Berichten

Roversbroek, vervolg familie Duivenvoorden

De geschiedenis van de familie tijdens de 2e Wereldoorlog wordt besproken. Ook Piet van Rijssel komt aan de orde.

Door Liesbeth Brouwer

INHOUD NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014

Aan de Haarlemmermeerkant was langs de hele Lisserdijk een prikkel­draadversperring aangebracht. Bij een stoep lag dan een rol die je kon ver­plaatsen. Maar bij het Turfspoor moest je dat niet doen, daar lagen mijnen. Familiebezoek bij opoe Duif ging echter gewoon door, zelfs wel wanneer het spertijd was. Met de roeiboot naar de overkant, prikkeldraad aan de kant. En op dezelfde manier weer terug. Wanneer er in Lisse razzia was dan vluchtten er veel mannen uit de bedreigde leeftijdscategorie naar de Ro­versbroek en bleven daar enkele dagen. Daar was het redelijk veilig. Over­dag kwamen er wel eens Duitsers in de polder, maar ’s nachts zeker niet.

In de oorlog werd vanuit de Haarlemmermeer wel graan overgezet en via een smalspoortje gebracht naar de schuur van de ouders van hr. Duiven­voorden. Vandaar zou het door 2 partijen verder gebracht worden. Maar door onbetrouwbaarheid van deze partijen moest vader Dirk besluiten niet langer mee te doen met deze smokkelroute. In de oorlog heeft men veel van de smalsporen weggehaald omdat men bang was dat de Duitsers het materi­aal zouden vorderen. Ook bij Dirk Duivenvoorden was men daar bang voor en besloot men zelf de rails weg te halen. Dat vorderen gebeurde niet, maar door de dreiging dacht men: beter veilig opgeborgen. Er werden wel meer zaken verborgen. Jachtgeweren werden wel onder de dakpannen verstopt.(en soms weer vergeten). Johan Duivenvoorden vertelt over 2 plaatsen waar een dergelijke vondst later is ontdekt. Op een keer ontdekte Johan dat in de schuur kisten stonden. Nieuwsgierig als hij was werd er natuurlijk stiekem in gekeken. Zaten er allemaal radio’s in. Radio’s moesten ingeleverd worden, maar de mensen leverden dikwijls een oud exemplaar in en lieten de goede radio “ver­dwijnen”. Bij de familie Duivenvoorden dus, tot er betere tijden aanbraken.

Kerst de Groot achter de deur van
zijn T-Ford

De oude T-ford van De Groot die woonde op de Mid­denweg naast de huidige woning van fam. Duiven­voorden werd in de oorlog in een turfschuur verstopt en kwam na de oorlog ook weer boven water. Luisteren naar radio Oranje deden Dirk Duivenvoor­den en ook anderen bij Gijs Baars.

In de Roversbroek werd in de oorlog nog op een klein stukje turf gestoken. (Ook bij het land van Zijp in de Ie Poellaan was dat nog het geval). Schepen die over de Ringvaart voeren waren een doelwit voor Engelse jagers. Wanneer ze het aan zagen komen gingen ze aan wal liggen en gebeurde er niets. Maar toch werd een groenteschip een keer geraakt. Liep zonder persoonlijke ongelukken af. Er zat wel een scherf in de klomp van de schipper.

Ongeluk met tram.

Johan Duivenvoorden vertelt nog een verhaal dat hem altijd is bijgebleven. Naast het bedrijf van Dirk Duivenvoorden had Izaak van Rijssel land met een schuur. Hij woonde niet in de Roversbroek. In de oorlog hield hij daar geiten en varkens. Officieel moest al het vlees naar door de bezetter gecon­troleerde instanties die het via een bonnensysteem distribueren. Er was in  40/41 een vleesrantsoen van 500 gr/week per persoon.(Later werd dat veel minder). Ook op andere levensmiddelen waren rantsoenen Op het plat­teland was het illegaal houden van vee een mooie bijverdienste en iedereen was er blij mee want ook de koper had graag dat extraatje. Op een dag moest Johan Duivenvoorden van zijn vader helpen om de bakfiets van Van Rijssel de dijk op te duwen. Bovenop lagen gewone spullen, kisten voor de bollenteelt, en onderin lag, maar dat wist Johan niet, een geslacht varken. In het dorp zag Van Rijssel plotseling politie. Hij schrok zo dat hij onder de tram kwam. Hij overleefde het ongeluk niet en het varken werd natuurlijk in beslag genomen. In het Leidsch Dagblad uit die tijd wordt wel bericht over het dodelijke tramongeluk. Maar het varken zal wel onder de censuur gevallen zijn.

Piet van Rijssel

Over dit trieste verhaal wilden we wel wat meer te weten komen. We zochten contact met Piet van Rijssel, zoon van de verongelukte Izaak. Hij blijkt ook een boeiend verteller te zijn en we geven graag zijn relaas over die periode weer.

Piet was bij het uitbreken van de oorlog 13 jaar en net van school. Zo als dat in die tijd vaak voorkwam kon hij meteen aan het werk bij zijn vader Izaak. Ze hadden het bedrijf in de Roversbroek, naast de familie Duivenvoorden. Ze woonden niet in de Roversbroek, maar in de Wagend­warsstraat. Het werk van Piet was simpel: schoffelen, spitten ed., eenvoudig werk nog.

Zo moest hij in het najaar van 1940 zijn vader helpen die met de boot voor kunst­mest naar de handelsraad aan de Broekweg moest. De basculebrug moest om­hoog en toen vader met de boot voorbij was moest de brug weer omlaag. Piet zal wel onhandig geweest zijn want hij brak daarbij zijn pols. Vader had het wel gezien, maar moest met de boot door. Piet moest eerst terug naar het land waar zijn fiets nog lag. Met een gebroken pols fietsend over de grindweg naar dokter Haase. Die is niet thuis. Ook dokter Hol en dokter Van Dijk zijn niet thuis. Weer teruggefietst naar dokter Haase en gelukkig, die is er en moet Piet naar het wit-gele kruisgebouw. Daar wordt de zaak gezet en gelukkig is daar dan ook vader Van Rijssel. Met 13 jaar heb je je vader echt nog nodig!

Nog geen jaar later heeft Piet weer pech met zijn hand. Er wordt wat gestoeid op het land, waar ook porrie verbrand wordt. Piet glijdt heel ongelukkig uit, zo met zijn hand in de brandende porriehoop. Hij rent naar de buren waar buurvrouw Duivenvoorden zijn verbrande hand zo in een emmer met geitenmelk duwt. Daar­door liep het nog redelijk af, maar er waren wel lelijke brandwonden.

Het werk op het land moest ook in oorlogstijd wel doorgaan. Er werden bollen geteeld, maar de vraag naar bollen was door de oorlog natuurlijk teruggelopen. Dus teelde men vooral bonen en aardappelen. De aardappelen waren ook voor de varkens. Voor het houden van varkens beston­den quota. Er was een regel ingesteld dat men 1 varken voor eigen gebruik mocht hebben wanneer daar een varken voor de regering (bezetter) tegenover stond. Dat werd regelmatig gecontroleerd en dat klopte in de schuur van Van Rijssel. Er stonden daar 2 varkens: een voor eigen gebruik en een die werd afgeleverd. Maar op het land stond een schelf. Die was hol en via de achterkant kon je er in komen en daar stond nog een clandestien varken. Als slacht voor eigen gebruik. In mei 1941, niet de gebruikelijke slachttijd, want dat is in de herfst, werd het clandes­tiene varken geslacht door een huisslachter. Normaal wordt zo’n varken dan nog een dag aan de leer gehangen, maar in dit geval werd het meteen in stukken ge­sneden en onderin een bakfiets gelegd die geleend was van Abbink. Met kistjes e.d. er over leek het een heel gewoon transport. Was natuurlijk heel zwaar trap­pen, vandaar dat Johan Duivenvoorden moest helpen. De Ie Poellaan was in die tijd nog een grindweg die op de Heereweg uitkwam. Daar moest een haakse hoek gemaakt worden om over de Heereweg naar huis te gaan. Bij het politiebureau aan de Vuursteeglaan stonden politiemensen buiten. De spanning van het zien van de politie terwijl hij zijn illegale lading vervoerde moet groot geweest zijn en Van Rijssel zal de tram uit Leiden niet opgemerkt hebben omdat hij schrok.

Het was meteen duidelijk dat hij zeer ernstig gewond was. Hij werd naar huis ge­bracht, maar is de volgende dag overleden. Moeder Van Rijssel bleef achter met 7 kinderen. De oudste, een dochter, is dan 18, het jongste kind is 7. En dat in deze moeilijke tijd van de oorlog. Er was geen geld, geen verzekering, geen uitkering. Het bedrijf werd doorgezet met hulp van een oom. Die was olieboer maar was ook kweker in de Roversbroek. Zo kon het bedrijf van Van Rijssel door de zoons voort­gezet worden. Het bleven wel 2 bedrijven, maar de werkkracht werd uitgewisseld. En de praktijk kon van de oom verder geleerd worden.De vrouw van Piet van Rijssel, in de oorlogsjaren een schoolmeisje uit Lisserbroek, zit op de lagere school in de Schoolstraat. In die tijd staan de kinderen in de rij klaar op het schoolplein om netjes na elkaar naar binnen te gaan. Ze herinnert zich nog dat ze vlak na het ongeluk een paar meisjes hoorde vertellen dat ze vlees van het ongeluk hadden gekregen. Dat vlees was in beslag genomen en werd daarna verkocht.

Natuurlijk bleef het armoe troef bij de Van Rijssels. Maar in die oorlogstijd was je al blij dat er eten was. En dat was er dank zij de Roversbroek. Niet dat het altijd op rolletjes liep. In de hongerwinter werd er bijvoorbeeld 2x per dag aardappels gegeten omdat er niets anders was. En die aardappels waren soms ook niet veilig. Die moesten na de oogst bewaard worden tot de volgende oogst. Ze hadden een pet (soort afgedekte kuil) voor de consumptieaardappels en ook een pet voor de kriel dat bestemd was voor varkensvoer. Op een kwade dag bleek de laatste pet leeggeroofd. Er waren wel sporen. Het leken mensen uit de stad te zijn. Daar was de nood ook zeer hoog gestegen!

Terug naar het relaas van de familie Duivenvoorden

Verhuizing naar het dorp

.In ’54 ging het gezin Duivenvoorden verhuizen naar Heereweg 294. Daar woonde een mej. Segers. Het huis van Roversbroekdijk 1 werd verkocht aan Jan Visser. Jan Visser was zoon van een boer uit Overijssel en werkte als boerendaggelder bij een boer aan de Binnenkaag. Kreeg daar verkering en woonde eerst in een klein huisje aan de Binnenkaag. Jan Visser verdien­de wat bij door het houden van wat vee. Eigenlijk ging de aankoop van de woning zijn draagkracht te boven. Visser was een goudeerlijk man. Jaren­lang werd de schuld afgelost door wekelijks verse eieren te brengen, (diens zoon Henk was jarenlang verkoper bij Tissing en later bij herenmodezaak Stevens).

In 1954 was er vanwege de woningnood nog de verplichting om een huis splitsen. Dat gebeurde ook aan de Heereweg. Het huis werd gesplitst en in de andere helft van de woning kwam familie Chris Steenwinkel. Hij was medewerker van het arbeidsbureau maar ook journalist van Ons Weekblad (later de Lisser) en het Leidsch Dagblad. Achter Heereweg 294 werd een bedrijfsschuur gebouwd. Om de schuur bereikbaar te krijgen werd nog een serre van het huis afgebroken. Moet je je voorstellen hoe groot het oorspronkelijke huis was! Het bedrijf was toen al Duivenvoorden en Zonen omdat alle 3 de zonen in het bedrijf van vader Dirk waren gekomen. Dirk Duivenvoorden werd ook wel Vader Dirk genoemd. Later gingen de zonen ieder voor zichzelf beginnen en werd het bedrijf weer opgesplitst.

