleven. Vast staat dat de nieuwe pachter, boer Jacob Leenslag werd.

Jacob Leenslag was gedoopt op 13 mei 1781 In de Gereformeerde Kerk in Hattem als zoon van Hendrick Leenslag en Barbera Jacobsdr Swaanepol. Jacob Leenslag overleed op 27 maart 1860 in Sassenheim. Hij was getrouwd met Willemijntje van Broekhuizen geboren in Leiden, Zij overleed op 30 mei 1823 in Sassenheim. Zij schonk hem twee zonen, Hendrik en Willem. Een boerin was absoluut noodzakelijk op een boerderij dus Jacob hertrouwde op 4 april 1824 in Sassenheim met Haasje Magdalena van Leeuwen, geboren op de Kaag.

Zoals gezegd was het volop Franse Tijd: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap werd alom verkondigd. Van de gelijkheid kwam eigenlijk vanaf het begin niets terecht. Er waren mensen die veel gelijker waren dan anderen. In deze tijd werden veel landerijen in kleine stukjes verkocht; je kon niet weten. Buitenplaatsen raakten in verval door gebrek aan onderhoud en de schitterend aangelegde tuinen werden vernietigd. Te vrezen was dat Keukenhof ook zou verloederen.

Mr. Johan Steengracht van Oostcapelle

Maar op de heugelijke dag 2 oktober 1809, of moet ik zeggen op de 2e van de Wijnmaand, werd Keukenhof met alles wat daartoe behoorde, dus ook Middelburg, gekocht door jhr. Mr. Johan Steengracht van Oostcapelle. Hij was geboren in 1782 in ’s Gravenhage en overleed In 1846. Door deze verkoop maakte de Keukenhof een stap in de richting van het adeldom en kwam een einde aan Amsterdams burgerdom.

Direct begon Steengracht zijn bezittingen uit te breiden. Het was weliswaar een moeilijke tijd maar geld scheen bij hem geen rol te spelen. In 1820 kocht hij de Klopperslanden, een stuk wei of hooiland dat geheel omgeven werd door zijn land. De weg daarna toe, het Klopperslaantje was al in 1783 door Keukenhof aangekocht. Een strook bos van 2 morgen was toen gekocht door Arij van der Zaal, timmermansbaas binnen ’t Vierkant te Lisse. Keukenhof moest ook hem recht van overpad geven op het Klopperslaantje. In de bepalingen werd beschreven wat voor soort overpad werd bedoeld. Er werd gesproken over wagens, paarden, hout, hooi of te voet. Maar ook vlas stond er onopvallend bij. Het betrof hier het “rauwvlas”, dat in augustus vanaf de Zuid Hollandse eilanden en uit Zeeland aankwam in de Gracht te Lisse. Deze werden vervoerd naar de Klopperslanden om te worden “geroot” in de sloten en beken aldaar. Daarna werd het in “kapellen” op het land gezet om te drogen. De stank die hier van af kwam, verjaagde zelfs de waterratten en de Lisser koeien stonden met de kont in de wind. Dus voor de omliggende buitenplaatsen was het ook geen pretje. Eigenaar Steengracht kon dus niet het eeuwig gegeven recht van overpad intrekken, want dat was juridisch niet mogelijk.

De pachter op Middelburg in deze tijd was Maarten van der Vlugt, geboren in 1770 in Voorschoten, Zijn vrouw Keetje Veldhoven was in Stompwijk geboren in 1777. Toen haar man op 3 april 1830 overleed werd zijn vrouw bouwvrouw. Na haar overlijden op 18 oktober 1835 nam zoon Arend de pacht van zijn moeder over. Op l mei 1836 trouwde hij met Jannetje van Graven, dochter van Ceel van Graven en Clara van Bourgonje. Hij was pachter van Nieuw Zandvliet. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren Arie, Selis en Clara. Selis volgde zijn vader op als pachter boer van Middelburg. Hij was geboren op 9 oktober 1843 in Lisse. In 1877 trouwde hij met Hendrika van Rijn uit Voorhout. Daarna volgden leden van de familie van Graven de familie van der Vlugt op. Selis had namelijk een eigen boerderij gekocht in Voorhout.

In 1846 nam dochter Jonkvrouwe Cecile Marie Steengracht het landgoed van haar vader over. Zij trouwde met Carel Anne, baron van Pallandt. Cecile Marie overleed in 1899 waarna haar dochter Cornelia Johanna van Pallandt, geboren op 4 maart 1840 in ’s Gravenhage, eigenaresse werd van Keukenhof en Middelburg. Zij trouwde op 10 oktober 1861 In Lisse met Jan Carel Elias, graaf van Lijnden. De volgende eigenaar was Jan Maurits Dideric, graaf van Lijnden en als laatste in de rij weer een Jan Carel, graaf van Lijnden.

©Arie de Koning 2014

Boerderij Middelburg in 2014

KIND IN DE TWEEDE WERELD OORLOG, deel 2

Mevrouw Baltes vertelt over de mensen die haar ouders in de 2e wereldoorlog verborgen hielden in hun huis aan ’t Vierkant.

Door Coby Baltes

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014

Hoofdstuk 3

Louan was de volgende kleine die bij ons kwam wonen, geboren 15 maart 1943. Nou dat was feest, we kregen een broertje. Ook zijn grote broer en later hun ouders, kwamen bij ons inwonen, in de zijkamer, recht tegenover het hotel. Maar zoals gezegd, ze leken familie. Alleen met dolle dinsdag (?) was er een hachelijk moment, toen werd er aangebeld door de moffen, ze moesten de meisjes hebben, maar hoe weet ik niet, vader heeft ze afgepoeierd, misschien dat we te jong waren. Eens, toen de Duitsers fi etsen zochten in ons huis, werd door hen door de kamerdeur naar binnen gekeken. Oom ‘Mau’ en ‘Bob’ zaten met de rug naar de kamerdeur. Oom ‘Mau’ was aan het bonnen plakken voor mijn vader en ‘Bob’ en ik waren aan het fi guurzagen. Mooie dingen hebben we toen gemaakt, o.a. een staande schemerlamp in de vorm van een lantaarn. Goedkeurend gemompel van de soldaat die om het hoekje van de deur keek en hij vertrok. Dit voorval staat echt gegrift in mijn geheugen. Schrik! En rustig doorgaan. Ook kregen we van mijn vader ‘Pa’ ‘pertinax’ plaatjes in plaats van triplex, etalagemateriaal, maar die gaven nogal veel stof, door het materiaal of de lak. Dit fi guurzagen gebeurde in de zomer op de plaats waar de haard in de winter stond, want Bob mocht niet naar buiten. We hebben het wel één keer gedaan, helemaal naar de Haarlemmermeerpolder, naar Lisserbroek waar mijn schoolvriendinnetje, Annie Clemens, woonde en waar het ‘veilig’ was. Ze hadden een grote boerderij beneden onder aan de dijk. Ik vraag me af of Bob het nog weet. Ja, ik heb nog steeds jaarlijks contact, per kaart, soms telefoon. Toen Louan weer eens een titel behaalde werden we ook uitgenodigd. Hij is Mr. Dr. in juridisch recht. Bob is 7 maanden ouder dan ik. Ook bij hun huwelijk en als de kinderen geboren werden, kregen we een uitnodiging. Vergeten zullen ze ons nooit. Iedere keer weer herinneren ze alle genodigden aan het feit, dat mijn ouders dit allemaal mogelijk hebben gemaakt. Eigenlijk ben ik er heel trots op dat mijn ouders zo blijvend geprezen worden, maar ik heb er zelf niets aan gedaan. Het was in mijn ogen toch wel een gezellige tijd. Al vond ik wel dat zijn vader erg streng was.
Hier tussendoor hebben we ook nog een jonge jongen van ongeveer 17 jaar in huis gehad. Aad was onnoemelijk nerveus en werd geplaagd door mijn derde zus. Hij is maar een paar dagen gebleven, moeder kon het niet aan en hij ook niet! Ook weet Bob zich nog te herinneren, dat we een pianist, Palermo, een paar weken hebben gehad. Die speelde prachtig op de piano. Nu ik het zo opschrijf besef ik dat mijn moeder het toch wel heel druk heeft gehad in die tijd. De oudste zus had ook een zware taak. Zij moest meehelpen in de huishouding. In die tijd waren ook nog de scholen gevorderd door de bezetters en kregen we halve dagen les in een patronaatsgebouw. Dus in die tijd waren we gemiddeld meer thuis, dan voorheen.

Mau en tante Rosette waren een lange tijd bij ons. Louan is ook een poosje bij een ander ondergebracht geweest, maar waarom dat was weet ik niet. (Er was iemand loslippig geweest en we werden gewaarschuwd!) Tante Rosette, zijn moeder, was heel lief en zachtaardig. Na de oorlog hebben we kennis gemaakt met de overgebleven familieleden. En samen met ‘Bob’ en zijn nichtje kennisgemaakt met Amsterdam, rond de Van Baerlestraat. Wat een belevenis!