Vader Dirk leefde nog tot 1981 en woonde, voordat hij naar Berkhout ver­huisde, de laatste jaren van zijn leven in bij zijn jongste zoon op Heereweg 294.

Middenweg 5, terug naar de Roversbroek

Heer en mevr. J Duivenvoorden voor hun
huis op Middenweg 5 foto: Chris Balkenende

Zoon Johan Duivenvoorden kocht zijn huis, Middenweg 5, van Kees Brak, in mei is dat 55 jaargeleden. Hij kocht huis en omliggende gronden. In het huis woonden toen de oude heer Brak en het gezin van diens zoon Wim. De oude heer Brak was weduwnaar. Het huis was rond 1928 gebouwd door Van Rooyen. Van Rooyen trouwde de dochter van vener Wessels (kavel 12 op het kaartje uit het Nieuwsblad van okt. 2013). Zowel Wessels als Van Rooyen kwamen uit de Haarlemmermeer. Van Rooyen begon er een bloembollenbedrijf, het venen was toen al achter de rug. In de tijd dat hr. Duivenvoorden het huis kocht was de Middenweg nog niet verhard. Die had een paardenspoor in het midden en daaromheen 2 karresporen. En het zou nog wel een poosje duren voordat de weg verhard werd.

Huizen

Na de veenderij is de polder verkaveld (rond 1920). De sloten liggen niet op gelijke afstanden, zoals bij oudere veenderijen vaak wel het geval is. Beroemd zijn de oude copelandschappen in het Groene Hart. Daar zie je een verkaveling met vaste maten. Dat het hier niet zo is lag aan de diverse eigenaren. Aan de ringvaart maar ook bij de huizen in de polder stonden turfschuren (met rietmatten er omheen).

De heer Duivenvoorden lepelt nog zo de bewoners van de huizen op (we hebben het over eindjaren 50):

De woonark van Van Tol was een grote woonark die er al voor de oorlog was komen te liggen. De boot was toen niet meer vaarwaardig. Met vereen­de krachten en al hozend is hij naar de definitieve, laatste, plaats gevaren. Er omheen werd allerlei grond en afval gestort. Van Tol was voorzitter van de geitenfokvereniging. Als je je geit wilde laten dekken kon je bij Van Tol terecht. De woonark van vd Veek was een fikse slag kleiner.

Voorzieningen

Toen de Duivenvoordens het huis kochten was er nog geen elektriciteit en ook geen waterleiding. Water kwam uit de pomp, maar dat bevatte erg veel roest. Gelukkig was er ook water beschikbaar van het dak. Dat werd opgeslagen in de put die er nog steeds is. De put heeft een inhoud van 2 kub. Prima water voor een kopje koffie! En voor de was. De familie Duivenvoorden had toen ze het huis kochten op voorhand een installatie voor elektriciteit en water aan laten leggen. De aansluiting daar­van liet dus even op zich wachten.

Johan Duivenvoorden vertelt dat hij als jongen met zijn oom nog een wel heeft geslagen bij de Roversbroekdijk. Die kunst was weer overgebracht van vader op zoon. Van Stille Jan dus. Er werd dan een ijzeren pijp de grond in geslagen. Tot iets voorbij de eerste zandlaag. Wanneer ze bij de wel waren werd de ijzeren pijp er uitgehaald en vervangen door een houten buis. Dat was op zo’n meter of 10 a 13. Het water dat spontaan omhoog kwam bevroor nooit. Later werd dieper naar water geboord. Op zo’n 30 m. Dat gebeurde vaak met Norton pompen.

Toen ze het huis kochten stond er een waterfornuis in het achterhuis. Daar werd door de familie Brak het voer voor de varkens (aardappelen) op ge­kookt. De familie Duivenvoorden heeft zelf nooit vee gehad. Maar het fornuis werd wel gebruikt. Het water voor de was werd gekookt op het wa­terfornuis. Het fornuis werd gestookt met hout. Natuurlijk ging dat gepaard met veel rook en dat was de reden waarom het fornuis naar buiten werd geplaatst. Overigens werd het fornuis ook gebruikt voor de weck. Riolering was er ook niet. Men had een beerput die wanneer dat nodig was leeggepompt werd. Dat deed Wijsman, over wie een anekdote volgt:

Op een dag ging Wijsman verhuizen naar het dorp. Wijsman woonde aan de Heereweg, richting Sassenheim, vlak bij de nieuwe rotonde. De huisraad en andere spullen stonden aan de weg klaar om met de verhuiswagen mee te gaan. Helaas kwam voor die tijd de vuilnisophaaldienst langs. Het laat zich raden: al­les werd opgeladen en de spullen waren verdwenen voor er verhuisd kon worden.

Waterproblemen

Een bericht uit de krant van 5/7/57

In de Roversbroekpolder is nog geen waterleiding. Men moet zich behelpen met regenwater. Door de langdurige droogte is men verplicht of naar de overkant aan de Haarlemmerdijk (Haarlemmermeer) te gaan of met een bus naar Lisse te fietsen. Er wordt in de polder verwijtend over het gemeentebestuur gesproken. Waarom niet met een tankwagen water brengen. Al eerder had de voorzitter van het polderbestuur om hulp gevraagd. Er is nog niets van het gemeentebestuur vernomen….

Ander bericht van 9/7/57 vertelt dat er in 27 woningen geen waterleiding, gas of elektriciteit is. Het waswater komt uit de sloot.

Vanaf 8 juli rijdt er een tankauto.

Op 14/10/58 is er een bericht over een beslissing voor elektrificatie van de Roversbroekpolder door HLS. Omdat er al eerder sprake is van omlegging van dijken is HLS beducht dat dit voor de kabels weer extra kosten voor omlegging zou betekenen. Er wordt een garantie gegeven door de gemeen­te om indien noodzakelijk een deel van de kosten te zullen dragen. Watervoorziening wordt ook uitgesteld. Voor ’58 worden maatregelen toe­gezegd om de watervoorziening tijdelijk te regelen.

De heer en mevr. Duivenvoorden herinneren zich niet dat zij grote proble­men met het water hebben gehad. Wanneer er geen water meer in de put was dan werd de gemeente gebeld. Er werd dan water met een tankwagen gebracht. Eerst was dat gratis, maar na protesten daarover van de bewoners uit andere delen van Lisse dat zij toch ook voor hun water moesten betalen werd er 25 cent per kub water afgerekend. Overigens was zo’n droge periode wel een goed moment om de put schoon te maken, want er ontstond natuurlijk wel aanslag van algen in de put. De put is er nog. Het water wordt ook nog gebruikt: bijv. voor de planten, de schoonmaak rond het huis.

 

 

 

KIND IN DE TWEEDE WERELD OORLOG, deel 2

Mevrouw Baltes vertelt over de mensen die haar ouders in de 2e wereldoorlog verborgen hielden in hun huis aan ’t Vierkant.

Door Coby Baltes

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014

Hoofdstuk 3

Louan was de volgende kleine die bij ons kwam wonen, geboren 15 maart 1943. Nou dat was feest, we kregen een broertje. Ook zijn grote broer en later hun ouders, kwamen bij ons inwonen, in de zijkamer, recht tegenover het hotel. Maar zoals gezegd, ze leken familie. Alleen met dolle dinsdag (?) was er een hachelijk moment, toen werd er aangebeld door de moffen, ze moesten de meisjes hebben, maar hoe weet ik niet, vader heeft ze afgepoeierd, misschien dat we te jong waren. Eens, toen de Duitsers fi etsen zochten in ons huis, werd door hen door de kamerdeur naar binnen gekeken. Oom ‘Mau’ en ‘Bob’ zaten met de rug naar de kamerdeur. Oom ‘Mau’ was aan het bonnen plakken voor mijn vader en ‘Bob’ en ik waren aan het fi guurzagen. Mooie dingen hebben we toen gemaakt, o.a. een staande schemerlamp in de vorm van een lantaarn. Goedkeurend gemompel van de soldaat die om het hoekje van de deur keek en hij vertrok. Dit voorval staat echt gegrift in mijn geheugen. Schrik! En rustig doorgaan. Ook kregen we van mijn vader ‘Pa’ ‘pertinax’ plaatjes in plaats van triplex, etalagemateriaal, maar die gaven nogal veel stof, door het materiaal of de lak. Dit fi guurzagen gebeurde in de zomer op de plaats waar de haard in de winter stond, want Bob mocht niet naar buiten. We hebben het wel één keer gedaan, helemaal naar de Haarlemmermeerpolder, naar Lisserbroek waar mijn schoolvriendinnetje, Annie Clemens, woonde en waar het ‘veilig’ was. Ze hadden een grote boerderij beneden onder aan de dijk. Ik vraag me af of Bob het nog weet. Ja, ik heb nog steeds jaarlijks contact, per kaart, soms telefoon. Toen Louan weer eens een titel behaalde werden we ook uitgenodigd. Hij is Mr. Dr. in juridisch recht. Bob is 7 maanden ouder dan ik. Ook bij hun huwelijk en als de kinderen geboren werden, kregen we een uitnodiging. Vergeten zullen ze ons nooit. Iedere keer weer herinneren ze alle genodigden aan het feit, dat mijn ouders dit allemaal mogelijk hebben gemaakt. Eigenlijk ben ik er heel trots op dat mijn ouders zo blijvend geprezen worden, maar ik heb er zelf niets aan gedaan. Het was in mijn ogen toch wel een gezellige tijd. Al vond ik wel dat zijn vader erg streng was.
Hier tussendoor hebben we ook nog een jonge jongen van ongeveer 17 jaar in huis gehad. Aad was onnoemelijk nerveus en werd geplaagd door mijn derde zus. Hij is maar een paar dagen gebleven, moeder kon het niet aan en hij ook niet! Ook weet Bob zich nog te herinneren, dat we een pianist, Palermo, een paar weken hebben gehad. Die speelde prachtig op de piano. Nu ik het zo opschrijf besef ik dat mijn moeder het toch wel heel druk heeft gehad in die tijd. De oudste zus had ook een zware taak. Zij moest meehelpen in de huishouding. In die tijd waren ook nog de scholen gevorderd door de bezetters en kregen we halve dagen les in een patronaatsgebouw. Dus in die tijd waren we gemiddeld meer thuis, dan voorheen.

Mau en tante Rosette waren een lange tijd bij ons. Louan is ook een poosje bij een ander ondergebracht geweest, maar waarom dat was weet ik niet. (Er was iemand loslippig geweest en we werden gewaarschuwd!) Tante Rosette, zijn moeder, was heel lief en zachtaardig. Na de oorlog hebben we kennis gemaakt met de overgebleven familieleden. En samen met ‘Bob’ en zijn nichtje kennisgemaakt met Amsterdam, rond de Van Baerlestraat. Wat een belevenis!