Hoofdstuk 4

Ja, er zat in die tijd ook een dochter van een NSB-er op school. Maar dat was bekend en vreemd genoeg heb ik het verhaal van onze onderduikers alleen aan mijn vriendinnetje Annie verteld, die er nooit met iemand over gesproken heeft. Het is ook mogelijk, dat onze ouders contact hadden – of dat ze klant waren van vader. Ook kregen we in de oorlog wel fruit uit Limburg toegestuurd! Van de ouders van Rita. (Het zuiden was in 1944 bevrijd!). Van de boerderij van mijn vriendin Annie ook wel. Dat zijn dingen, die je jezelf nu realiseert, maar niet zeker weet. Dat ging buiten je om, als kind. Wel kan ik me herinneren, dat ik een paar maal mee geweest ben met mijn twee oudere zusjes, om via de botenwerf van Akerboom naar de overkant te varen om melk te halen bij een boer in de Poelpolder, een klant van vader. Dat was veiliger, over water, dan over de weg, dit werd niet opgemerkt tijdens bootje varen met een roeiboot bij Mientje, ook een vriendinnetje, één meisje tussen allemaal jongens. Ze was meestal bij haar ‘vrijgezelle’ tante, die was thuisnaaister voor een handschoenenatelier ‘Laimböck’, prachtig werk, helemaal handgemaakt. Naar huis mocht ik zelden een vriendinnetje meenemen. Alleen Annie Clemens van de boerderij. Achteraf natuurlijk heel logisch.
Gaarkeuken / hongerwinter / watersoep/ pap met heel veel suiker, voorzichtig lopen, dan kon de suiker eruit geschept worden! Ondervoeding / tulpenbollen, alleen ik werd er ziek van en voor de anderen was het heerlijk eten, net als een konijn dat gebracht werd zonder kop. Konijn? Ook een keer mee geweest om hout te hakken in het bos van de Graaf van Lynden van de Keukenhof. Op de uitkijk moest ik staan met José, om te kijken of er iemand aankwam. Het zagen werd natuurlijk gehoord en toen kwam, niet vanaf de weg maar vanuit het bos, politie te paard aangereden en sprak op barse toon mijn vader aan. Hij moest wijzer zijn en zou er nog wel van horen. Wij natuurlijk, met twee onderduikers, jonge jongens, erg onder de indruk naar huis. De volgende dag werd vader opgebeld. Hij kon dezelfde week naar de houtvester ‘op het Hoogje’ gaan en wie schetst zijn verbazing, de boom lag klaar gezaagd om mee te nemen in de bakfi ets. Meerdere malen heen geweest. Dat was dus een ‘goeie’ politieman. Jammer dat je te jong bent om het te beseffen, maar voor ons kinderen wel een teken, dat vader niets verkeerd had gedaan. Hij werd beloond. In 1943 waren er de transporten van joodse mensen via Eysden in Limburg, waar oom Paul, de oudste broer van mijn moeder, douanier was. Hij wilde schreeuwen naar de Duitsers, dat het zo niet kon, maar hij werd tegengehouden door zijn collega’s met de hand op zijn mond. Drie maanden later stierf hij aan keelkanker. Zijn gezin met zes kinderen bleef achter. Dan oom Bernard een andere broer van moeder. Die was chauffeur/ tuinman op een buitenplaats van mensen die naar Engeland waren gevlucht. Seyss-Inquart vorderde het kasteeltje en Bernard kon blijven in een woning boven de garage. Oom Bernard had een gezin met heel veel kinderen. Heel erg arm. Toen de Duitsers in alle haast, dolle dinsdag o.i.d. vertrokken, kon hij mee naar Gronau en heeft daar een paar jaar gewoond en weer kinderen gekregen. Moeder is er een keer heen geweest omdat ze peettante werd van een meisje.
De tweede zoon van oom Paul is daar ook nog geweest (hij had de leeftijd voor de Arbeitseinsatz). Verplicht te werk gesteld voor de Duitsers, dus maar naar oom Bernard in Gronau. Maar hij is daar ook al eerder bij hem vandaan gevlucht en heeft bij ons aangeklopt voor een poosje. Na de oorlog kwam oom Bernard bij ons aan om onderdak met allemaal bedplassende kinderen. Op zolder. Dat was foei! “Als we joden konden laten onderduiken, dan konden we toch zeker ook hen wel hebben?”
Op 8 maart 1945 was er de aanslag op Rauter en werd oom Han gefusilleerd. Hij was de jongste broer van mijn moeder en hovenier/ rozenkweker. Hij werkte als onderaannemer voor de fa. Kruk in IJmuiden, om de bunkers te beplanten. Hiermee kon hij uit de Arbeitseinsatz blijven en ook mensen uit Duitsland houden. Van horen zeggen thuis: de kapelaan van zijn parochiekerk kwam vragen of hij een man kon aannemen om hem uit Duitsland te houden, maar oom Han weigerde omdat hij de man niet vertrouwde. Nogmaals geprobeerd, maar hij bleef weigeren. Vóór 12 februari 1945 kreeg hij een inval van de Sicherheitsdienst in zijn huis en werden alle papieren en geld meegenomen. Zijn chauffeur had zich ziek gemeld! Hij, de jongste broer van mijn moeder, werd vastgehouden op het politiebureau in Santpoort. Mijn op één na oudste zus Jopie was toen 17 jaar en ging op de fi ets naar tante Jo op bezoek. Toen zij Santpoort binnen reed zag zij juist dat oom Han, op 12 februari, achter in een auto werd weggevoerd. Hij bleek naar de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam te zijn gebracht. Waar hij zonder vorm van proces, op 8 maart 1945 uit zijn cel werd gehaald en doodgeschoten. Zijn vrouw was van hun tweede kindje in verwachting. Zijn zoon werd geboren juni 1945. Indertijd had hij, oom Han, nog gezorgd dat mijn moeder papieren kreeg om op reis te gaan met Rita (1943) om haar ouders te bezoeken. Vader kreeg, bleek heel veel later, een Ausweis van oom Han om hem te bezoeken. [is nu in het bezit van de Vereniging Oud Lisse]. De bedoeling was om gegevens te verzamelen en door te geven aan de ondergrondse. Hij had daar natuurlijk contacten mee door onze huisgenoten.
Voor de oorlog hadden wij een meisje in de huishouding. Haar pink kon ze niet buigen, maar ze had prachtig mooi zwart krullend haar. Na de oorlog werd ze met vele andere meisjes kaalgeschoren en kreeg ze oranje verf, menie, op haar hoofd. Op het schoolplein van de Christelijke school in de Schoolstraat en om het schoolhek stonden allemaal mensen te kijken en te roepen. Dat heb ik toen heel erg gevonden en ben naar huis gegaan.

Later, veel later kwam het geheel weer boven: mijn jongste dochter mocht bruidsmeisje zijn bij een schooljuf. Haar moeder was zo’n meisje dat met een NSB-jongen trouwde, zeer tegen de zin van haar ouders. De ouders werden gedwongen toestemming te geven! Dochter 17 jaar! De jongen werd meteen na zijn huwelijk ingelijfd in het Duitse leger en overgeplaatst naar Duitsland en ingezet tegen de Russen (omgekomen). Het kindje werd geboren in Duitsland en kind en moeder kwamen weer terug naar de ouders. Na de oorlog werd het meisje geplaatst in een kindertehuis in Zandvoort – vreselijk. Ze werd ook kaal geschoren en moeder werd verplicht heropgevoed in Vught. Het meisje is ongeveer 70 jaar, maar het is nog steeds een vreselijke herinnering voor haar en wat kon zij er aan doen? Zij is niet meer in Nederland. Als ze overkomt is ze weer weg vóór 5 mei. Ik heb er moeite mee gehad, moet ik eerlijk bekennen, of ik het wel kon maken om mijn jongste dochtertje haar bruidsmeisje te laten zijn. Maar het gebeurde niet in ons dorp en heb ik er thuis niets over verteld. Eigenlijk heeft ze me indertijd aan een stageplek geholpen bij haar in de klas. Zo komen ervaringen uit je jeugd toch weer opduiken in je latere leven.

De kruidenierszaak van J. Baltes. Foto genomen tijdens bloemencorso, waarschijnlijk jaren ‘50

Nawoord.

Dit is in een notendop hetgeen ik tot nu toe op papier heb gezet. Er waren avonden dat ik het heel moeilijk had met al die herinneringen. Enorme bewondering voor mijn ouders en respect voor hun moed en doorzettingsvermogen! Ook nu begrijp ik beter, dat het voor mijn moeder een feest was om die twee jongens te kunnen verzorgen. Ze had haar eigen stille verdriet over het verlies van haar eerste kind. Wel heel jammer, dat er zo weinig later over gesproken en verteld werd. Dit wilde ik allemaal opschrijven voor mijn kinderen en kleinkinderen, zodat zij weten dat mijn ouders moedige mensen waren. En ik ben ook steeds nog erg blij met de erkenning door de ‘onderduikers’.

Bij het nalezen kwam ik tot de ontdekking, dat de onderduikers Hein en zijn neef nog niet genoemd waren. Hein was de vriend van Hennie, mijn oudste zus en had de leeftijd voor de ‘Arbeitseinsatz’. Dus moesten ze uit handen van de Duitsers blijven. Zij hadden een verborgen schuilplaats in de bodem van de klerenkast van ons meisjes. Tussen het plafond van de woonkamer. Daar lag een matras voor als ze zich moesten verbergen tijdens de razzia’s, de jacht op jongens. Na de oorlog is de verkering toch verbroken, groot verdriet. Ze hadden al een gezamenlijke spaarrekening! Hoe lang de jongens er waren en wanneer ze zijn weggegaan? Later na de oorlog ging het allemaal thuis natuurlijk heel anders, met ons puberende dochters. Het verslag van mijn herinneringen is nog niet helemaal geworden zoals ik het me voorstelde, het is een proeve van ‘onbekwaamheid’ die nog verbeterd kan worden. – Bij mijn genealogisch onderzoek kwam ik tot de ontstellende ontdekking dat van Felix Magnus (vader van Rita) een zus en twee broers met hun echtgenoten op transport waren gesteld naar Auschwitz-Kattowitz in Polen en bij aankomst direct zijn omgebracht. De grootouders van Louan en Bob zijn ook beiden omgebracht, op 11 november 1943 in Auschwitz. Dit gebeurde meestal direct na aankomst van de trein. Ook de grootouders en een oom van Louan’s vrouw werden in 1942/43 gedood in Auschwitz. En door het bekijken van een andere stamboom kwam ik tot de ontdekking dat de beide families daarin verwantschap hadden!

Inhechtenisneming van Lisser Jillert Cammenga en 39 andere Lissers in Tweede Wereldoorlog

De aanhouding en inhechtenisneming van Lisser Jillert Cammenga en 39 andere Lissers tijdens de razzia op woensdag 7 maart 1945 gedurende de Tweede Wereldoorlog in Lisse !!!”

Anne Louis Cammenga,Directeur Informatiecentrum Tweede Wereldoorlog

Lezing April 2014

Het is 7 maart 1945: Grote delen van Europa zijn al van het juk van de bezetter bevrijd, maar Lisse echter nog niet. Die dag wordt de dorpsbevolking eens temeer geconfronteerd met de aanwezigheid van een bezetter en de gevolgen ervan. Er vindt namelijk een razzia plaats waardoor in het dorp grote onrust ontstaat. Een dramatische dag met grote gevolgen voor 40 gezinnen in Lisse !!! Enige jaren geleden kreeg het archief van de Gemeente Lisse uit de nalatenschap van een overleden Lisser een oorlogsdagboek in handen. (zie het artikel “Oorlogsdagboek van Lissenaar Henk van Ruiten”, een bewerking van Hans Smulders uit 2005, Oorlogsdagboek van Lissenaar Henk van Ruiten). Henk van Ruiten, in de hongerwinter van 1945 een jongeman van 25 jaar, schrijft hierover:

Vanaf de Agathatoren kon Hen van Ruiten alles goed volgn

Foto’s van de Sint Agathakerk in Lisse. In deze kerk werd de Lisser Henk tijdens de mis door de kapelaan gewaarschuwd dat er op woensdag, 7 maart 1945 een razzia in Lisse plaats vond. Vanaf de toren kon Henk met eigen ogen alles goed volgen.(Bron: archief A.L. Cammenga).

‘7 maart 1945: Onrustige dag; er is razzia in Lisse. Zelf was ik om 7 uur de deur uitgegaan om naar de Kerk te gaan, want het was Sint Jozef-dag. Ik was in de Kerk en daar werd er gewaarschuwd: er is razzia in Lisse. Ik heb de gehele mis uitgezeten, en verliet toen de kerk. Het zag er niet gunstig uit; ze hadden al wat jongens te pakken. Ik ging de kerk weer in. Toen kwam er een Kapelaan naar mij toe. Die zei: ‘Ga maar naar de toren.’ Wij zaten met zijn zessen in de toren, en wij hadden een piekfijn uitzicht. Nu en dan zag je een jongen lopen tussen twee Duitsers in. Ik kookte toen ik dat zag, maar ik dacht ‘Wacht maar onze tijd komt ook nog wel en datzal heus zolang niet duren.’ Thuis wist men dat ik in de kerk zat; die dachten ‘Henk zit daar goed’. Mijn eten werd ook gebracht; wat wil je nog meer. Ik heb van 8 uur tot 5 uur in de toren gezeten. Een mooi poosje hé! Ik heb over heel Lisse heen kunnen kijken; een prachtgezicht. De Duitsers zijn hier en daar in de huizen geweest; soms 4 à 5 keer in één huis. Ze hebben een heleboel fietsen en frames, banden en onderdelen meegenomen. De buit was groot. Bij ons thuis zijn de Duitsers niet in huis geweest, mijn broer is dan ook niet opgepakt.’

Een nog levende Lisser uit die periode, de heer H. Noordermeer vertelt in 2012 tijdens een pauze in een repetitie van een zangkoor aan een mede-inwoonster van Lisse, Mevrouw M.C. van Stijn. (Gré), dat hij op die bewust dag aan het werk is op het land van zijn vader. Hij ziet een groep Duitse soldaten. die bezig is met zich voor te bereiden op een razzia, die vervolgens daadwerkelijk plaats vindt. Hij kan nog net op tijd zijn broer waarschuwen.
Alle jonge mannen die zich vertonen worden opgepakt en afgevoerd. Waaronder de 19-jarige Jillert Cammenga, zoon van de toenmalige Ford-autodealer aan de Heereweg 148. Samen met 39 andere inwoners van het dorp wordt hij afgevoerd naar kamp Bocholt, net over de Duitse grens.

Links is de ingang van de Ford-garage J. Cammenga & Compagnon op de Heereweg 148 in Lisse (Archief Gemeente Lisse)

 

Trouwfoto van Jillert Cammenga en Annie (Antje) Kuyper. Zij huwden op 12 mei 1920 in Zaandam en woonden lange tijd met hun zeven kinderen op de Heereweg 148 in Lisse, alwaar Jillert Cammenga eigenaar was van de Ford-garage (Bron: archief A.L. Cammenga)

 

Advertentie Ford-garage J. Cammenga & Co (Bron: Bron feestblad HOBAHO 1921 – 1946)
De in 1945 negenjarige Lenie Marseille, de dochter van de schilder die met zijn gezin eveneens op de Heereweg heeft gewoond, herinnert zich de Ford-garage-eigenaar en diens echtgenote nog heel goed: ‘Jillert Cammenga sr. was lang, slank en had haar dat grijs begon te worden. Hij droeg een bril en ik zag hem altijd met een sigaar. Buiten droeg hij altijd een hoed en een korte zwarte jas, die ook wel een bonker werd genoemd. Diens echtgenote, Annie (Antje) Cammenga-Kuyper was een struise vrouw met grijs haar in een knot. Zij had een vriendelijke uitstraling.’

Tekening gemaakt door de Lisser Bert Marseille van de garage van de Ford-dealer Jillert Cammenga Sr. en van het schildersbedrijf Marseille, het bedrijf van zijn eigen vader. Nummer 3 op deze tekening is het stookhok op het terrein van garage Cammenga. Hier hield Jillert Cammenga Jr. zich tijdens de razzia op woensdag, 7 maart 1945 schuil. In dit stookhok verborg Jilert zich in het kolenhok. Een schitterende plaats om zich te verbergen en waar de Duitsers hem beslist niet snel hadden gevonden. Het mocht hem echter niet baten.

Lenie haar broer, Bert Marseille herinnert zich de situatie van vóór de Tweede Wereldoorlog nog heel goed. Hij heeft een duidelijke tekening gemaakt van de Ford-garage Cammenga, die de situatie van deze garage vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog duidelijk weergeeft. ‘Vanwege de oorlogsdreiging vond in Nederland in opdracht van de toenmalige Nederlandse regering een algemene mobilisatie plaats. De werkplaatsvan Ford-garage Cammenga (rechts boven in de tekening) was tijdens deze mobilisatie gevorderd door het Nederlandse leger. Deze stond vol met paarden en wagens. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers daarentegen de oude werkplaats (boven in de tekening) gevorderd.

Foto van drie militairen – twee in militair tenue en een in burger – genomen in september 1939 tijdens de mobilisatie op het garageterrein achter het huis van de familie Cammenga. Het garageterrein bestond in die tijd nog uit verhard zand met grind. Na de oorlog werd het terrein bestraat met tegels. De kinderen op het paard zijn in de juiste volgorde Lenie, Bram en Bert Marseille. Hun huis bevond zich pal naast dat van de familie Cammenga (Bron: archief de heer B. Marseille).

Van de werkplaats van het schildersbedrijf Marseille, het bedrijf van de broers Gerrit en Arie Marseille, die op de begane grond uit twee aparte delen bestond (zie de stippellijn in de tekening), werd het achterste deel eveneens gevorderd. Dit gedeelte werd door de militairen als een soort van eetgelegenheid en verblijfplaats gebruikt.
De helft van de eerste verdieping van de werkplaats was ook gevorderd. Daar sliepen de militairen op strozakken. In het afgesloten kantoortje, dat zich eveneens op de eerste verdieping bevond, sliepen twee leidinggevende, hoger geplaatste militairen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben vervolgens óók de Duitsers hetzelfde achterste deel van de werkplaats van Schildersbedrijf Marseille gevorderd.
Door het garagebedrijf Cammenga is het kantoortje op de eerste verdieping van de werkplaats gebruikt als opslagruimte, hetgeen tijdens de razzia op 7 maart 1945 is ontdekt door de Duitsers. De Duitsers hebben deze opslagruimte enkele weken later vervolgens helemaal leeggehaald.’

De pijl die naar de openstaande deur wijst, verwijst naar het huis van de familie Marseille. De broers Gerrit en Arie waren de eigenaren van het schildersbedrijf Marseille. De drie kinderen van echtpaar Gerrit en Marie Marseille heten Bert, Bram en Lenie. Zij spelen veel met de kinderen van het echtpaar Jillert sr. en Annie (Antje) Cammenga. De pijl, die naar het dubbele raam verwijst, duidt het kantoortje/de opslagruimte van de Ford-garage Cammenga aan. Tijdens de razzia van 7 maart 1945 werd de inhoud van deze opslagruimte ontdekt door de Duitsers. Niet alleen werd hun zoon Jillert tijdens die dag opgepakt, maar het echtpaar Cammenga moest tevens met lede ogen aanzien hoe de Duitsers hen in de periode daarna van een aantal eigendommen beroofden. Nadat de Duitsers de inhoud van het kantoortje, de opslagruimte, hebben ontdekt, wordt Gerrit Marseille door de Duitsers met de dood bedreigd, maar hij komt er gelukkig zonder kleerscheuren van af. De pijl op de voorgrond verwijst naar de schutting en het terrein van de familie Cammenga (Bron: archief de heer B. Marseille).

Over haar schoolperiode en over de oorlog als kind in Lisse herinnert Lenie Marseille zich het volgende: ‘Als meisje van negen jaar oud begrijp je niet alles van oorlog, maar dat dit iets bijzonders is, heb je wel degelijk door. Mijn ouders vertelden uiteraard niet de finesses maar dat wij de ramen van ons huis dienden te verduisteren; dat wij van de bezetter om 20.00 uur binnen moesten zijn en andere van dit soort zaken werd wel aan mij verteld. Met de buurtkinderen gingen wij veel om. Er was in die periode – eind 1944; begin 1945 – geen school. Dus waren wij regelmatig buiten en was de omgeving van de garage Cammenga ons speelterrein. Het personeel zat ons wel eens achterna wanneer wij bij de wasplaats met de waterslang aan het spuiten waren.’

De 20-jarige Jillert Cammenga in 1946; enkele weken voordat hij als dienstplichtig militair naar Nederlands-Indië zal vertrekken. Vlak voor hem staat zijn jongere broertje Hans Bernhard; het jongste lid van het gezin Cammenga op de Heereweg 148 (Bron: archief A.L. Cammenga).
Greta (Gré) Annie Cammenga, de zus van de 19-jarige Jillert, die deze razzia persoonlijk heeft meegemaakt, schrijft hierover het volgende: ‘Mijn moeder en haar zuster, mijn eigen tante Trien, die deze hele oorlogswinter bij ons verbleef, waren op woensdag, 7 maart 1945 bezig met het schoonmaken van de slaapkamers. Ik verbleef zelf in mijn ouderlijk huis, waar mijn moeder en tante op dat moment ook verbleven. Ook mijn zuster Bep was op dat moment in huis aanwezig. Mijn broer verbleef op dat moment in zijn schuilplaats. Dit was in het stookhok bij het magazijn en de garage. In het stookhok was ook het kolenhok aanwezig. Hier zat Jillert Cammenga in verborgen. Daar hadden zij hem nooit kunnen vinden, omdat het eind van de winter was en niemand eraan zou hebben gedacht om in het kolenhok te gaan kijken. Het was immers een huis aan huis onderzoeking. Bovendien lag het kolenhok te ver van het woonhuis af. Helaas moest mijn broer hoognodig naar het toilet. Wij hadden helaas niet aan een po gedacht. Bovendien moest hij ineens zo plotseling naar deze schuilplaats toe, dat wij niet eens de tijd hadden om aan iets dergelijks als een po te denken. Wij hadden in het dorp via via vernomen dat er een razzia aan de gang was. Alle jonge mannen, die niet in Duitsland wilden gaan werken, doken op een dergelijk moment dan direct onder. Mijn broer kwam dus helaas uit zijn schuilplaats en ging via de buitentrap via de keukeningang naar binnen op weg naar het toilet. Hij was nauwelijks in huis of de bel ging.