Hoofdstuk 4

Ja, er zat in die tijd ook een dochter van een NSB-er op school. Maar dat was bekend en vreemd genoeg heb ik het verhaal van onze onderduikers alleen aan mijn vriendinnetje Annie verteld, die er nooit met iemand over gesproken heeft. Het is ook mogelijk, dat onze ouders contact hadden – of dat ze klant waren van vader. Ook kregen we in de oorlog wel fruit uit Limburg toegestuurd! Van de ouders van Rita. (Het zuiden was in 1944 bevrijd!). Van de boerderij van mijn vriendin Annie ook wel. Dat zijn dingen, die je jezelf nu realiseert, maar niet zeker weet. Dat ging buiten je om, als kind. Wel kan ik me herinneren, dat ik een paar maal mee geweest ben met mijn twee oudere zusjes, om via de botenwerf van Akerboom naar de overkant te varen om melk te halen bij een boer in de Poelpolder, een klant van vader. Dat was veiliger, over water, dan over de weg, dit werd niet opgemerkt tijdens bootje varen met een roeiboot bij Mientje, ook een vriendinnetje, één meisje tussen allemaal jongens. Ze was meestal bij haar ‘vrijgezelle’ tante, die was thuisnaaister voor een handschoenenatelier ‘Laimböck’, prachtig werk, helemaal handgemaakt. Naar huis mocht ik zelden een vriendinnetje meenemen. Alleen Annie Clemens van de boerderij. Achteraf natuurlijk heel logisch.
Gaarkeuken / hongerwinter / watersoep/ pap met heel veel suiker, voorzichtig lopen, dan kon de suiker eruit geschept worden! Ondervoeding / tulpenbollen, alleen ik werd er ziek van en voor de anderen was het heerlijk eten, net als een konijn dat gebracht werd zonder kop. Konijn? Ook een keer mee geweest om hout te hakken in het bos van de Graaf van Lynden van de Keukenhof. Op de uitkijk moest ik staan met José, om te kijken of er iemand aankwam. Het zagen werd natuurlijk gehoord en toen kwam, niet vanaf de weg maar vanuit het bos, politie te paard aangereden en sprak op barse toon mijn vader aan. Hij moest wijzer zijn en zou er nog wel van horen. Wij natuurlijk, met twee onderduikers, jonge jongens, erg onder de indruk naar huis. De volgende dag werd vader opgebeld. Hij kon dezelfde week naar de houtvester ‘op het Hoogje’ gaan en wie schetst zijn verbazing, de boom lag klaar gezaagd om mee te nemen in de bakfi ets. Meerdere malen heen geweest. Dat was dus een ‘goeie’ politieman. Jammer dat je te jong bent om het te beseffen, maar voor ons kinderen wel een teken, dat vader niets verkeerd had gedaan. Hij werd beloond. In 1943 waren er de transporten van joodse mensen via Eysden in Limburg, waar oom Paul, de oudste broer van mijn moeder, douanier was. Hij wilde schreeuwen naar de Duitsers, dat het zo niet kon, maar hij werd tegengehouden door zijn collega’s met de hand op zijn mond. Drie maanden later stierf hij aan keelkanker. Zijn gezin met zes kinderen bleef achter. Dan oom Bernard een andere broer van moeder. Die was chauffeur/ tuinman op een buitenplaats van mensen die naar Engeland waren gevlucht. Seyss-Inquart vorderde het kasteeltje en Bernard kon blijven in een woning boven de garage. Oom Bernard had een gezin met heel veel kinderen. Heel erg arm. Toen de Duitsers in alle haast, dolle dinsdag o.i.d. vertrokken, kon hij mee naar Gronau en heeft daar een paar jaar gewoond en weer kinderen gekregen. Moeder is er een keer heen geweest omdat ze peettante werd van een meisje.
De tweede zoon van oom Paul is daar ook nog geweest (hij had de leeftijd voor de Arbeitseinsatz). Verplicht te werk gesteld voor de Duitsers, dus maar naar oom Bernard in Gronau. Maar hij is daar ook al eerder bij hem vandaan gevlucht en heeft bij ons aangeklopt voor een poosje. Na de oorlog kwam oom Bernard bij ons aan om onderdak met allemaal bedplassende kinderen. Op zolder. Dat was foei! “Als we joden konden laten onderduiken, dan konden we toch zeker ook hen wel hebben?”
Op 8 maart 1945 was er de aanslag op Rauter en werd oom Han gefusilleerd. Hij was de jongste broer van mijn moeder en hovenier/ rozenkweker. Hij werkte als onderaannemer voor de fa. Kruk in IJmuiden, om de bunkers te beplanten. Hiermee kon hij uit de Arbeitseinsatz blijven en ook mensen uit Duitsland houden. Van horen zeggen thuis: de kapelaan van zijn parochiekerk kwam vragen of hij een man kon aannemen om hem uit Duitsland te houden, maar oom Han weigerde omdat hij de man niet vertrouwde. Nogmaals geprobeerd, maar hij bleef weigeren. Vóór 12 februari 1945 kreeg hij een inval van de Sicherheitsdienst in zijn huis en werden alle papieren en geld meegenomen. Zijn chauffeur had zich ziek gemeld! Hij, de jongste broer van mijn moeder, werd vastgehouden op het politiebureau in Santpoort. Mijn op één na oudste zus Jopie was toen 17 jaar en ging op de fi ets naar tante Jo op bezoek. Toen zij Santpoort binnen reed zag zij juist dat oom Han, op 12 februari, achter in een auto werd weggevoerd. Hij bleek naar de gevangenis aan de Weteringschans in Amsterdam te zijn gebracht. Waar hij zonder vorm van proces, op 8 maart 1945 uit zijn cel werd gehaald en doodgeschoten. Zijn vrouw was van hun tweede kindje in verwachting. Zijn zoon werd geboren juni 1945. Indertijd had hij, oom Han, nog gezorgd dat mijn moeder papieren kreeg om op reis te gaan met Rita (1943) om haar ouders te bezoeken. Vader kreeg, bleek heel veel later, een Ausweis van oom Han om hem te bezoeken. [is nu in het bezit van de Vereniging Oud Lisse]. De bedoeling was om gegevens te verzamelen en door te geven aan de ondergrondse. Hij had daar natuurlijk contacten mee door onze huisgenoten.
Voor de oorlog hadden wij een meisje in de huishouding. Haar pink kon ze niet buigen, maar ze had prachtig mooi zwart krullend haar. Na de oorlog werd ze met vele andere meisjes kaalgeschoren en kreeg ze oranje verf, menie, op haar hoofd. Op het schoolplein van de Christelijke school in de Schoolstraat en om het schoolhek stonden allemaal mensen te kijken en te roepen. Dat heb ik toen heel erg gevonden en ben naar huis gegaan.

Later, veel later kwam het geheel weer boven: mijn jongste dochter mocht bruidsmeisje zijn bij een schooljuf. Haar moeder was zo’n meisje dat met een NSB-jongen trouwde, zeer tegen de zin van haar ouders. De ouders werden gedwongen toestemming te geven! Dochter 17 jaar! De jongen werd meteen na zijn huwelijk ingelijfd in het Duitse leger en overgeplaatst naar Duitsland en ingezet tegen de Russen (omgekomen). Het kindje werd geboren in Duitsland en kind en moeder kwamen weer terug naar de ouders. Na de oorlog werd het meisje geplaatst in een kindertehuis in Zandvoort – vreselijk. Ze werd ook kaal geschoren en moeder werd verplicht heropgevoed in Vught. Het meisje is ongeveer 70 jaar, maar het is nog steeds een vreselijke herinnering voor haar en wat kon zij er aan doen? Zij is niet meer in Nederland. Als ze overkomt is ze weer weg vóór 5 mei. Ik heb er moeite mee gehad, moet ik eerlijk bekennen, of ik het wel kon maken om mijn jongste dochtertje haar bruidsmeisje te laten zijn. Maar het gebeurde niet in ons dorp en heb ik er thuis niets over verteld. Eigenlijk heeft ze me indertijd aan een stageplek geholpen bij haar in de klas. Zo komen ervaringen uit je jeugd toch weer opduiken in je latere leven.

Nawoord.

Dit is in een notendop hetgeen ik tot nu toe op papier heb gezet. Er waren avonden dat ik het heel moeilijk had met al die herinneringen. Enorme bewondering voor mijn ouders en respect voor hun moed en doorzettingsvermogen! Ook nu begrijp ik beter, dat het voor mijn moeder een feest was om die twee jongens te kunnen verzorgen. Ze had haar eigen stille verdriet over het verlies van haar eerste kind. Wel heel jammer, dat er zo weinig later over gesproken en verteld werd. Dit wilde ik allemaal opschrijven voor mijn kinderen en kleinkinderen, zodat zij weten dat mijn ouders moedige mensen waren. En ik ben ook steeds nog erg blij met de erkenning door de ‘onderduikers’.

Bij het nalezen kwam ik tot de ontdekking, dat de onderduikers Hein en zijn neef nog niet genoemd waren. Hein was de vriend van Hennie, mijn oudste zus en had de leeftijd voor de ‘Arbeitseinsatz’. Dus moesten ze uit handen van de Duitsers blijven. Zij hadden een verborgen schuilplaats in de bodem van de klerenkast van ons meisjes. Tussen het plafond van de woonkamer. Daar lag een matras voor als ze zich moesten verbergen tijdens de razzia’s, de jacht op jongens. Na de oorlog is de verkering toch verbroken, groot verdriet. Ze hadden al een gezamenlijke spaarrekening! Hoe lang de jongens er waren en wanneer ze zijn weggegaan? Later na de oorlog ging het allemaal thuis natuurlijk heel anders, met ons puberende dochters. Het verslag van mijn herinneringen is nog niet helemaal geworden zoals ik het me voorstelde, het is een proeve van ‘onbekwaamheid’ die nog verbeterd kan worden. – Bij mijn genealogisch onderzoek kwam ik tot de ontstellende ontdekking dat van Felix Magnus (vader van Rita) een zus en twee broers met hun echtgenoten op transport waren gesteld naar Auschwitz-Kattowitz in Polen en bij aankomst direct zijn omgebracht. De grootouders van Louan en Bob zijn ook beiden omgebracht, op 11 november 1943 in Auschwitz. Dit gebeurde meestal direct na aankomst van de trein. Ook de grootouders en een oom van Louan’s vrouw werden in 1942/43 gedood in Auschwitz. En door het bekijken van een andere stamboom kwam ik tot de ontdekking dat de beide families daarin verwantschap hadden!

Inhechtenisneming van Lisser Jillert Cammenga en 39 andere Lissers in Tweede Wereldoorlog

De aanhouding en inhechtenisneming van Lisser Jillert Cammenga en 39 andere Lissers tijdens de razzia op woensdag 7 maart 1945 gedurende de Tweede Wereldoorlog in Lisse !!!”

Anne Louis Cammenga,Directeur Informatiecentrum Tweede Wereldoorlog

Lezing April 2014

Het is 7 maart 1945: Grote delen van Europa zijn al van het juk van de bezetter bevrijd, maar Lisse echter nog niet. Die dag wordt de dorpsbevolking eens temeer geconfronteerd met de aanwezigheid van een bezetter en de gevolgen ervan. Er vindt namelijk een razzia plaats waardoor in het dorp grote onrust ontstaat. Een dramatische dag met grote gevolgen voor 40 gezinnen in Lisse !!! Enige jaren geleden kreeg het archief van de Gemeente Lisse uit de nalatenschap van een overleden Lisser een oorlogsdagboek in handen. (zie het artikel “Oorlogsdagboek van Lissenaar Henk van Ruiten”, een bewerking van Hans Smulders uit 2005, Oorlogsdagboek van Lissenaar Henk van Ruiten). Henk van Ruiten, in de hongerwinter van 1945 een jongeman van 25 jaar, schrijft hierover:

Vanaf de Agathatoren kon Hen van Ruiten alles goed volgn

Foto’s van de Sint Agathakerk in Lisse. In deze kerk werd de Lisser Henk tijdens de mis door de kapelaan gewaarschuwd dat er op woensdag, 7 maart 1945 een razzia in Lisse plaats vond. Vanaf de toren kon Henk met eigen ogen alles goed volgen.(Bron: archief A.L. Cammenga).

‘7 maart 1945: Onrustige dag; er is razzia in Lisse. Zelf was ik om 7 uur de deur uitgegaan om naar de Kerk te gaan, want het was Sint Jozef-dag. Ik was in de Kerk en daar werd er gewaarschuwd: er is razzia in Lisse. Ik heb de gehele mis uitgezeten, en verliet toen de kerk. Het zag er niet gunstig uit; ze hadden al wat jongens te pakken. Ik ging de kerk weer in. Toen kwam er een Kapelaan naar mij toe. Die zei: ‘Ga maar naar de toren.’ Wij zaten met zijn zessen in de toren, en wij hadden een piekfijn uitzicht. Nu en dan zag je een jongen lopen tussen twee Duitsers in. Ik kookte toen ik dat zag, maar ik dacht ‘Wacht maar onze tijd komt ook nog wel en datzal heus zolang niet duren.’ Thuis wist men dat ik in de kerk zat; die dachten ‘Henk zit daar goed’. Mijn eten werd ook gebracht; wat wil je nog meer. Ik heb van 8 uur tot 5 uur in de toren gezeten. Een mooi poosje hé! Ik heb over heel Lisse heen kunnen kijken; een prachtgezicht. De Duitsers zijn hier en daar in de huizen geweest; soms 4 à 5 keer in één huis. Ze hebben een heleboel fietsen en frames, banden en onderdelen meegenomen. De buit was groot. Bij ons thuis zijn de Duitsers niet in huis geweest, mijn broer is dan ook niet opgepakt.’

Een nog levende Lisser uit die periode, de heer H. Noordermeer vertelt in 2012 tijdens een pauze in een repetitie van een zangkoor aan een mede-inwoonster van Lisse, Mevrouw M.C. van Stijn. (Gré), dat hij op die bewust dag aan het werk is op het land van zijn vader. Hij ziet een groep Duitse soldaten. die bezig is met zich voor te bereiden op een razzia, die vervolgens daadwerkelijk plaats vindt. Hij kan nog net op tijd zijn broer waarschuwen.
Alle jonge mannen die zich vertonen worden opgepakt en afgevoerd. Waaronder de 19-jarige Jillert Cammenga, zoon van de toenmalige Ford-autodealer aan de Heereweg 148. Samen met 39 andere inwoners van het dorp wordt hij afgevoerd naar kamp Bocholt, net over de Duitse grens.

Links is de ingang van de Ford-garage J. Cammenga & Compagnon op de Heereweg 148 in Lisse (Archief Gemeente Lisse)

 

Trouwfoto van Jillert Cammenga en Annie (Antje) Kuyper. Zij huwden op 12 mei 1920 in Zaandam en woonden lange tijd met hun zeven kinderen op de Heereweg 148 in Lisse, alwaar Jillert Cammenga eigenaar was van de Ford-garage (Bron: archief A.L. Cammenga)

 

Advertentie Ford-garage J. Cammenga & Co (Bron: Bron feestblad HOBAHO 1921 – 1946)
De in 1945 negenjarige Lenie Marseille, de dochter van de schilder die met zijn gezin eveneens op de Heereweg heeft gewoond, herinnert zich de Ford-garage-eigenaar en diens echtgenote nog heel goed: ‘Jillert Cammenga sr. was lang, slank en had haar dat grijs begon te worden. Hij droeg een bril en ik zag hem altijd met een sigaar. Buiten droeg hij altijd een hoed en een korte zwarte jas, die ook wel een bonker werd genoemd. Diens echtgenote, Annie (Antje) Cammenga-Kuyper was een struise vrouw met grijs haar in een knot. Zij had een vriendelijke uitstraling.’

Tekening gemaakt door de Lisser Bert Marseille van de garage van de Ford-dealer Jillert Cammenga Sr. en van het schildersbedrijf Marseille, het bedrijf van zijn eigen vader. Nummer 3 op deze tekening is het stookhok op het terrein van garage Cammenga. Hier hield Jillert Cammenga Jr. zich tijdens de razzia op woensdag, 7 maart 1945 schuil. In dit stookhok verborg Jilert zich in het kolenhok. Een schitterende plaats om zich te verbergen en waar de Duitsers hem beslist niet snel hadden gevonden. Het mocht hem echter niet baten.

Lenie haar broer, Bert Marseille herinnert zich de situatie van vóór de Tweede Wereldoorlog nog heel goed. Hij heeft een duidelijke tekening gemaakt van de Ford-garage Cammenga, die de situatie van deze garage vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog duidelijk weergeeft. ‘Vanwege de oorlogsdreiging vond in Nederland in opdracht van de toenmalige Nederlandse regering een algemene mobilisatie plaats. De werkplaatsvan Ford-garage Cammenga (rechts boven in de tekening) was tijdens deze mobilisatie gevorderd door het Nederlandse leger. Deze stond vol met paarden en wagens. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers daarentegen de oude werkplaats (boven in de tekening) gevorderd.

Foto van drie militairen – twee in militair tenue en een in burger – genomen in september 1939 tijdens de mobilisatie op het garageterrein achter het huis van de familie Cammenga. Het garageterrein bestond in die tijd nog uit verhard zand met grind. Na de oorlog werd het terrein bestraat met tegels. De kinderen op het paard zijn in de juiste volgorde Lenie, Bram en Bert Marseille. Hun huis bevond zich pal naast dat van de familie Cammenga (Bron: archief de heer B. Marseille).

Van de werkplaats van het schildersbedrijf Marseille, het bedrijf van de broers Gerrit en Arie Marseille, die op de begane grond uit twee aparte delen bestond (zie de stippellijn in de tekening), werd het achterste deel eveneens gevorderd. Dit gedeelte werd door de militairen als een soort van eetgelegenheid en verblijfplaats gebruikt.
De helft van de eerste verdieping van de werkplaats was ook gevorderd. Daar sliepen de militairen op strozakken. In het afgesloten kantoortje, dat zich eveneens op de eerste verdieping bevond, sliepen twee leidinggevende, hoger geplaatste militairen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben vervolgens óók de Duitsers hetzelfde achterste deel van de werkplaats van Schildersbedrijf Marseille gevorderd.
Door het garagebedrijf Cammenga is het kantoortje op de eerste verdieping van de werkplaats gebruikt als opslagruimte, hetgeen tijdens de razzia op 7 maart 1945 is ontdekt door de Duitsers. De Duitsers hebben deze opslagruimte enkele weken later vervolgens helemaal leeggehaald.’

De pijl die naar de openstaande deur wijst, verwijst naar het huis van de familie Marseille. De broers Gerrit en Arie waren de eigenaren van het schildersbedrijf Marseille. De drie kinderen van echtpaar Gerrit en Marie Marseille heten Bert, Bram en Lenie. Zij spelen veel met de kinderen van het echtpaar Jillert sr. en Annie (Antje) Cammenga. De pijl, die naar het dubbele raam verwijst, duidt het kantoortje/de opslagruimte van de Ford-garage Cammenga aan. Tijdens de razzia van 7 maart 1945 werd de inhoud van deze opslagruimte ontdekt door de Duitsers. Niet alleen werd hun zoon Jillert tijdens die dag opgepakt, maar het echtpaar Cammenga moest tevens met lede ogen aanzien hoe de Duitsers hen in de periode daarna van een aantal eigendommen beroofden. Nadat de Duitsers de inhoud van het kantoortje, de opslagruimte, hebben ontdekt, wordt Gerrit Marseille door de Duitsers met de dood bedreigd, maar hij komt er gelukkig zonder kleerscheuren van af. De pijl op de voorgrond verwijst naar de schutting en het terrein van de familie Cammenga (Bron: archief de heer B. Marseille).

Over haar schoolperiode en over de oorlog als kind in Lisse herinnert Lenie Marseille zich het volgende: ‘Als meisje van negen jaar oud begrijp je niet alles van oorlog, maar dat dit iets bijzonders is, heb je wel degelijk door. Mijn ouders vertelden uiteraard niet de finesses maar dat wij de ramen van ons huis dienden te verduisteren; dat wij van de bezetter om 20.00 uur binnen moesten zijn en andere van dit soort zaken werd wel aan mij verteld. Met de buurtkinderen gingen wij veel om. Er was in die periode – eind 1944; begin 1945 – geen school. Dus waren wij regelmatig buiten en was de omgeving van de garage Cammenga ons speelterrein. Het personeel zat ons wel eens achterna wanneer wij bij de wasplaats met de waterslang aan het spuiten waren.’

De 20-jarige Jillert Cammenga in 1946; enkele weken voordat hij als dienstplichtig militair naar Nederlands-Indië zal vertrekken. Vlak voor hem staat zijn jongere broertje Hans Bernhard; het jongste lid van het gezin Cammenga op de Heereweg 148 (Bron: archief A.L. Cammenga).
Greta (Gré) Annie Cammenga, de zus van de 19-jarige Jillert, die deze razzia persoonlijk heeft meegemaakt, schrijft hierover het volgende: ‘Mijn moeder en haar zuster, mijn eigen tante Trien, die deze hele oorlogswinter bij ons verbleef, waren op woensdag, 7 maart 1945 bezig met het schoonmaken van de slaapkamers. Ik verbleef zelf in mijn ouderlijk huis, waar mijn moeder en tante op dat moment ook verbleven. Ook mijn zuster Bep was op dat moment in huis aanwezig. Mijn broer verbleef op dat moment in zijn schuilplaats. Dit was in het stookhok bij het magazijn en de garage. In het stookhok was ook het kolenhok aanwezig. Hier zat Jillert Cammenga in verborgen. Daar hadden zij hem nooit kunnen vinden, omdat het eind van de winter was en niemand eraan zou hebben gedacht om in het kolenhok te gaan kijken. Het was immers een huis aan huis onderzoeking. Bovendien lag het kolenhok te ver van het woonhuis af. Helaas moest mijn broer hoognodig naar het toilet. Wij hadden helaas niet aan een po gedacht. Bovendien moest hij ineens zo plotseling naar deze schuilplaats toe, dat wij niet eens de tijd hadden om aan iets dergelijks als een po te denken. Wij hadden in het dorp via via vernomen dat er een razzia aan de gang was. Alle jonge mannen, die niet in Duitsland wilden gaan werken, doken op een dergelijk moment dan direct onder. Mijn broer kwam dus helaas uit zijn schuilplaats en ging via de buitentrap via de keukeningang naar binnen op weg naar het toilet. Hij was nauwelijks in huis of de bel ging.

Afbeelding van de schuilplaats van Jillert Cammenga, getekend door Henk Daudeij, wiens vader een winkel had op de Heereweg vlakbij de Ford-garage Cammenga. De schuilplaats is omcirkeld (Bron: archief A.L. Cammenga).

Foto van Henk Daudeij, die een tekening heeft gemaakt van de schuilplaats van Jillert Cammenga. Na al die jaren wist hij zich alle details nog tot in de perfectie te herinneren (Bron: archief A.L. Cammenga).

Het huidige terrein achter de voormalige Ford-garage op de Heereweg 148. Op de plek van het raam (zie de twee witte pijlen) bevond zich tijdens de razzia in 1945 de schuilplaats van Jillert Cammenga. Henk Daudeij wist in 2012 – 67 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 – zich de exacte plek van de voormalige schuilplaats nog precies te herinneren. (Bron: archief A.L. Cammenga)
Over de schuilplaats van Jillert Cammenga schrijft zijn nog in leven zijnde generatiegenoot en jeugdvriend Jan Maarssen het volgende aan Cammenga’s derde zoon Anne Louis: Ik ben een generatiegenoot van uw vader en werkte tijdens de oorlog in de garage bij de firma Cammenga. Daarom kan ik mij dan ook nog goed herinneren dat deze razzia in Lisse plaats heeft gevonden en dat uw vader tijdens deze razzia door de Duitsers is opgepakt.

Een jaar of vier heb ik bij de firma gewerkt met vele goede herinneringen tot mijn diensttijd in november 1946. De razzia heb ik in Lisse wel meegemaakt, maar ik heb daar geen last van gehad, omdat ik onder de vloer een goede schuilplaats had. Ook had ik een broer die ziek voor het raam lag. Om die reden was er een briefje op het raam bevestigd met de mededeling dat het maar beter was het pand niet te betreden vanwege besmettingsgevaar !