Afbeelding van de schuilplaats van Jillert Cammenga, getekend door Henk Daudeij, wiens vader een winkel had op de Heereweg vlakbij de Ford-garage Cammenga. De schuilplaats is omcirkeld (Bron: archief A.L. Cammenga).

Foto van Henk Daudeij, die een tekening heeft gemaakt van de schuilplaats van Jillert Cammenga. Na al die jaren wist hij zich alle details nog tot in de perfectie te herinneren (Bron: archief A.L. Cammenga).

Het huidige terrein achter de voormalige Ford-garage op de Heereweg 148. Op de plek van het raam (zie de twee witte pijlen) bevond zich tijdens de razzia in 1945 de schuilplaats van Jillert Cammenga. Henk Daudeij wist in 2012 – 67 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 – zich de exacte plek van de voormalige schuilplaats nog precies te herinneren. (Bron: archief A.L. Cammenga)
Over de schuilplaats van Jillert Cammenga schrijft zijn nog in leven zijnde generatiegenoot en jeugdvriend Jan Maarssen het volgende aan Cammenga’s derde zoon Anne Louis: Ik ben een generatiegenoot van uw vader en werkte tijdens de oorlog in de garage bij de firma Cammenga. Daarom kan ik mij dan ook nog goed herinneren dat deze razzia in Lisse plaats heeft gevonden en dat uw vader tijdens deze razzia door de Duitsers is opgepakt.

Een jaar of vier heb ik bij de firma gewerkt met vele goede herinneringen tot mijn diensttijd in november 1946. De razzia heb ik in Lisse wel meegemaakt, maar ik heb daar geen last van gehad, omdat ik onder de vloer een goede schuilplaats had. Ook had ik een broer die ziek voor het raam lag. Om die reden was er een briefje op het raam bevestigd met de mededeling dat het maar beter was het pand niet te betreden vanwege besmettingsgevaar !

Uw vader trof het echter slecht tijdens deze razzia in Lisse met zijn plasje doen want hij had in dat stookhok een echt goed plekje. Het magazijn met olie en stookhok waren gebouwd tussen de beide garages. In het olie gedeelte was ook een opslag voor kolen, die wegens gebrek daaraan leeg was met aan de bovenzijde een deksel. Een pracht van een plek dus met nog een uitwijkmogelijkheid naar het daarachter gelegen gedeelte waar de kachel voor de centrale verwarming stond. Helaas, je moet maar hoge nood hebben en geen WC in de nabijheid. Uw vader kwam dan ook helaas uit zijn schuilplaats om in het huis van zijn ouders naar het toilet te gaan met als gevolg dat hij door de Duitsers werd gezien, opgepakt en weggevoerd naar Haarlem en vervolgens naar Duitsland.’

 

Foto Jan Maarssen (Bron: archief A.L. Cammenga)

Gré Cammenga vervolgt haar relaas: ‘Mijn broer Jillert had geen gelegenheid meer om terug te gaan naar zijn schuilplaats, Ons ouderlijk huis was namelijk zowel aan de voor- als aan de achterkant volledig omsingeld door de Duitsers. Goede raad was duur. Wat nu gedaan. Mijn broer rende naar de bovenetage en verstopte zich snel in de grote kledingkast op de slaapkamer van mijn vader en moeder. Zoals ik al heb verteld, waren mijn moeder en tante op dat moment bezig met het schoonmaken van de slaapkamer. De Duitsers waren – na te hebben aangebeld en nadat de voordeur door één van ons was opengedaan – ons huis binnengedrongen. Zij hadden een groen uniform aan en droegen geweren bij zich. Dit om ontsnapping van de door hun gemaakte gevangenen te voorkomen. Wij waren bang voor hen.
In de eerste slaapkamer troffen de Duitsers een autoband en een po onder het bed aan. De Duitsers sommeerden mijn zuster Bep om de zware autoband onder het bed vandaan te halen. Mijn zuster pakte in haar zenuwen in plaats van de autoband – die veel te zwaar voor haar was – de po onder het bed vandaan en liet deze aan de Duitsers zien. Deze namen vervolgens zowel de autoband als een accu, die op de overloop stond, in beslag. De Duitsers deelden ons mee dat zowel de autoband alsde accu later zouden worden opgehaald. Toen de Duitsers een paar dagen later bij ons aan de voordeur kwamen om deze autoband en accu op te halen, vertelde ik hen per ongeluk dat deze al waren opgehaald, omdat ik in de veronderstelling was dat zij iets anders op kwamen halen. Dat was inmiddels ook gebeurd. Maar door dit misverstand behielden wij gelukkig de voor ons in die tijd zeer kostbare accu en autoband.

Greta (Gré) Annie Cammenga, geboren op 13 juni 1924 en de zus van de 19-jarige Jillert. Zij werd later een bekende en geliefde kleuterjuffrouw. Zo heeft de bekende Lisser en journalist Arie in ’t Veld als kleuter nog bij haar op school gezeten (Bron: archief A.L. Cammenga).

Een dergelijk voorval weet ook het toenmalige negenjarige buurmeisje Lenie Marseille zich nog heel duidelijk te herinneren. Zij vertelt: ‘Bij het schildersbedrijf Marseille dat van mijn vader Gerrit Marseille en zijn broer Arie was en dat zich naast het bedrijf van Cammenga bevond, was boven in de werkplaats een kantoortje. Dit diende destijds als een tijdelijke opslagplaats van de firma Cammenga. Er lagen autobanden, onderdelen en ander kostbaar materiaal in deze opslagplaats. Ook wij kregen controle van Duitse manschappen. Mijn vader had in die tijd de leeftijdsgrens van 40 jaar ruimschoots bereikt, zodat hij niet bang hoefde te zijn dat hij bij deze razzia zou worden opgepakt. Wèl werd hij door de Duitsers gemaand om het kantoor annex opslagplaats te openen, maar dat weigerde mijn vader door te zeggen dat hij niet over de sleutel beschikte. Daarop wilde een Duitse militair met zijn bajonet de deur forceren, waarop de sleutel toen alsnog werd gevonden.Toen de Duitsers ontdekten wat er allemaal in deze ruimte was opgeslagen, kreeg mijn vader Gerrit te horen dat hij het met de dood zou moeten bekopen als er ook maar iets uit deze ruimte zou worden weggehaald. Enkele weken later kwam er namens de Duitse bezetter een vrachtwagen langs en werd de inhoud van het kantoor annex opslagruimte in de vrachtauto gestort.’

Gré vertelt verder: ‘Ondertussen zat mijn arme broer nog steeds in de kledingkast in de slaapkamer van mijn ouders. Alsof zij het “roken” liepen de Duitsers direct op de kledingkast toe. Eén van de soldaten deed een greep met zijn hand in de kleding, die in de kast hing en trok mijn enorm geschrokken broer en Anne Louis zijn vader uit de kast. Zij voerden hem gelijk met hun mee. Inmiddels had ook mijn oudste zuster Nita zich bij ons groepje gevoegd. Deze riep moedig en boos naar de Duitsers: “Wat zouden jullie doen, als het jullie eigen zoon was.” Daar reageerden de Duitsers echter niet op, want in hun ogen was immers “Befehl ist Befehl”. Wij waren allemaal volkomen overdonderd en tot in het diepste van onze ziel geschokt. Zo lang als ik leef zal ik nooit de verslagen, geschokte blik en de intense smart op het gezicht van mijn lieve moeder vergeten. Mijn arme broer werd door de voordeur van ons ouderlijk huis weggevoerd.’
Het negenjarige buurmeisje Lenie Marseille speelde op dat moment in huize Cammenga met Tiny Cammenga, de jongste dochter uit het gezin. Zij kan zich deze gebeurtenis nog uitstekend herinneren. Over deze razzia en de arrestatie van haar buurjongen Jillert

Foto Mevrouw M. (Lenie) C. Strikkers-Marseille (Bron: archief A.L. Cammenga)
schreef zij aan diens zoon Anne Louis Cammenga het volgende: ‘Op 7 maart 1945 ging ik ’s middags met uw tante mee om bij de familie Cammenga iets te drinken en om met uw tante Tiny Cammenga te spelen, die dezelfde leeftijd als mijn broer Bert heeft. Opeens kwam uw vader Jillert met een verschrikt gezicht gehaast de huiskamer binnen lopen. Op de achtergrond was lawaai te horen; er was razzia.
Jillert was uit zijn schuilplaats gekomen vanwege hoge nood en werd snel in een kast in de slaapkamer van zijn ouders geduwd. Maar helaas te laat. Door twee Duitse soldaten met geweer werd hij afgevoerd. Allen die in huis aanwezig waren overrompeld en verschrikt achterlatend. Uw grootmoeder Annie (Antje) Cammenga-Kuyper keek naar de voordeur, waardoor haar zoon door de Duitsers werd afgevoerd. Uw grootmoeder had een wit gezicht en zag er verschrikt en verdrietig uit. Ik hoorde nog een zachte snik. Niemand kon een woord uitbrengen. We waren allen overrompeld; ook omdat het in zo’n korte tijd gebeurde. Ik ben daarna naar huis gegaan om te vertellen wat er was gebeurd.’
Gré Cammenga vervolgt haar relaas: ‘Mijn broer werd afgevoerd naar een schuur, die zich bij een PTT-gebouw bevond. Dit was zowel een PTT-kantoor als een woonhuis voor de desbetreffende PTT-ambtenaar. Hier woonde de latere echtgenoot van mijn oudste zuster Nita, Arie Tigchelaar, die ook een volle neef was van Hermina Damen, die later met mijn broer Jillert zou gaan trouwen. Hermina Cammenga is uiteraard ook de moeder van mijn neef Anne Louis Cammenga en van zijn andere broers. In deze schuur werden alle mannen verzameld, die bij deze razzia werden opgepakt.
Op één man na, want deze wist gelukkig – nota bene in dameskleding, die zijn familie hem bracht – aan deze razzia te ontsnappen. De man in kwestie werd gered door de moedige inwoonster van Lisse Marian van Klink-Marinus, die met extra dameskleren aan en met een fiets door het cordon van de Duitse soldaten is heen gefietst. Zij gaf de jonge Lisser Arie van Steensel de vrouwenkleding die zij had meegenomen en hij heeft die pijlsnel aangetrokken. De heer Van Steensel is met dameskousen en met een puntmuts op dwars door het Duitse cordon heengelopen en heeft vervolgens veilig enige tijd onder kunnen duiken. Mevrouw Van Klink-Marinus kon eveneens veilig wegkomen.
Vanuit deze schuur werden de opgepakte mannen naar de Ripperda-kazerne in Haarlem afgevoerd. In Lisse deed na de razzia al snel het gerucht de ronde dat de mannen naar Haarlem waren afgevoerd.’