Uw vader trof het echter slecht tijdens deze razzia in Lisse met zijn plasje doen want hij had in dat stookhok een echt goed plekje. Het magazijn met olie en stookhok waren gebouwd tussen de beide garages. In het olie gedeelte was ook een opslag voor kolen, die wegens gebrek daaraan leeg was met aan de bovenzijde een deksel. Een pracht van een plek dus met nog een uitwijkmogelijkheid naar het daarachter gelegen gedeelte waar de kachel voor de centrale verwarming stond. Helaas, je moet maar hoge nood hebben en geen WC in de nabijheid. Uw vader kwam dan ook helaas uit zijn schuilplaats om in het huis van zijn ouders naar het toilet te gaan met als gevolg dat hij door de Duitsers werd gezien, opgepakt en weggevoerd naar Haarlem en vervolgens naar Duitsland.’

 

Foto Jan Maarssen (Bron: archief A.L. Cammenga)

Gré Cammenga vervolgt haar relaas: ‘Mijn broer Jillert had geen gelegenheid meer om terug te gaan naar zijn schuilplaats, Ons ouderlijk huis was namelijk zowel aan de voor- als aan de achterkant volledig omsingeld door de Duitsers. Goede raad was duur. Wat nu gedaan. Mijn broer rende naar de bovenetage en verstopte zich snel in de grote kledingkast op de slaapkamer van mijn vader en moeder. Zoals ik al heb verteld, waren mijn moeder en tante op dat moment bezig met het schoonmaken van de slaapkamer. De Duitsers waren – na te hebben aangebeld en nadat de voordeur door één van ons was opengedaan – ons huis binnengedrongen. Zij hadden een groen uniform aan en droegen geweren bij zich. Dit om ontsnapping van de door hun gemaakte gevangenen te voorkomen. Wij waren bang voor hen.
In de eerste slaapkamer troffen de Duitsers een autoband en een po onder het bed aan. De Duitsers sommeerden mijn zuster Bep om de zware autoband onder het bed vandaan te halen. Mijn zuster pakte in haar zenuwen in plaats van de autoband – die veel te zwaar voor haar was – de po onder het bed vandaan en liet deze aan de Duitsers zien. Deze namen vervolgens zowel de autoband als een accu, die op de overloop stond, in beslag. De Duitsers deelden ons mee dat zowel de autoband alsde accu later zouden worden opgehaald. Toen de Duitsers een paar dagen later bij ons aan de voordeur kwamen om deze autoband en accu op te halen, vertelde ik hen per ongeluk dat deze al waren opgehaald, omdat ik in de veronderstelling was dat zij iets anders op kwamen halen. Dat was inmiddels ook gebeurd. Maar door dit misverstand behielden wij gelukkig de voor ons in die tijd zeer kostbare accu en autoband.

Greta (Gré) Annie Cammenga, geboren op 13 juni 1924 en de zus van de 19-jarige Jillert. Zij werd later een bekende en geliefde kleuterjuffrouw. Zo heeft de bekende Lisser en journalist Arie in ’t Veld als kleuter nog bij haar op school gezeten (Bron: archief A.L. Cammenga).

Een dergelijk voorval weet ook het toenmalige negenjarige buurmeisje Lenie Marseille zich nog heel duidelijk te herinneren. Zij vertelt: ‘Bij het schildersbedrijf Marseille dat van mijn vader Gerrit Marseille en zijn broer Arie was en dat zich naast het bedrijf van Cammenga bevond, was boven in de werkplaats een kantoortje. Dit diende destijds als een tijdelijke opslagplaats van de firma Cammenga. Er lagen autobanden, onderdelen en ander kostbaar materiaal in deze opslagplaats. Ook wij kregen controle van Duitse manschappen. Mijn vader had in die tijd de leeftijdsgrens van 40 jaar ruimschoots bereikt, zodat hij niet bang hoefde te zijn dat hij bij deze razzia zou worden opgepakt. Wèl werd hij door de Duitsers gemaand om het kantoor annex opslagplaats te openen, maar dat weigerde mijn vader door te zeggen dat hij niet over de sleutel beschikte. Daarop wilde een Duitse militair met zijn bajonet de deur forceren, waarop de sleutel toen alsnog werd gevonden.Toen de Duitsers ontdekten wat er allemaal in deze ruimte was opgeslagen, kreeg mijn vader Gerrit te horen dat hij het met de dood zou moeten bekopen als er ook maar iets uit deze ruimte zou worden weggehaald. Enkele weken later kwam er namens de Duitse bezetter een vrachtwagen langs en werd de inhoud van het kantoor annex opslagruimte in de vrachtauto gestort.’

Gré vertelt verder: ‘Ondertussen zat mijn arme broer nog steeds in de kledingkast in de slaapkamer van mijn ouders. Alsof zij het “roken” liepen de Duitsers direct op de kledingkast toe. Eén van de soldaten deed een greep met zijn hand in de kleding, die in de kast hing en trok mijn enorm geschrokken broer en Anne Louis zijn vader uit de kast. Zij voerden hem gelijk met hun mee. Inmiddels had ook mijn oudste zuster Nita zich bij ons groepje gevoegd. Deze riep moedig en boos naar de Duitsers: “Wat zouden jullie doen, als het jullie eigen zoon was.” Daar reageerden de Duitsers echter niet op, want in hun ogen was immers “Befehl ist Befehl”. Wij waren allemaal volkomen overdonderd en tot in het diepste van onze ziel geschokt. Zo lang als ik leef zal ik nooit de verslagen, geschokte blik en de intense smart op het gezicht van mijn lieve moeder vergeten. Mijn arme broer werd door de voordeur van ons ouderlijk huis weggevoerd.’
Het negenjarige buurmeisje Lenie Marseille speelde op dat moment in huize Cammenga met Tiny Cammenga, de jongste dochter uit het gezin. Zij kan zich deze gebeurtenis nog uitstekend herinneren. Over deze razzia en de arrestatie van haar buurjongen Jillert

 

Foto Mevrouw M. (Lenie) C. Strikkers-Marseille (Bron: archief A.L. Cammenga)
schreef zij aan diens zoon Anne Louis Cammenga het volgende: ‘Op 7 maart 1945 ging ik ’s middags met uw tante mee om bij de familie Cammenga iets te drinken en om met uw tante Tiny Cammenga te spelen, die dezelfde leeftijd als mijn broer Bert heeft. Opeens kwam uw vader Jillert met een verschrikt gezicht gehaast de huiskamer binnen lopen. Op de achtergrond was lawaai te horen; er was razzia.
Jillert was uit zijn schuilplaats gekomen vanwege hoge nood en werd snel in een kast in de slaapkamer van zijn ouders geduwd. Maar helaas te laat. Door twee Duitse soldaten met geweer werd hij afgevoerd. Allen die in huis aanwezig waren overrompeld en verschrikt achterlatend. Uw grootmoeder Annie (Antje) Cammenga-Kuyper keek naar de voordeur, waardoor haar zoon door de Duitsers werd afgevoerd. Uw grootmoeder had een wit gezicht en zag er verschrikt en verdrietig uit. Ik hoorde nog een zachte snik. Niemand kon een woord uitbrengen. We waren allen overrompeld; ook omdat het in zo’n korte tijd gebeurde. Ik ben daarna naar huis gegaan om te vertellen wat er was gebeurd.’
Gré Cammenga vervolgt haar relaas: ‘Mijn broer werd afgevoerd naar een schuur, die zich bij een PTT-gebouw bevond. Dit was zowel een PTT-kantoor als een woonhuis voor de desbetreffende PTT-ambtenaar. Hier woonde de latere echtgenoot van mijn oudste zuster Nita, Arie Tigchelaar, die ook een volle neef was van Hermina Damen, die later met mijn broer Jillert zou gaan trouwen. Hermina Cammenga is uiteraard ook de moeder van mijn neef Anne Louis Cammenga en van zijn andere broers. In deze schuur werden alle mannen verzameld, die bij deze razzia werden opgepakt.
Op één man na, want deze wist gelukkig – nota bene in dameskleding, die zijn familie hem bracht – aan deze razzia te ontsnappen. De man in kwestie werd gered door de moedige inwoonster van Lisse Marian van Klink-Marinus, die met extra dameskleren aan en met een fiets door het cordon van de Duitse soldaten is heen gefietst. Zij gaf de jonge Lisser Arie van Steensel de vrouwenkleding die zij had meegenomen en hij heeft die pijlsnel aangetrokken. De heer Van Steensel is met dameskousen en met een puntmuts op dwars door het Duitse cordon heengelopen en heeft vervolgens veilig enige tijd onder kunnen duiken. Mevrouw Van Klink-Marinus kon eveneens veilig wegkomen.
Vanuit deze schuur werden de opgepakte mannen naar de Ripperda-kazerne in Haarlem afgevoerd. In Lisse deed na de razzia al snel het gerucht de ronde dat de mannen naar Haarlem waren afgevoerd.’

Mevrouw G.P. Tibboel-Boot, die tijdens de Tweede Wereldoorlog als kind op de Heereweg 137 heeft gewoond en als buurmeisje veel met de kinderen Nita, Ans, Gré – de latere kleuterjuf – en Tiny Cammenga heeft gespeeld, kan zich deze razzia nog heel goed herinneren. Zij schrijft hierover in haar getuigenverklaring aan Anne Louis Cammenga, zoon van Jillert Cammenga het volgende:
‘Dit herinner ik mij zo goed, omdat uw vader tijdens deze razzia voor mijn ogen door de gewapende Duitsers is afgevoerd. Vanuit de voorkamer van mijn ouderlijk huis zag ik hoe uw vader voor mijn ogen werd afgevoerd van zijn ouderlijk huis naar het PTT-gebouw dat zich toen ongeveer 300 meter verder op dezelfde straat bevond. Het feit dat uw vader voor mijn eigen ogen door de gewapende Duitsers werd afgevoerd, maakte als klein meisje een hele diepe indruk op mij en ik ben dit dan ook nooit meer vergeten.
Zelf heb ik als kind gewoond op de Heereweg 137. Het huis bestaat nog steeds. Ik kan mij uw tantes en voornamelijk de geschiedenis van uw vader tijdens deze razzia op 7 maart 1945 dan ook zo goed herinneren, omdat ik met hen als buurmeisje ben opgegroeid. Ons huis bevond zich immers een eindje verderop op dezelfde Heereweg. Vandaar dan ook dat ik uw vader, grootouders, ooms en tantes ook als jong meisje zo goed heb gekend.’

Foto Mevrouw G.P. Tibboel – Boot (Bron: archief A.L. Cammenga)
Foto Mevrouw C.J. (To) van der Berg-van Dijk (Bron: archief A.L. Cammenga)

Mevrouw C.J. (To) van der Berg-van Dijk schrijft in haar getuigenverklaring aan Anne Louis Cammenga over deze razzia het volgende:
‘Hierbij bevestig ik u, dat ik mij nog heel goed kan herinneren dat uw vader Jillert – roepnaam Jit – op woensdag, 7 maart 1945 tijdens een razzia in Lisse is opgepakt.
Ook herinner ik mij nog heel goed dat uw vader behoorde bij de 40 jonge mannen, die tijdens deze razzia in Lisse werden afgevoerd. Een aantal van deze jonge mannen heb ik op deze bewuste dag, 7 maart 1945, langs het raam van het huis, waar ik op dat moment verbleef, voorbij zien komen. Begeleid door Duitsers, die hen toen bewaakten.
Tevens hebben na afloop van deze razzia een aantal mensen mij persoonlijk verteld dat uw vader, Jillert (Jit) Cammenga bij deze razzia is opgepakt.’
Henk van Ruiten schrijft hierover in zijn oorlogsdagboek het volgende:
‘8 maart 1945: Weer onrustig; er waren weer Duitsers in Lisse. Zij bekeken de boel, maar er gebeurde niets. Er was al gewaarschuwd, dus je zag geen jongens op de straat. De Duitsers zijn maar weer weggegaan. Ik heb deze dag nog de kat uit de boom gekeken en ben niet naar het land gaan. Zo ik gehoord heb, hebben de Duitsers niet veel jongens in Lisse gegrepen op die bewuste woensdag 7 maart. Ik hoorde dat het nog geen 40 jongens waren. Die buit was niet groot, maar het zijn er nog 40 jongens teveel. Ze zijn naar Haarlem gebracht, en zoo verder naar een onzekere plaats, dat snap je zelf wel!
Ook hebben wij van het Zweedse Rode kruis ons cadeau gehad. Ieder kreeg 8 ons wittebrood en 125 gram Margarineboter. Het smaakte beiden heerlijk; dit hebben wij zeker in geen 2 ½ maanden niet geproefd. De boter – je zou er je tong bij inslikken – zo heerlijk was het. Wij zijn er uiterst zuinig op; elke dag nemen wij er twee sneetjes van, dan proef je lang de oude Hollandse welvaart nietwaar !!!
9 maart 1945: Alles is weer rustig. Zoals ik gehoord heb, is er één van de jongens ontsnapt en is er één afgekeurd. Van de anderen hoor je (nog) niets van.’
Gelukkig waren er ook Lissers op die bewuste woensdag 7 maart voor deze razzia gespaard gebleven. Zo weet Lenie Marseille zich nog heel goed te herinneren hoe het personeel van de bakkerij als door een wonder voor deze razzia gespaard bleef: ‘Naast ons woonde de familie Goldberg, die trouwens door middel van huwelijksbanden verwant was aan Annie (Antje) Cammenga-Kuyper, de echtgenote van Jillert Cammenga sr. Op het moment van de razzia is mevrouw Goldberg naar de bakkerij van de firma Goldberg op het Vierkant gelopen om het personeel te waarschuwen zodat zij zich konden verbergen voor de razzia. Haar oudste dochter Gine – in die tijd ongeveer vijf jaar oud – had zij bevolen om op de twee kleinere kinderen van drie en anderhalf jaar oud te passen. Zij drukte haar dochter Gine nadrukkelijk op het hart om rustig te blijven zitten als er iemand aan de deur was en deze hoe dan ook niet open te doen. Door het tijdige ingrijpen van mevrouw Goldberg kon het personeel van de bakkerij zich gelukkig net op tijd verbergen.’
Gré Cammenga vertelt verder: ‘Mijn jongere zus Ans en ikzelf gingen – op goed geluk – met ons (net een paar dagen daarvoor gekregen) Zweedse wittebrood en boter naar Haarlem op zoek naar onze broer. Ook hadden wij een pannetje met warm eten bij ons. Wij vernamen dat onze broer in de Ripperda-kazerne in Haarlem zat opgesloten. Wij moesten de hele afstand per fiets afleggen van Lisse naar Haarlem. Wij hadden echter het grote geluk dat wij – mijn zus Ans en ik – ons een deel van de route mee konden laten trekken met een auto. Uiteindelijk kwamen wij bij de Ripperda-kazerne aan. Er stonden veel mensen buiten voor het hek. De sfeer was gespannen en somber. Wij wisten immers nog steeds niet zeker of wij onze broer daar wel zouden aantreffen. De spanning was dus om te snijden. Op een gegeven moment werd er een groep jonge mannen naar buiten gelaten. Waarschijnlijk om te luchten. Tot onze onuitsprekelijke vreugde zagen wij onze broer Jillert te midden van deze jonge mannen. Gelukkig mochten wij van de Duitsers met onze broer praten. Wij hebben onmiddellijk het brood en het pannetje eten gegeven. Mijn broer was overdonderd door alle gebeurtenissen en kon deze nauwelijks verwerken. Hij was dolgelukkig toen hij Ans en mij zag. Hij pakte het brood en het pannetje eten dankbaar aan. Tot onze grote teleurstelling mochten wij helaas niet lang met onze broer praten. Onze broer en de andere jonge mannen werden weer de kazerne ingevoerd.
Mijn zus en ik gingen weer terug naar ons ouderlijk huis in Lisse. Mijn ouders waren dolgelukkig om te horen dat hun zoon in leven en gezond was. Toch bleef de ongerustheid overheersen, want wij wisten nog steeds niet wat er verder met Jillert zou gaan gebeuren.
De volgende dag gingen Ans en ik weer op de fiets naar de Ripperda-kazerne in Haarlem. De jeugd van nu kan zich dit niet meer voorstellen, maar je praat dan toch snel over zo’n in totaal 28 kilometer heen en terug. En dan ook nog op massief rubberen banden in plaats van op de huidige luchtbanden. Wat loodzwaar en dus bijzonder vermoeiend fietsen is. Helaas troffen wij onze broer hier niet meer aan. Het gerucht ging dat de jonge mannen, waaronder onze broer, waren afgevoerd naar Amsterdam. In Amsterdam zouden de jongens in een bepaalde kazerne zijn opgesloten. Dat gerucht bleek echter niet juist te zijn. Maar dat wisten wij toen nog niet.
De dag daarop ben ik alleen op de fiets naar Alphen aan den Rijn gegaan, waar wij familie hadden wonen, waarvan het hoofd van het gezin een bakker was. Daar heb ik de nacht doorgebracht en kreeg ik brood mee voor mijn broer. Door weer en wind – want het weer was inmiddels flink slechter geworden – ging ik op de fiets naar familie in Amsterdam. Daar heb ik wederom de nacht doorgebracht. De andere dag ben ik met mijn nichtje, Lies Hulleman naar de bewuste kazerne gefietst. Wij werden helaas niet toegelaten, maar konden eventueel het brood voor mijn broer aan de op wacht staande landwachter afgeven. Een landwachter was lid van de NSB en stond in dienst van de Duitsers. Voor mij en vele anderen was dit dus een landverrader. Hij bood aan het pakje brood in ontvangst te nemen en beloofde mij dit aan mijn broer af te zullen geven. Aangezien ik geen enkel bewijs had dat mijn broer inderdaad in deze kazerne verbleef en mij elk bewijs hiervoor ook werd geweigerd, weigerde ik het in de oorlog o zo kostbare brood aan deze landverrader af te geven. Het brood heb ik bij de familie Hulleman in Amsterdam achtergelaten, die hier dolblij mee was. Deze familie had met grote hongersnood te kampen, dus was blij met elk voedsel dat zij kon krijgen. Pas later toen mijn broer weer veilig terug was in Nederland, heb ik bij hem nagevraagd of hij inderdaad in deze kazerne in Amsterdam is geweest. Dit bleek echter niet het geval te zijn. Toen was ik helemaal blij dat ik het kostbare brood aan mijn dierbare verwanten Hulleman heb gegeven.
Diep teleurgesteld ben ik toen weer met de fiets van Amsterdam terug gegaan naar mijn ouderlijk huis in Lisse. Dagenlang ben ik in de weer geweest om mijn broer terug te vinden en hem van voedsel te voorzien. Thans was mijn speurtocht echter op niets uitgelopen. Ik was het spoor van mijn broer nu helemaal kwijt geraakt. Ik kan mij alleen nog herinneren dat ik mijn ouders en mijn overige familieleden doodmoe van al mijn bevindingen en emoties op de hoogte heb gebracht en dat ik vervolgens volkomen uitgeput op de divan ben neergevallen.
Inmiddels was – zo bleek later – mijn broer verder gedeporteerd naar het kamp Bocholt in Duitsland. De familie Van Egmond woonde in Alphen aan den Rijn en waren vrienden van mijn beide ouders. Piet van Egmond, het hoofd van dit gezin was directeur van een grote betonfabriek in Alphen aan den Rijn. Deze belde op een gegeven moment mijn vader om te vertellen dat zijn zoon en onze broer Jillert bij hun verbleef, nadat hij ontsnapt was uit kamp Bocholt in Duitsland.’
De heer Dr. A.P. van Vliet, Hoofd Publieksinformatie & Collectiebeheer schrijft in zijn brief van 16 februari 2012 namens de directeur van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie over de opsluiting van Lisser Jillert Cammenga in het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt het volgende aan diens zoon Anne Louis Cammenga:
‘Het is mogelijk iets te zeggen over de context waarin uw vader in het kader van de Arbeitseinsatz gedwongen werd tewerkgesteld. Uw vader is, nadat hij op de valreep van de Duitse capitulatie werd opgepakt, terecht gekomen in een werkkamp in de directe omgeving van Bocholt. Zeer waarschijnlijk betreft het hierbij het krijgsgevangenenkamp Stammlager (Stalag) VI F dat als gevolg van de oprukkende geallieerde legers in het najaar van 1944 door de Duitsers was ontruimd. Na de ontruiming van Stalag VI F is dit krijgsgevangenenkamp door de Duitsers gebruikt om dwangarbeiders in onder te brengen die belast waren met de aanleg van verdedigingswerken zoals het graven van tankgrachten e.d.
De stad Bocholt is op 22 maart door een zwaar geallieerd bombardement geheel verwoest. Bij dit bombardement zijn naast conventionele brisantgranaten relatief veel fosfor- en brandbommen gebruikt. Hoewel het een aanname blijft is de kans groot dat de Duitsers na afloop van dit bombardement dwangarbeiders hebben gebruikt om puin te ruimen en slachtoffers te bergen. Dit kan een verklaring zijn voor de traumatische ervaringen die uw vader als dwangarbeider heeft opgedaan gedurende het voorjaar van 1945 in Bocholt.'(Bron: archief A.L. Cammenga)

Afbeelding van een deel van een ansichtkaart met daarop afgebeeld het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt. Bron: Website Das Stalag VI-F in Bocholt: http://stalag-vi-f.beepworld.de/stalagvi-f.htm.

Plattegrond van het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt. Bron: Website Das Stalag VI-F in Bocholt: http://stalag-vi-f.beepworld.de/stalagvi-f.htm.
Foto van de spoorbaan van de trein vlakbij het werkkamp in de directe omgeving van de Duitse plaats Bocholt. Deze foto is genomen omstreeks midden jaren negentig van de vorige eeuw. Thans bestaat deze spoorbaan niet meer. Bron: Website Das Stalag VI-F in Bocholt: http://stalag-vi-f.beepworld.de/stalagvi-f.htm.

Gré Cammenga vervolgt haar relaas: ‘Jillert verbleef een paar dagen bij de familie Van Egmond om op verhaal te komen. De familie Van Egmond gaf hem een fiets mee om van Alphen van den Rijn naar Lisse te fietsen. Dit zal ongeveer 24 kilometer zijn. Omdat wij vaak in Alphen aan den Rijn bij familie logeerden – wij hadden daar veel familieleden wonen – namen wij steevast dezelfde route, die via Leimuiden naar Alphen aan den Rijn voerde. Wij wisten dus welke route onze broer naar zijn ouderlijk huis in Lisse zou gaan nemen en mijn zuster Ans en ik zijn hem dan ook tegemoet gefietst. Wij hadden nog één fiets met luchtbanden. Wij hadden besloten om die aan Jillert te geven en dat één van ons beiden op de slechte fiets van Jillert met de rubberen banden dan terug zou fietsen naar Lisse. Op een gegeven moment zagen Ans en ik hem in de verte aankomen. Wij waren blij om hem weer te zien, maar schrokken enorm van de gedaanteverwisseling, die hij had ondergaan. Wij zagen duidelijk dat het verblijf in het kamp zijn sporen bij hem had achtergelaten. Allereerst liep hij naast zijn fiets, omdat hij niet meer de kracht had om überhaupt zelf nog te kunnen fietsen. Wij zagen een door en door vermoeid mens, die door alle ondervonden gebeurtenissen volledig was uitgeput. Wij hebben hem op de goede fiets gezet en hebben hem tussen ons beiden ingenomen. Zo hebben wij hem naar huis geduwd. Thuis gekomen kon hij zijn zelfbeheersing – wat uiteraard meer dan begrijpelijk is – niet meer beheersen en vloog hij onze moeder huilend om haar nek. Ook mijn vader was uiteraard erg blij zijn zoon weer veilig terug te zien. Dat gold natuurlijk voor ons allemaal.
Over Jillert Cammenga en over de bevrijdingsfeesten na de oorlog in de Ford-garage Cammenga schrijft Mevrouw M.C. van Stijn. (Gré), de dochter van de toenmalige schoenwinkel/ schoenmakerij Jac. van Stijn aan de Heereweg 169 aan diens zoon Anne Louis het volgende:
‘Wij woonden min of meer tegenover de Ford garage en speelden altijd tot ongeveer 19.00 uur of 20.00 uur op jullie terrein met de kinderen Bert, Bram en Lenie Marseille (schilder), Lenie van der Berg (slagerij), enz. De spelletjes die wij speelden waren verstoppertje, bussie trap en volley bal.
Uw vader heeft ons in de oorlog nog van licht voorzien. Hij leende ons een aggregaat of zo iets. Wij konden in de kamer om de beurt fietsen zodat er ook in het donker nog wat licht was.
Na de oorlog zijn de bevrijdingsfeesten op jullie terrein gevierd. Stoeltje verwisselen. Blokjes rapen. Koek happen, kind verkleedt vervoeren in de kinderwagen en nog vele andere spelen.’