Mevrouw G.P. Tibboel-Boot, die tijdens de Tweede Wereldoorlog als kind op de Heereweg 137 heeft gewoond en als buurmeisje veel met de kinderen Nita, Ans, Gré – de latere kleuterjuf – en Tiny Cammenga heeft gespeeld, kan zich deze razzia nog heel goed herinneren. Zij schrijft hierover in haar getuigenverklaring aan Anne Louis Cammenga, zoon van Jillert Cammenga het volgende:
‘Dit herinner ik mij zo goed, omdat uw vader tijdens deze razzia voor mijn ogen door de gewapende Duitsers is afgevoerd. Vanuit de voorkamer van mijn ouderlijk huis zag ik hoe uw vader voor mijn ogen werd afgevoerd van zijn ouderlijk huis naar het PTT-gebouw dat zich toen ongeveer 300 meter verder op dezelfde straat bevond. Het feit dat uw vader voor mijn eigen ogen door de gewapende Duitsers werd afgevoerd, maakte als klein meisje een hele diepe indruk op mij en ik ben dit dan ook nooit meer vergeten.
Zelf heb ik als kind gewoond op de Heereweg 137. Het huis bestaat nog steeds. Ik kan mij uw tantes en voornamelijk de geschiedenis van uw vader tijdens deze razzia op 7 maart 1945 dan ook zo goed herinneren, omdat ik met hen als buurmeisje ben opgegroeid. Ons huis bevond zich immers een eindje verderop op dezelfde Heereweg. Vandaar dan ook dat ik uw vader, grootouders, ooms en tantes ook als jong meisje zo goed heb gekend.’

Foto Mevrouw G.P. Tibboel – Boot (Bron: archief A.L. Cammenga)
Foto Mevrouw C.J. (To) van der Berg-van Dijk (Bron: archief A.L. Cammenga)

Mevrouw C.J. (To) van der Berg-van Dijk schrijft in haar getuigenverklaring aan Anne Louis Cammenga over deze razzia het volgende:
‘Hierbij bevestig ik u, dat ik mij nog heel goed kan herinneren dat uw vader Jillert – roepnaam Jit – op woensdag, 7 maart 1945 tijdens een razzia in Lisse is opgepakt.
Ook herinner ik mij nog heel goed dat uw vader behoorde bij de 40 jonge mannen, die tijdens deze razzia in Lisse werden afgevoerd. Een aantal van deze jonge mannen heb ik op deze bewuste dag, 7 maart 1945, langs het raam van het huis, waar ik op dat moment verbleef, voorbij zien komen. Begeleid door Duitsers, die hen toen bewaakten.
Tevens hebben na afloop van deze razzia een aantal mensen mij persoonlijk verteld dat uw vader, Jillert (Jit) Cammenga bij deze razzia is opgepakt.’
Henk van Ruiten schrijft hierover in zijn oorlogsdagboek het volgende:
‘8 maart 1945: Weer onrustig; er waren weer Duitsers in Lisse. Zij bekeken de boel, maar er gebeurde niets. Er was al gewaarschuwd, dus je zag geen jongens op de straat. De Duitsers zijn maar weer weggegaan. Ik heb deze dag nog de kat uit de boom gekeken en ben niet naar het land gaan. Zo ik gehoord heb, hebben de Duitsers niet veel jongens in Lisse gegrepen op die bewuste woensdag 7 maart. Ik hoorde dat het nog geen 40 jongens waren. Die buit was niet groot, maar het zijn er nog 40 jongens teveel. Ze zijn naar Haarlem gebracht, en zoo verder naar een onzekere plaats, dat snap je zelf wel!
Ook hebben wij van het Zweedse Rode kruis ons cadeau gehad. Ieder kreeg 8 ons wittebrood en 125 gram Margarineboter. Het smaakte beiden heerlijk; dit hebben wij zeker in geen 2 ½ maanden niet geproefd. De boter – je zou er je tong bij inslikken – zo heerlijk was het. Wij zijn er uiterst zuinig op; elke dag nemen wij er twee sneetjes van, dan proef je lang de oude Hollandse welvaart nietwaar !!!
9 maart 1945: Alles is weer rustig. Zoals ik gehoord heb, is er één van de jongens ontsnapt en is er één afgekeurd. Van de anderen hoor je (nog) niets van.’
Gelukkig waren er ook Lissers op die bewuste woensdag 7 maart voor deze razzia gespaard gebleven. Zo weet Lenie Marseille zich nog heel goed te herinneren hoe het personeel van de bakkerij als door een wonder voor deze razzia gespaard bleef: ‘Naast ons woonde de familie Goldberg, die trouwens door middel van huwelijksbanden verwant was aan Annie (Antje) Cammenga-Kuyper, de echtgenote van Jillert Cammenga sr. Op het moment van de razzia is mevrouw Goldberg naar de bakkerij van de firma Goldberg op het Vierkant gelopen om het personeel te waarschuwen zodat zij zich konden verbergen voor de razzia. Haar oudste dochter Gine – in die tijd ongeveer vijf jaar oud – had zij bevolen om op de twee kleinere kinderen van drie en anderhalf jaar oud te passen. Zij drukte haar dochter Gine nadrukkelijk op het hart om rustig te blijven zitten als er iemand aan de deur was en deze hoe dan ook niet open te doen. Door het tijdige ingrijpen van mevrouw Goldberg kon het personeel van de bakkerij zich gelukkig net op tijd verbergen.’
Gré Cammenga vertelt verder: ‘Mijn jongere zus Ans en ikzelf gingen – op goed geluk – met ons (net een paar dagen daarvoor gekregen) Zweedse wittebrood en boter naar Haarlem op zoek naar onze broer. Ook hadden wij een pannetje met warm eten bij ons. Wij vernamen dat onze broer in de Ripperda-kazerne in Haarlem zat opgesloten. Wij moesten de hele afstand per fiets afleggen van Lisse naar Haarlem. Wij hadden echter het grote geluk dat wij – mijn zus Ans en ik – ons een deel van de route mee konden laten trekken met een auto. Uiteindelijk kwamen wij bij de Ripperda-kazerne aan. Er stonden veel mensen buiten voor het hek. De sfeer was gespannen en somber. Wij wisten immers nog steeds niet zeker of wij onze broer daar wel zouden aantreffen. De spanning was dus om te snijden. Op een gegeven moment werd er een groep jonge mannen naar buiten gelaten. Waarschijnlijk om te luchten. Tot onze onuitsprekelijke vreugde zagen wij onze broer Jillert te midden van deze jonge mannen. Gelukkig mochten wij van de Duitsers met onze broer praten. Wij hebben onmiddellijk het brood en het pannetje eten gegeven. Mijn broer was overdonderd door alle gebeurtenissen en kon deze nauwelijks verwerken. Hij was dolgelukkig toen hij Ans en mij zag. Hij pakte het brood en het pannetje eten dankbaar aan. Tot onze grote teleurstelling mochten wij helaas niet lang met onze broer praten. Onze broer en de andere jonge mannen werden weer de kazerne ingevoerd.
Mijn zus en ik gingen weer terug naar ons ouderlijk huis in Lisse. Mijn ouders waren dolgelukkig om te horen dat hun zoon in leven en gezond was. Toch bleef de ongerustheid overheersen, want wij wisten nog steeds niet wat er verder met Jillert zou gaan gebeuren.
De volgende dag gingen Ans en ik weer op de fiets naar de Ripperda-kazerne in Haarlem. De jeugd van nu kan zich dit niet meer voorstellen, maar je praat dan toch snel over zo’n in totaal 28 kilometer heen en terug. En dan ook nog op massief rubberen banden in plaats van op de huidige luchtbanden. Wat loodzwaar en dus bijzonder vermoeiend fietsen is. Helaas troffen wij onze broer hier niet meer aan. Het gerucht ging dat de jonge mannen, waaronder onze broer, waren afgevoerd naar Amsterdam. In Amsterdam zouden de jongens in een bepaalde kazerne zijn opgesloten. Dat gerucht bleek echter niet juist te zijn. Maar dat wisten wij toen nog niet.
De dag daarop ben ik alleen op de fiets naar Alphen aan den Rijn gegaan, waar wij familie hadden wonen, waarvan het hoofd van het gezin een bakker was. Daar heb ik de nacht doorgebracht en kreeg ik brood mee voor mijn broer. Door weer en wind – want het weer was inmiddels flink slechter geworden – ging ik op de fiets naar familie in Amsterdam. Daar heb ik wederom de nacht doorgebracht. De andere dag ben ik met mijn nichtje, Lies Hulleman naar de bewuste kazerne gefietst. Wij werden helaas niet toegelaten, maar konden eventueel het brood voor mijn broer aan de op wacht staande landwachter afgeven. Een landwachter was lid van de NSB en stond in dienst van de Duitsers. Voor mij en vele anderen was dit dus een landverrader. Hij bood aan het pakje brood in ontvangst te nemen en beloofde mij dit aan mijn broer af te zullen geven. Aangezien ik geen enkel bewijs had dat mijn broer inderdaad in deze kazerne verbleef en mij elk bewijs hiervoor ook werd geweigerd, weigerde ik het in de oorlog o zo kostbare brood aan deze landverrader af te geven. Het brood heb ik bij de familie Hulleman in Amsterdam achtergelaten, die hier dolblij mee was. Deze familie had met grote hongersnood te kampen, dus was blij met elk voedsel dat zij kon krijgen. Pas later toen mijn broer weer veilig terug was in Nederland, heb ik bij hem nagevraagd of hij inderdaad in deze kazerne in Amsterdam is geweest. Dit bleek echter niet het geval te zijn. Toen was ik helemaal blij dat ik het kostbare brood aan mijn dierbare verwanten Hulleman heb gegeven.
Diep teleurgesteld ben ik toen weer met de fiets van Amsterdam terug gegaan naar mijn ouderlijk huis in Lisse. Dagenlang ben ik in de weer geweest om mijn broer terug te vinden en hem van voedsel te voorzien. Thans was mijn speurtocht echter op niets uitgelopen. Ik was het spoor van mijn broer nu helemaal kwijt geraakt. Ik kan mij alleen nog herinneren dat ik mijn ouders en mijn overige familieleden doodmoe van al mijn bevindingen en emoties op de hoogte heb gebracht en dat ik vervolgens volkomen uitgeput op de divan ben neergevallen.
Inmiddels was – zo bleek later – mijn broer verder gedeporteerd naar het kamp Bocholt in Duitsland. De familie Van Egmond woonde in Alphen aan den Rijn en waren vrienden van mijn beide ouders. Piet van Egmond, het hoofd van dit gezin was directeur van een grote betonfabriek in Alphen aan den Rijn. Deze belde op een gegeven moment mijn vader om te vertellen dat zijn zoon en onze broer Jillert bij hun verbleef, nadat hij ontsnapt was uit kamp Bocholt in Duitsland.’
De heer Dr. A.P. van Vliet, Hoofd Publieksinformatie & Collectiebeheer schrijft in zijn brief van 16 februari 2012 namens de directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie over de opsluiting van Lisser Jillert Cammenga in het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt het volgende aan diens zoon Anne Louis Cammenga:
‘Het is mogelijk iets te zeggen over de context waarin uw vader in het kader van de Arbeitseinsatz gedwongen werd tewerkgesteld. Uw vader is, nadat hij op de valreep van de Duitse capitulatie werd opgepakt, terecht gekomen in een werkkamp in de directe omgeving van Bocholt. Zeer waarschijnlijk betreft het hierbij het krijgsgevangenenkamp Stammlager (Stalag) VI F dat als gevolg van de oprukkende geallieerde legers in het najaar van 1944 door de Duitsers was ontruimd. Na de ontruiming van Stalag VI F is dit krijgsgevangenenkamp door de Duitsers gebruikt om dwangarbeiders in onder te brengen die belast waren met de aanleg van verdedigingswerken zoals het graven van tankgrachten e.d.
De stad Bocholt is op 22 maart door een zwaar geallieerd bombardement geheel verwoest. Bij dit bombardement zijn naast conventionele brisantgranaten relatief veel fosfor- en brandbommen gebruikt. Hoewel het een aanname blijft is de kans groot dat de Duitsers na afloop van dit bombardement dwangarbeiders hebben gebruikt om puin te ruimen en slachtoffers te bergen. Dit kan een verklaring zijn voor de traumatische ervaringen die uw vader als dwangarbeider heeft opgedaan gedurende het voorjaar van 1945 in Bocholt.'(Bron: archief A.L. Cammenga)