Foto van To van der Berg-van Dijk, Jan Maarssen, Henk Daudeij en Anne Louis Cammenga op 5 mei 2012 (Bevrijdingsdag) op exact dezelfde plek waar in 1945 de Ford-garage J. Cammenga & Co. was gevestigd. In het woonhuis dat zich boven de garage bevond, werd Jillert Cammenga op woensdag 7 maart 1945 door de Duitsers tijdens een razzia opgepakt en via de Ripperda-kazerne in Haarlem verder naar een kamp in Duitsland afgevoerd. (Bron: Archief A.L. Cammenga)

In een interview met het Witte Weekblad Bollenstreek op 5 mei 2012 (Bevrijdingsdag) vertelt Jan Maarssen (85) over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog in Lisse. Jan Maarssen zat in dezelfde schoolbanken als zijn vriend van toen, Jillert Cammenga en was werkzaam in de garage van diens vader. ‘In die periode werden wij door de Duitsers gedwongen om hun geweren te repareren’, vertelt de Lisser. ‘Stapels werden er aangeleverd. Die geweren gaven we altijd met een hamer een flinke klap op de loop. Ook zetten we ze wel tussen de bankschroef en gaven er dan een “rukkie” aan. Stil verzet noemden we dat, want dan kon er tenminste geen Nederlander meer mee worden doodgeschoten. Tevens moesten we luchtdoelgeschut aan de buitenkant camoufleren. Een keer verfden we niet alleen de buitenkant van zo’n tank helemaal groen, maar ook de binnenkant. Witheet waren die SS’ers. Wij hielden ons natuurlijk van de domme. Ook herinner ik mij nog, dat die moffen fietsen in de fietsenstalling zetten, in de naastgelegen werkplaats. Dan gebeurde het wel dat die er ’s avonds niet meer stonden. Natuurlijk waren die acties van ons best gevaarlijk en had je er zomaar de kogel voor kunnen krijgen. Maar op het moment zelf realiseer je je dat niet zozeer. Dat komt pas later.’
To van den Berg-van Dijk (86), die als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog net als Jillert Cammenga op de Heereweg heeft gewoond, vertelt in hetzelfde interview met het Witte Weekblad Bollenstreek eveneens over haar ervaringen in oorlogstijd en over de bevrijdingsfeesten daarna. Zij was tijdens de Tweede Wereldoorlog zelfs één van de kroongetuigen van de razzia op woensdag 7 maart 1945. Zij zag hoe inwoners door de Duitsers werden meegenomen. ‘Het was een heel angstige periode’,
herinnert de hoogbejaarde zich als de dag van gisteren. ‘In een woning aan de overkant van Garage Cammenga was ik aan het helpen. Ook daar zat iemand ondergedoken. Toen we de Duitsers zagen lopen, was je natuurlijk ineens extra op je hoede. Vanachter de gordijnen heb ik gezien, dat Cammenga werd afgevoerd. Dat ging er niet bepaald zachtzinnig aan toe. Bovendien was het aan het einde van de oorlog; de Duitsers waren toen erg fel. Mijn broers zaten thuis, achter de kast verstopt. De angst dat ze die ook zouden vinden, zat er goed in.
Overigens was men tijdens de oorlog een met elkaar. Je had niets en wat je wel kreeg, deelde je. Ik herinner mij nog goed hoe blij iedereen was toen de oorlog over was. Er hebben heel wat bevrijdingsfeesten plaatsgevonden in Garage Cammenga. Jammer genoeg was die saamhorigheid na een tijdje vergeten en was het weer ieder voor zich.’

Met haar beschrijving van de persoonlijke gevolgen voor haar broer Jillert van deze razzia en van diens periode als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië daarna sluit zijn zuster Gré haar verhaal af: ‘In de periode daarna bleek pas goed hoe duidelijk deze periode zijn sporen bij hem hadden nagelaten. Deze periode heeft bij Jillert zijn leven lang littekens achter gelaten. Hij is door deze periode en later door zijn periode als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië voorgoed veranderd. De tragische sporen hiervan heb ik niet alleen als zijn liefhebbende zuster kunnen constateren, maar heeft ook mijn neef Anne Louis Cammenga in zijn leven helaas maar al te duidelijk aan den lijve kunnen ondervinden. Trouwens niet alleen mijn neef Anne Louis, maar ook mijn broer Jillert zijn echtgenote Hermina en zijn overige broers hebben kunnen ondervinden wat oorlogen en hun gevolgen met hun echtgenoot en vader hebben gedaan. Het voorbeeld van het leven van mijn broer Jillert en van Anne Louis zijn vader is een belangrijke en overduidelijke waarschuwing dat oorlogen, fascisme en antisemitisme altijd voorkomen en bestreden dienen te worden, omdat deze een verwoestende uitwerking hebben. Hoezeer mijn broer Jillert en Anne Louis zijn vader door zijn kampervaringen innerlijk is beschadigd blijkt wel uit het feit dat hij hier slechts zelden over heeft kunnen praten. Toen mijn broer net weer thuis was, heb ik hem uiteraard naar zijn kampervaringen gevraagd. Hij had echter al zijn ervaringen en emoties in zichzelf opgesloten. Het lukte hem destijds eenvoudig niet om met wie van onze familieleden dan ook hierover te kunnen spreken. Pas heel veel later heb ik gehoord dat hij iets hierover aan mijn jongere broer Hans heeft verteld. En mijn neef Anne Louis heeft mij verteld dat mijn broer voor zijn overlijden in 2007 gelukkig ook met hem over zijn kampervaringen heeft gesproken. Maar hoewel ik van al mijn broers en zusters altijd de beste band met mijn broer Jillert heb gehad – iets dat mijn neef Anne Louis trouwens ook direct na zijn vaders overlijden in 2007 aan mij heeft bevestigd – heeft mijn broer in heel zijn leven het innerlijk nooit kunnen opbrengen om iets van zijn kampervaringen met mij te kunnen delen. Iets wat hem – daar heb ik hem goed genoeg voor gekend – veel moeite en veel verdriet moet hebben gegeven.”

Op deze foto in 2004 staan vijf van de zeven kinderen van de in 1945 in Lisse wonende Ford-garage-eigenaar Jillert Cammenga sr. en diens echtgenote Annie (Antje) Kuyper. Ook deze kinderen woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Heereweg 148. Op de voorste rij van links naar rechts: Tiny, Gré en Ans Cammenga. Op de achterste rij staan links Jillert jr. (overleden op 21 juli 2007 in Doorn) en zijn jongere broer Hans Bernhard Cammenga. De oudste twee dochters uit dit gezin Nita en Bep Cammenga staan niet op deze foto. Bep was reeds in 2002 overleden. Nita overleed in 2009 en ligt begraven op het kerkhof in Lisse (Bron: archief A.L. Cammenga).

Dankzij al deze verkregen getuigenverklaringen wordt thans volledig recht gedaan aan het verhaal van de razzia van woensdag 7 maart 1945 en aan de lotgevallen tijdens die rampzalige dag in Lisse van de 19-jarige Lisser Jillert Cammenga en dat van 39 andere jonge mannen uit dezelfde plaats. Deze mannen en hun families hebben er zonder meer volledig recht op dat deze diep ingrijpende en indrukwekkende dag in hun levensgeschiedenis nooit meer zal worden vergeten. Datgene wat hen op die bewuste woensdag 7 maart 1945 is overkomen is hen namelijk op afgrijselijke wijze opgedrongen door een wrede, fascistoïde, dictatoriale bezetter, die niets en niemand ontzag. Deze toenmalige jonge Lissers en hun families verdienen het – hetzij bij leven; hetzij postuum – dan ook dat hun geschiedenis voorgoed voor het nageslacht wordt bewaard. Daarmee wordt aan hen en aan hun dierbaren in zowel maatschappelijk als in menselijk opzicht in ieder geval in de geschiedvorming van Lisse zoveel mogelijk recht gedaan. Hiermee wordt aan deze 40 jonge mannen voorgoed een plek gegeven in de geschiedenis van Lisse.
Daarnaast is hun verhaal zowel nu als in de toekomst een belangrijke waarschuwing tegen dictatuur en fascisme. Ook mede daarom is het van groot belang dat deze razzia in Lisse op die afschuwelijke woensdag 7 maart 1945 nóóit meer vergeten wordt !!!

Informatiecentrum Tweede Wereldoorlog
Anne Louis Cammenga
Directeur
Antonlaan 432
3701 VT ZEIST
Tel.: 030-6939412
E-mail: AnneLouisCammenga@gmail.com
Website: www.iwoii.nl

Voor reacties, vragen óf aanvullingen op dit artikel kunt u contact opnemen met de schrijver van dit artikel de heer Anne Louis Cammenga of met Vereniging Oud Lisse

Reacties Nieuwsblad april 2014

Mevrouw J. (Jeltje) IJ. Boonstra-Meijer uit Edam reageerde hierop met haar persoonlijke herinneringen. Zij schrijft:

“Wij woonden toen op 17-03-1945 in de Lisbloemstraat 5, onze vader Hen­drik Meijer was gasfitter in de gemeente.

Mijn zus Dikkie en ik stonden boven op de uitkijk vanwege de razzia en onze moeder was witbrood gaan halen, dat bij de Coöperatie werd uitge­deeld.

Om de hoek van de Molenstraat-Lisbloemstraat kwamen ineens soldaten aan marcheren, het bleek om de razzia te gaan. Onze vader was thuis en die moest in z ’n schuilplaats onder de grond. M’n oudste zus Annie(l2 jaar) kreeg de opdracht om hem te verstoppen. In de huiskamer onder de tafel zat een luik, dat moest er af en daarna alles weer netjes op z ’n plaats. Het is Annie gelukt en wij werden weer naar boven gestuurd en toen de militairen aanbelden was alles net klaar.

Wij Dikkie en ik resp. 7 en 5 jaar, stonden boven te huilen tegen een gor­dijn, waar een fiets achter stond. Het was een vriendelijke militair, die zei “hier zijn alleen maar kleine kinderen “.

Bij onze buren fam. Post daar werd wel grondig het hele huis onderzocht en waren ze niet zo vriendelijk.

Annie zei laatst: “dat ze onze vader had gered, zodat hij niet naar een kamp moest”.

Zelf moest m ’n vader na de oorlog naar Friesland, omdat ie zwaar onder-voed was. Dit verhaal staat altijd op m ’n netvlies op 4 mei.”