Afbeelding van een deel van een ansichtkaart met daarop afgebeeld het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt. Bron: Website Das Stalag VI-F in Bocholt: http://stalag-vi-f.beepworld.de/stalagvi-f.htm.

Plattegrond van het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt. Bron: Website Das Stalag VI-F in Bocholt: http://stalag-vi-f.beepworld.de/stalagvi-f.htm.
Foto van de spoorbaan van de trein vlakbij het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt. Deze foto is genomen omstreeks midden jaren negentig van de vorige eeuw. Thans bestaat deze spoorbaan niet meer. Bron: Website Das Stalag VI-F in Bocholt: http://stalag-vi-f.beepworld.de/stalagvi-f.htm.

Gré Cammenga vervolgt haar relaas: ‘Jillert verbleef een paar dagen bij de familie Van Egmond om op verhaal te komen. De familie Van Egmond gaf hem een fiets mee om van Alphen van den Rijn naar Lisse te fietsen. Dit zal ongeveer 24 kilometer zijn. Omdat wij vaak in Alphen aan den Rijn bij familie logeerden – wij hadden daar veel familieleden wonen – namen wij steevast dezelfde route, die via Leimuiden naar Alphen aan den Rijn voerde. Wij wisten dus welke route onze broer naar zijn ouderlijk huis in Lisse zou gaan nemen en mijn zuster Ans en ik zijn hem dan ook tegemoet gefietst. Wij hadden nog één fiets met luchtbanden. Wij hadden besloten om die aan Jillert te geven en dat één van ons beiden op de slechte fiets van Jillert met de rubberen banden dan terug zou fietsen naar Lisse. Op een gegeven moment zagen Ans en ik hem in de verte aankomen. Wij waren blij om hem weer te zien, maar schrokken enorm van de gedaanteverwisseling, die hij had ondergaan. Wij zagen duidelijk dat het verblijf in het kamp zijn sporen bij hem had achtergelaten. Allereerst liep hij naast zijn fiets, omdat hij niet meer de kracht had om überhaupt zelf nog te kunnen fietsen. Wij zagen een door en door vermoeid mens, die door alle ondervonden gebeurtenissen volledig was uitgeput. Wij hebben hem op de goede fiets gezet en hebben hem tussen ons beiden ingenomen. Zo hebben wij hem naar huis geduwd. Thuis gekomen kon hij zijn zelfbeheersing – wat uiteraard meer dan begrijpelijk is – niet meer beheersen en vloog hij onze moeder huilend om haar nek. Ook mijn vader was uiteraard erg blij zijn zoon weer veilig terug te zien. Dat gold natuurlijk voor ons allemaal.
Over Jillert Cammenga en over de bevrijdingsfeesten na de oorlog in de Ford-garage Cammenga schrijft Mevrouw M.C. van Stijn. (Gré), de dochter van de toenmalige schoenwinkel/ schoenmakerij Jac. van Stijn aan de Heereweg 169 aan diens zoon Anne Louis het volgende:
‘Wij woonden min of meer tegenover de Ford garage en speelden altijd tot ongeveer 19.00 uur of 20.00 uur op jullie terrein met de kinderen Bert, Bram en Lenie Marseille (schilder), Lenie van der Berg (slagerij), enz. De spelletjes die wij speelden waren verstoppertje, bussie trap en volley bal.
Uw vader heeft ons in de oorlog nog van licht voorzien. Hij leende ons een aggregaat of zo iets. Wij konden in de kamer om de beurt fietsen zodat er ook in het donker nog wat licht was.
Na de oorlog zijn de bevrijdingsfeesten op jullie terrein gevierd. Stoeltje verwisselen. Blokjes rapen. Koek happen, kind verkleedt vervoeren in de kinderwagen en nog vele andere spelen.’

Foto van To van der Berg-van Dijk, Jan Maarssen, Henk Daudeij en Anne Louis Cammenga op 5 mei 2012 (Bevrijdingsdag) op exact dezelfde plek waar in 1945 de Ford-garage J. Cammenga & Co. was gevestigd. In het woonhuis dat zich boven de garage bevond, werd Jillert Cammenga op woensdag 7 maart 1945 door de Duitsers tijdens een razzia opgepakt en via de Ripperda-kazerne in Haarlem verder naar een kamp in Duitsland afgevoerd. (Bron: Archief A.L. Cammenga)

In een interview met het Witte Weekblad Bollenstreek op 5 mei 2012 (Bevrijdingsdag) vertelt Jan Maarssen (85) over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Lisse. Jan Maarssen zat in dezelfde schoolbanken als zijn vriend van toen, Jillert Cammenga en was werkzaam in de garage van diens vader. ‘In die periode werden wij door de Duitsers gedwongen om hun geweren te repareren’, vertelt de Lisser. ‘Stapels werden er aangeleverd. Die geweren gaven we altijd met een hamer een flinke klap op de loop. Ook zetten we ze wel tussen de bankschroef en gaven er dan een “rukkie” aan. Stil verzet noemden we dat, want dan kon er tenminste geen Nederlander meer mee worden doodgeschoten. Tevens moesten we luchtdoelgeschut aan de buitenkant camoufleren. Een keer verfden we niet alleen de buitenkant van zo’n tank helemaal groen, maar ook de binnenkant. Witheet waren die SS’ers. Wij hielden ons natuurlijk van de domme. Ook herinner ik mij nog, dat die moffen fietsen in de fietsenstalling zetten, in de naastgelegen werkplaats. Dan gebeurde het wel dat die er ’s avonds niet meer stonden. Natuurlijk waren die acties van ons best gevaarlijk en had je er zomaar de kogel voor kunnen krijgen. Maar op het moment zelf realiseer je je dat niet zozeer. Dat komt pas later.’
To van den Berg-van Dijk (86), die als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog net als Jillert Cammenga op de Heereweg heeft gewoond, vertelt in hetzelfde interview met het Witte Weekblad Bollenstreek eveneens over haar ervaringen in oorlogstijd en over de bevrijdingsfeesten daarna. Zij was tijdens de Tweede Wereldoorlog zelfs één van de kroongetuigen van de razzia op woensdag 7 maart 1945. Zij zag hoe inwoners door de Duitsers werden meegenomen. ‘Het was een heel angstige periode’,
herinnert de hoogbejaarde zich als de dag van gisteren. ‘In een woning aan de overkant van Garage Cammenga was ik aan het helpen. Ook daar zat iemand ondergedoken. Toen we de Duitsers zagen lopen, was je natuurlijk ineens extra op je hoede. Vanachter de gordijnen heb ik gezien, dat Cammenga werd afgevoerd. Dat ging er niet bepaald zachtzinnig aan toe. Bovendien was het aan het einde van de oorlog; de Duitsers waren toen erg fel. Mijn broers zaten thuis, achter de kast verstopt. De angst dat ze die ook zouden vinden, zat er goed in.
Overigens was men tijdens de oorlog een met elkaar. Je had niets en wat je wel kreeg, deelde je. Ik herinner mij nog goed hoe blij iedereen was toen de oorlog over was. Er hebben heel wat bevrijdingsfeesten plaatsgevonden in Garage Cammenga. Jammer genoeg was die saamhorigheid na een tijdje vergeten en was het weer ieder voor zich.’

Met haar beschrijving van de persoonlijke gevolgen voor haar broer Jillert van deze razzia en van diens periode als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië daarna sluit zijn zuster Gré haar verhaal af: ‘In de periode daarna bleek pas goed hoe duidelijk deze periode zijn sporen bij hem hadden nagelaten. Deze periode heeft bij Jillert zijn leven lang littekens achter gelaten. Hij is door deze periode en later door zijn periode als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië voorgoed veranderd. De tragische sporen hiervan heb ik niet alleen als zijn liefhebbende zuster kunnen constateren, maar heeft ook mijn neef Anne Louis Cammenga in zijn leven helaas maar al te duidelijk aan den lijve kunnen ondervinden. Trouwens niet alleen mijn neef Anne Louis, maar ook mijn broer Jillert zijn echtgenote Hermina en zijn overige broers hebben kunnen ondervinden wat oorlogen en hun gevolgen met hun echtgenoot en vader hebben gedaan. Het voorbeeld van het leven van mijn broer Jillert en van Anne Louis zijn vader is een belangrijke en overduidelijke waarschuwing dat oorlogen, fascisme en antisemitisme altijd voorkomen en bestreden dienen te worden, omdat deze een verwoestende uitwerking hebben. Hoezeer mijn broer Jillert en Anne Louis zijn vader door zijn kampervaringen innerlijk is beschadigd blijkt wel uit het feit dat hij hier slechts zelden over heeft kunnen praten. Toen mijn broer net weer thuis was, heb ik hem uiteraard naar zijn kampervaringen gevraagd. Hij had echter al zijn ervaringen en emoties in zichzelf opgesloten. Het lukte hem destijds eenvoudig niet om met wie van onze familieleden dan ook hierover te kunnen spreken. Pas heel veel later heb ik gehoord dat hij iets hierover aan mijn jongere broer Hans heeft verteld. En mijn neef Anne Louis heeft mij verteld dat mijn broer voor zijn overlijden in 2007 gelukkig ook met hem over zijn kampervaringen heeft gesproken. Maar hoewel ik van al mijn broers en zusters altijd de beste band met mijn broer Jillert heb gehad – iets dat mijn neef Anne Louis trouwens ook direct na zijn vaders overlijden in 2007 aan mij heeft bevestigd – heeft mijn broer in heel zijn leven het innerlijk nooit kunnen opbrengen om iets van zijn kampervaringen met mij te kunnen delen. Iets wat hem – daar heb ik hem goed genoeg voor gekend – veel moeite en veel verdriet moet hebben gegeven.”

Op deze foto in 2004 staan vijf van de zeven kinderen van de in 1945 in Lisse wonende Ford-garage-eigenaar Jillert Cammenga sr. en diens echtgenote Annie (Antje) Kuyper. Ook deze kinderen woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Heereweg 148. Op de voorste rij van links naar rechts: Tiny, Gré en Ans Cammenga. Op de achterste rij staan links Jillert jr. (overleden op 21 juli 2007 in Doorn) en zijn jongere broer Hans Bernhard Cammenga. De oudste twee dochters uit dit gezin Nita en Bep Cammenga staan niet op deze foto. Bep was reeds in 2002 overleden. Nita overleed in 2009 en ligt begraven op het kerkhof in Lisse (Bron: archief A.L. Cammenga).

Dankzij al deze verkregen getuigenverklaringen wordt thans volledig recht gedaan aan het verhaal van de razzia van woensdag 7 maart 1945 en aan de lotgevallen tijdens die rampzalige dag in Lisse van de 19-jarige Lisser Jillert Cammenga en dat van 39 andere jonge mannen uit dezelfde plaats. Deze mannen en hun families hebben er zonder meer volledig recht op dat deze diep ingrijpende en indrukwekkende dag in hun levensgeschiedenis nooit meer zal worden vergeten. Datgene wat hen op die bewuste woensdag 7 maart 1945 is overkomen is hen namelijk op afgrijselijke wijze opgedrongen door een wrede, fascistoïde, dictatoriale bezetter, die niets en niemand ontzag. Deze toenmalige jonge Lissers en hun families verdienen het – hetzij bij leven; hetzij postuum – dan ook dat hun geschiedenis voorgoed voor het nageslacht wordt bewaard. Daarmee wordt aan hen en aan hun dierbaren in zowel maatschappelijk als in menselijk opzicht in ieder geval in de geschiedvorming van Lisse zoveel mogelijk recht gedaan. Hiermee wordt aan deze 40 jonge mannen voorgoed een plek gegeven in de geschiedenis van Lisse.
Daarnaast is hun verhaal zowel nu als in de toekomst een belangrijke waarschuwing tegen dictatuur en fascisme. Ook mede daarom is het van groot belang dat deze razzia in Lisse op die afschuwelijke woensdag 7 maart 1945 nóóit meer vergeten wordt !!!

Informatiecentrum Tweede Wereldoorlog
Anne Louis Cammenga
Directeur
Antonlaan 432
3701 VT ZEIST
Tel.: 030-6939412
E-mail: AnneLouisCammenga@gmail.com
Website: www.iwoii.nl

Voor reacties, vragen óf aanvullingen op dit artikel kunt u contact opnemen met de schrijver van dit artikel de heer Anne Louis Cammenga of met Vereniging Oud Lisse

 

KIND IN DE TWEEDE WERELD OORLOG, DEEL 1

Coby Baltus, dochter van Johannes Baltus vertelt over haar herinneringen aan de 2e Wereldoorlog. Zij vertelt onder andere over de onderduikers in hun huis aan ’t Vierkant.

Door Coby Baltes

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

Hoofdstuk 1 Mobilisatie

Toen ik 5 jaar werd in 1937 kreeg ik een kleurig ijzeren bordje cadeau met een afbeelding van prinses Juliana en prins Bernhard die in januari verloofd of getrouwd waren. Toen zei het me erg weinig, je kon het niet gebruiken. Maar toen de oorlog was uitgebroken, moest het verstopt worden. En daarna is het heel lang gekoesterd als een kleinood. Bij ons, wij bewoonden, boven de kapper, middenin het dorp, een vrij groot bovenhuis van 2 ½ verdiepingen hoog (met vliering), hing ook beneden bij de voordeur een ingelijste prent met ‘vals’ kaartende honden! Toen heb ik nooit begrepen wat het inhield of betekende, maar het was een subtiel protest! Alle betrokken landen in de oorlog stelden zij voor: onder andere een Duitse Herder en een Engelse Buldog. De honden speelden elkaar onder tafel de kaarten door? Ook was er in de kledingkast op zolder een antenne – in vierkantvorm – verborgen, om naar Radio Oranje te kunnen luisteren! Dat deed vader met de onderduikers; ‘gewoon’ en – of ‘joods’. Wij waren een gezin met vader, moeder en vijf dochters. Het 1e kind was een doodgeboren zoon, die in ongewijde aarde begraven werd naast het kerkhof. Dat heb ik overigens pas heel veel later gehoord toen ik 15 was. Nu liggen mijn ouders tegenover die plaats begraven.. Mijn oudste zus was 13 ½ jaar en zat op de naaischool bij de nonnen toen de Duitsers ons land binnenvielen en Rotterdam bombardeerden. Ik was net 8 jaar. De jongste was 6 ½ jaar. Kun je nagaan hoe jong we allemaal waren; vader en moeder beiden 40 jaar. Nu ben ik apetrots op mijn ouders, dat zij zich op deze manier hebben ingezet voor andere mensen. Vader zei altijd: “Het is mijn plicht, als ik vervolgd wordt om mijn geloof, dan wil ik ook geholpen worden.” En dat terwijl in ongeveer 1763 zijn voorvader Kasper Baltes, 30 jaar oud, uit Pruisen naar Nederland was gekomen. Ik denk niet dat hij dat heeft geweten. Misschien is dat ook wel een voordeel geweest toen de Duitse Ortskommandantur tegenover ons huis, in hotel ‘De Witte Zwaan’, haar intrek nam. De naam Baltes, niet Baltus (dan zou je Baltoes moeten uitspreken) is vrij algemeen in Duitsland. Onze tak komt uit de buurt van Oldenzaal om precies te zijn uit Lange unter Lingen, in Pruisen. Wat een moed, vertrouwen en geloof hebben mijn ouders gehad om datgene te doen, wat zij deden in oorlogstijd. Sommige mensen durven te zeggen dat het roekeloos was, maar ik vind het een enorm vertrouwen in dat goeddoen gewoon moet. Ja, wij werden, als kinderen, wel gewaarschuwd, dat we er niet over mochten praten. Maar hoe kun je zeker weten dat zulke jonge kinderen de ernst daar van in zien? Achteraf is het een zeer groot risico geweest. Maar ook zeer zeker de moeite waard. Vader, Jan Baltes, was chef-kruidenier bij de Fa Wijnbergh & Co. In 1918 was hij opgeroepen voor de militie (op eigen dringend verzoek, “met platvoet”) zonder kans op een baan want er was een stop bij de spoorwegen, terwijl hij voor machinist leerde! Hij heeft vervolgens gediend bij de Huzaren van Boreel, dus bij de paarden. Zijn ‘sporen’ lagen later bij ons in de knopendoos. In dienst, tijdens de 1e wereldoorlog was hij gelegerd in Bergen op Zoom, slechts voor één jaar, daarna voor de spoorwegen gedetacheerd in Hoogkarspel, voor bewaking van de spoorlijn.
Wat ik me kan herinneren van de tijd voor de oorlog, de mobilisatietijd: In de scholen waren de Nederlandse soldaten gelegerd en wij mochten toen naar ‘De Engel’, het buurtschap tussen Sassenheim en Lisse-dorp, op school. Achter op de fi ets bij de oudere zusjes. Want vader en moeder stonden beiden in de zaak. Dat er oorlogsgevaar dreigde begreep ik toen niet als klein meisje, maar het werd wel gezellig voor vader, want op een gegeven moment kwam mijn oudere zusje thuis met vier soldaten. Die had ze maar meegevraagd want ze hielden van kaarten en vader ook! De mannen waren opgeroepen, gemobiliseerd, voor de militaire dienst en waren gelegerd in onze school. Zij kwamen uit Drenthe, Overijssel en Friesland. Vader had thuis alleen maar meisjes en die kaartten niet. De mannen van 21 tot 40 jaar vonden het prachtig en kwamen regelmatig. Ook na de mobilisatie en na de oorlog onderhielden zij het contact met hun gezinnen en vriendinnen. De oudste was een bakker, Johan Kamp uit Delden, de jongste, Henk Veldmeijer, een Fries. Hij was rond de 20 jaar, sergeant, met strepen en mooie pet en moest vliegveld Valkenburg bewaken. Hij ging later bij de marechaussee en weer later bij de rijkspolitie in o.a. post Kruiningen. Wat de andere soldaat-sergeant, Jan van der Mark – uit Ede – deed kan ik me niet herinneren, wel dat hij enorm groot, lang was, ook bracht hij wel eens zijn verloofde mee. Dan was er ook ‘oom’ Albert Rijks, een boekhouder, later directeur van een zuivelfabriek in Norg. Op mijn verjaardag in maart kreeg ik van hen allen een poëziealbum cadeau. De broer van bakker Kamp uit Delden, Henk, hij studeerde voor priester (hij is het niet geworden), kalligrafeerde voor mij in een kerkboekje mijn naam. Beide boekjes heb ik nog in mijn bezit. Dus voor mij was de mobilisatietijd een tijd met veel mooie herinneringen. Echter toen de oorlog uitbrak en de bombardementen op Rotterdam begonnen waren, werden al deze bezoeken afgebroken. Later logeerden mijn zusjes wel bij enkelen van hen en bij allerlei gelegenheden kwamen ze naar Lisse, o.a. om het bloemencorso te zien! Alle contacten bleven behouden. Mijn 2 jaar oudere zusje, José, weet zich nog te herinneren dat we, moeder en zusjes, bij Oma en Opa in Beverwijk waren, op de fi ets vanuit Lisse, en over de radio het bericht kwam dat de Duitsers Rotterdam bombardeerden. 14 mei 1940: “To, je moet nu meteen met de kinderen naar huis, het wordt ernstig!”, zei Oma. Mijn zus José herinnert zich dat gezegde nog precies. Oma en Opa hadden de 1e wereldoorlog meegemaakt. Nederland was toen niet in oorlog, was neutraal, maar er was wel algemene alertheid en de grenzen waren gesloten. Zij werkten toen allebei bij de spoorwegen in de Haarlemmermeer en Velsen-Driehuis en Beverwijk. Beiden ambtenaar: Opa als baanwachter/spoorwegwachter en Oma was ook fulltime spoorwegwachteres, handmatig de spoorwegovergangen openen en sluiten.

Hoofdstuk 2 De oorlogstijd

Alle verloven van de militairen waren ingetrokken en vliegveld Valkenburg in Zuid-Holland moest extra bewaakt worden. Je voelde wel de spanning in huis om de militairen, maar echt begrijpen? Later wel. Het begin is verder eigenlijk aan me voorbij gegaan of heb ik verdrongen? Ja hamsteren, dus voorraden in huis halen, dat kan ik me wel herinneren. De volgorde van wat er allemaal gebeurde, staat me ook niet allemaal bij. De angst als de vliegtuigen over kwamen, die is heel lang gebleven en ze moeten nu nog niet te laag over komen. Eens was ik zoals altijd bij Oma en Opa te logeren in Beverwijk en werd er een vliegtuig, misschien meerdere, neergeschoten in een weiland achter het station en een scherf kwam vlak naast mijn matras door het raam heen op de grond neer. Dezelfde dag werd er voor gezorgd dat ik naar huis ging, want ze wilden niet het risico lopen dat er bij hen iets met mij gebeurde. Maar ook daar was je maar ternauwernood veilig. Vlak voor de oorlog uitbrak woonden wij een korte tijd vlakbij de Haarlemmermeer in Lisse en daar is in de oorlog, in een zijstraat -Broekweg- ook een bom gevallen, alleen de WC was blijven staan van dat huis. Tel je zegeningen! Dat zul je ook nooit vergeten en ja er waren slachtoffers, de moeder? Er werd natuurlijk voor de kinderen ook wel veel verzwegen. Maar later, toen de Jodenvervolging een feit was, werden we er wel mee geconfronteerd. Onze benedenburen, mevrouw was een Duitse, hij was niet fanatiek. Toen de Duitse soldaten op zoek waren naar ‘Fahrrad’ stuurde zij ze naar ons toe. Moeder hoorde het toen ze in onze keuken – boven hun keuken – stond. Dus de soldaten kwamen boven om het huis te doorzoeken, maar vonden niets. Vaders fi ets was uit elkaar gehaald en onder kleden op de vliering verstopt. Zij gingen naar beneden en zeiden, dat er niets was. Onze andere buurman was slager Piet Buschman, die ons vaak hielp. Ook toen dus. Hij had een zeer brede gang boven en daar een extra muur geplaatst. De andere benedenbuurman was een klokkenmaker/juwelier met 2 zonen, waarvan op een gegeven dag één van de vriendinnen uit Amsterdam/ Heemstede (?) langs kwam bij mijn ouders en vroeg of zij wilden helpen om een joods kind onderdak te geven. Wij waren namelijk allemaal op één na donker van haar en een paar met bruine ogen, dus ‘familie’ leek het. We kregen Rita, het jongste meisje uit een gezin, bijna 2 jaar. Wanneer ze precies kwam weet ik niet meer, vragen er over stellen mocht al helemaal niet. De andere kinderen uit dat gezin waren Later wel. Het begin is verder eigenlijk aan me voorbij gegaan of heb ik verdrongen? Ja hamsteren, dus voorraden in huis halen, dat kan ik me wel herinneren. De volgorde van wat er allemaal gebeurde, staat me ook niet allemaal bij. De angst als de vliegtuigen over kwamen, die is heel lang gebleven en ze moeten nu nog niet te laag over komen. Eens was ik zoals altijd bij Oma en Opa te logeren in Beverwijk en werd er een vliegtuig, misschien meerdere, neergeschoten in een weiland achter het station en een scherf kwam vlak naast mijn matras door het raam heen op de grond neer. Dezelfde dag werd er voor gezorgd dat ik naar huis ging, want ze wilden niet het risico lopen dat er bij hen iets met mij gebeurde. Maar ook daar was je maar ternauwernood veilig. Vlak voor de oorlog uitbrak woonden wij een korte tijd vlakbij de Haarlemmermeer in Lisse en daar is in de oorlog, in een zijstraat -Broekweg- ook een bom gevallen, alleen de WC was blijven staan van dat huis. Tel je zegeningen! Dat zul je ook nooit vergeten en ja er waren slachtoffers, de moeder? Er werd natuurlijk voor de kinderen ook wel veel verzwegen. Maar later, toen de Jodenvervolging een feit was, werden we er wel mee geconfronteerd. Onze benedenburen, mevrouw was een Duitse, hij was niet fanatiek. Toen de Duitse soldaten op zoek waren naar ‘Fahrrad’ stuurde zij ze naar ons toe. Moeder hoorde het toen ze in onze keuken – boven hun keuken – stond. Dus de soldaten kwamen boven om het huis te doorzoeken, maar vonden niets. Vaders fi ets was uit elkaar gehaald en onder kleden op de vliering verstopt. Zij gingen naar beneden en zeiden, dat er niets was. Onze andere buurman was slager Piet Buschman, die ons vaak hielp. Ook toen dus. Hij had een zeer brede gang boven en daar een extra muur geplaatst. De andere benedenbuurman was een klokkenmaker/juwelier met 2 zonen, waarvan op een gegeven dag één van de vriendinnen uit Amsterdam/ Heemstede (?) langs kwam bij mijn ouders en vroeg of zij wilden helpen om een joods kind onderdak te geven. Wij waren namelijk allemaal op één na donker van haar en een paar met bruine ogen, dus ‘familie’ leek het. We kregen Rita, het jongste meisje uit een gezin, bijna 2 jaar. Wanneer ze precies kwam weet ik niet meer, vragen er over stellen mocht al helemaal niet. De andere kinderen uit dat gezin waren Mijn oudste zus, toen 17 jaar, die heel veel mee moest helpen in het huishouden, kreeg ook heel ernstig difterie en kreeg veel meer injecties. Ik kan me er maar 1 herinneren. Ook mijn jongste zusje lag bij mij in die zijkamer te slapen. Toen Rita was overleden, vertrokken, na gedeeltelijk valse aangifte de volgende dag op het gemeentehuis, haar ouders meteen weer. Ze is op 17 december 1943 begraven. Maar toen ze in de slaapkamer van mijn ouders in haar eigen bedje was gelegd, lag ze er zo mooi bij met blosjes, dat ik de stille gedachte had dat het niet waar was, maar dat het een reden was om haar te laten verdwijnen. Wat een kind al niet bedenkt… Het is veel later wel goed gekomen, maar de oorlog laat wonden achter, ongemerkt. Rita had een eigen pop, Hetty, en een speelgoed herdershondje, Herta. [haar grootmoeder van vaders zijde heette Henriette]. We waren allemaal dol op haar. We bewoonden dus een bovenhuis, tegenover hotel ‘De Witte Zwaan’, waar in de oorlog de Ortskommandantur was gevestigd. Niet veel later in die maand werd er ‘s avonds bij ons aangebeld, of we voorzichtig het pakje wilde ophalen en verzorgen. Mijn zusje José ging naar beneden, een ‘kleine’ man gaf haar het pakje en zei héél voorzichtig en niet laten vallen en geef maar suikerwater. Boven in de kamer aangekomen werd het pakje voorzichtig geopend, bleek er een pasgeboren meisje in te liggen. Gewoon afgeleverd onder aan de trap. De moeder, naar later bleek, was bevallen in Sassenheim en het kind moest daar meteen weg. Zij is lange tijd bij ons geweest, Ina Fontijn. Na de oorlog ben ik er wel eens met mijn moeder op bezoek geweest. Haar vader was toen kleermaker in Zwaag. Als klein meisje had ze een blonde krullenbol. Van Rita en lna heb ik nog een foto.

Wordt vervolgd

De kruidenierszaak van J. Baltes. Foto genomen tijdens bloemencorso, waarschijnlijk jaren ‘50