Reacties Nieuwsblad juli 2014

Dan was er weer een reactie op de RAZZIA in maart 1945. In het vorige Nieuwsblad reageerde Jeltje Boonstra-Meyer met een persoonlijke herinnering aan de razzia van maart ’45. Van haar ontvingen we ook een foto van de kleuterklas uit ’45. (hieronder in de rubriek Wie Weet Raad). Haar oudere zuster, mevr. Annie Godthelp-Meyer, heeft ook haar herinneringen vastgelegd. Als 12-jarige moest zij haar vader onder de vloer verbergen. Zij beschrijft de angst. Angst voor ontdekking, angst dat de Duitse soldaat door de planken vloer zakt waar haar vader onder verstopt is, maar ook “ik was zo bang dat hij de postduiven zou horen. Die had mijn vader daar verstopt, maar ze koerden gelukkig niet”. Al deze persoonlijke herinneringen maken het plaatje van die donkere dag steeds completer. Ook kleuren zij het beeld van die tijd. In de Tweede Wereldoorlog was het houden van postduiven ronduit een levensbedreigende zaak. De bezetter beschouwde het houden van deze beesten militair-strategisch van grote waarde en trad daarom keihard op tegen overtreders. Mevrouw Godthelp eindigt haar bericht met: “het zweedse wittebrood ( dat haar moeder was gaan halen, red) heeft ons heerlijk gesmaakt”.

Hervormde School Lisbloemstmat. Kleuterklas 1945. Voorste bank meisje met lichte jurk is Jellie Meijer, naar links Atie Noort dan links Kees Smit.

WIE WEET RAAD

We hopen de namen te achterhalen van alle klasgenootjes hierboven. Maar ook van de namen van de bollenpelsters van blz. 16. Er zijn natuurlijk veel meer vragen over foto’s dan we in dit blad kunnen opnemen. Op onze website vindt u onder Wie Weet Raad (http://www.oudlisse. nl/Actueel/wieweetraad.php) naast de foto’s die ooit in het Nieuwsblad hebben gestaan nog meer vragen (en antwoorden) over foto’s

 

 

Yad Vashem onderscheiding

Nieuwsflits

Plechtigheid synagoge Arnhem. Van de familie Baltes waren 10
familieleden aanwezig. Ook de heren Bob en Louan
Verdoner met kinderen en
kleinderen waren bij de plechtigheid.
foto Jos Baltes Harkema

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

In 1953 werd Yad Vashem opgericht. Het is de officiële Israëlische staatsinstelling voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust en de redders van Joden. Deze redders krijgen de eretitel Rechtvaardige onder de Volkeren en hun naam wordt gegraveerd in de ‘Muur der Rechtvaardigen’ in de tuin bij Yad Vashem in Jeruzalem. Woensdag 6 november j 1. werden dhr. Johannes Baltes en mevr. HendrikaCatharina Maria Baltes-van der Heijden postuum geëerd met de Yad Vashem onderscheiding. De Commissie ter Ere van de Rechtvaardigen besliste 19 dec. 2012 over deze toekenning. Deze erkenning werd aangevraagd door de heren Verdoner, destijds door de familie Baltes in hun gezin opgenomen.

Dochter Coby Baltes mocht de onderscheiding in de Synagoge van Arnhem in ontvangst nemen uit handen van de ambassadeur van Israël mr. Haim Divon. Vanaf 1939 woonde familie Baltes aan het Vierkant op de bovenverdieping van een pand (nu boekhandel Grimbergen). Zij huurden de verdieping van de heer Mens. In dit pand is in de 2e wereldoorlog voor korte en soms voor langere tijd onderdak gegeven aan wel 18 Joodse mensen en ook nog aan 2 mannen die zich schuilhielden omdat zij anders opgeroepen zouden zijn voor de Arbeitseinsatz. Mevrouw Coby Baltes heeft haar herinneringen aan de oorlogsperiode opgeschreven. Een ontroerend relaas dat we praktisch geheel in het Nieuwsblad zullen weergeven. Mevr. Baltes wijst er nog op dat in het boek ‘Een Bollendorp Bezet. (Lisse ’40-’45)’ van de auteurs Peter van der Voort en Herman van Amsterdam over het onderduikadres Baltes nogal wat fouten staan. Die worden in dit verhaal rechtgezet.

KIND IN DE TWEEDE WERELD OORLOG, DEEL 1

Coby Baltus, dochter van Johannes Baltus vertelt over haar herinneringen aan de 2e Wereldoorlog. Zij vertelt onder andere over de onderduikers in hun huis aan ’t Vierkant.

Door Coby Baltes

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

Hoofdstuk 1 Mobilisatie

Heel Lisse was versierd ter
gelegenheid van het huwelijk van
Juliana en Bernhard

Toen ik 5 jaar werd in 1937 kreeg ik een kleurig ijzeren bordje cadeau met een afbeelding van prinses Juliana en prins Bernhard die in januari verloofd of getrouwd waren. Toen zei het me erg weinig, je kon het niet gebruiken. Maar toen de oorlog was uitgebroken, moest het verstopt worden. En daarna is het heel lang gekoesterd als een kleinood. Bij ons, wij bewoonden, boven de kapper, middenin het dorp, een vrij groot bovenhuis van 2 ½ verdiepingen hoog (met vliering), hing ook beneden bij de voordeur een ingelijste prent met ‘vals’ kaartende honden! Toen heb ik nooit begrepen wat het inhield of betekende, maar het was een subtiel protest! Alle betrokken landen in de oorlog stelden zij voor: onder andere een Duitse Herder en een Engelse Buldog. De honden speelden elkaar onder tafel de kaarten door? Ook was er in de kledingkast op zolder een antenne – in vierkantvorm – verborgen, om naar Radio Oranje te kunnen luisteren! Dat deed vader met de onderduikers; ‘gewoon’ en – of ‘joods’. Wij waren een gezin met vader, moeder en vijf dochters. Het 1e kind was een doodgeboren zoon, die in ongewijde aarde begraven werd naast het kerkhof. Dat heb ik overigens pas heel veel later gehoord toen ik 15 was. Nu liggen mijn ouders tegenover die plaats begraven.. Mijn oudste zus was 13 ½ jaar en zat op de naaischool bij de nonnen toen de Duitsers ons land binnenvielen en Rotterdam bombardeerden. Ik was net 8 jaar. De jongste was 6 ½ jaar. Kun je nagaan hoe jong we allemaal waren; vader en moeder beiden 40 jaar. Nu ben ik apetrots op mijn ouders, dat zij zich op deze manier hebben ingezet voor andere mensen. Vader zei altijd: “Het is mijn plicht, als ik vervolgd wordt om mijn geloof, dan wil ik ook geholpen worden.” En dat terwijl in ongeveer 1763 zijn voorvader Kasper Baltes, 30 jaar oud, uit Pruisen naar Nederland was gekomen. Ik denk niet dat hij dat heeft geweten. Misschien is dat ook wel een voordeel geweest toen de Duitse Ortskommandantur tegenover ons huis, in hotel ‘De Witte Zwaan’, haar intrek nam. De naam Baltes, niet Baltus (dan zou je Baltoes moeten uitspreken) is vrij algemeen in Duitsland. Onze tak komt uit de buurt van Oldenzaal om precies te zijn uit Lange unter Lingen, in Pruisen. Wat een moed, vertrouwen en geloof hebben mijn ouders gehad om datgene te doen, wat zij deden in oorlogstijd. Sommige mensen durven te zeggen dat het roekeloos was, maar ik vind het een enorm vertrouwen in dat goeddoen gewoon moet. Ja, wij werden, als kinderen, wel gewaarschuwd, dat we er niet over mochten praten. Maar hoe kun je zeker weten dat zulke jonge kinderen de ernst daar van in zien? Achteraf is het een zeer groot risico geweest. Maar ook zeer zeker de moeite waard. Vader, Jan Baltes, was chef-kruidenier bij de Fa Wijnbergh & Co. In 1918 was hij opgeroepen voor de militie (op eigen dringend verzoek, “met platvoet”) zonder kans op een baan want er was een stop bij de spoorwegen, terwijl hij voor machinist leerde! Hij heeft vervolgens gediend bij de Huzaren van Boreel, dus bij de paarden. Zijn ‘sporen’ lagen later bij ons in de knopendoos. In dienst, tijdens de 1e wereldoorlog was hij gelegerd in Bergen op Zoom, slechts voor één jaar, daarna voor de spoorwegen gedetacheerd in Hoogkarspel, voor bewaking van de spoorlijn.
Wat ik me kan herinneren van de tijd voor de oorlog, de mobilisatietijd: In de scholen waren de Nederlandse soldaten gelegerd en wij mochten toen naar ‘De Engel’, het buurtschap tussen Sassenheim en Lisse-dorp, op school. Achter op de fi ets bij de oudere zusjes. Want vader en moeder stonden beiden in de zaak. Dat er oorlogsgevaar dreigde begreep ik toen niet als klein meisje, maar het werd wel gezellig voor vader, want op een gegeven moment kwam mijn oudere zusje thuis met vier soldaten. Die had ze maar meegevraagd want ze hielden van kaarten en vader ook! De mannen waren opgeroepen, gemobiliseerd, voor de militaire dienst en waren gelegerd in onze school. Zij kwamen uit Drenthe, Overijssel en Friesland. Vader had thuis alleen maar meisjes en die kaartten niet. De mannen van 21 tot 40 jaar vonden het prachtig en kwamen regelmatig. Ook na de mobilisatie en na de oorlog onderhielden zij het contact met hun gezinnen en vriendinnen. De oudste was een bakker, Johan Kamp uit Delden, de jongste, Henk Veldmeijer, een Fries. Hij was rond de 20 jaar, sergeant, met strepen en mooie pet en moest vliegveld Valkenburg bewaken. Hij ging later bij de marechaussee en weer later bij de rijkspolitie in o.a. post Kruiningen. Wat de andere soldaat-sergeant, Jan van der Mark – uit Ede – deed kan ik me niet herinneren, wel dat hij enorm groot, lang was, ook bracht hij wel eens zijn verloofde mee. Dan was er ook ‘oom’ Albert Rijks, een boekhouder, later directeur van een zuivelfabriek in Norg. Op mijn verjaardag in maart kreeg ik van hen allen een poëziealbum cadeau. De broer van bakker Kamp uit Delden, Henk, hij studeerde voor priester (hij is het niet geworden), kalligrafeerde voor mij in een kerkboekje mijn naam. Beide boekjes heb ik nog in mijn bezit. Dus voor mij was de mobilisatietijd een tijd met veel mooie herinneringen. Echter toen de oorlog uitbrak en de bombardementen op Rotterdam begonnen waren, werden al deze bezoeken afgebroken. Later logeerden mijn zusjes wel bij enkelen van hen en bij allerlei gelegenheden kwamen ze naar Lisse, o.a. om het bloemencorso te zien! Alle contacten bleven behouden. Mijn 2 jaar oudere zusje, José, weet zich nog te herinneren dat we, moeder en zusjes, bij Oma en Opa in Beverwijk waren, op de fi ets vanuit Lisse, en over de radio het bericht kwam dat de Duitsers Rotterdam bombardeerden. 14 mei 1940: “To, je moet nu meteen met de kinderen naar huis, het wordt ernstig!”, zei Oma. Mijn zus José herinnert zich dat gezegde nog precies. Oma en Opa hadden de 1e wereldoorlog meegemaakt. Nederland was toen niet in oorlog, was neutraal, maar er was wel algemene alertheid en de grenzen waren gesloten. Zij werkten toen allebei bij de spoorwegen in de Haarlemmermeer en Velsen-Driehuis en Beverwijk. Beiden ambtenaar: Opa als baanwachter/spoorwegwachter en Oma was ook fulltime spoorwegwachteres, handmatig de spoorwegovergangen openen en sluiten.

Hoofdstuk 2 De oorlogstijd

Alle verloven van de militairen waren ingetrokken en vliegveld Valkenburg in Zuid-Holland moest extra bewaakt worden. Je voelde wel de spanning in huis om de militairen, maar echt begrijpen? Later wel. Het begin is verder eigenlijk aan me voorbij gegaan of heb ik verdrongen? Ja hamsteren, dus voorraden in huis halen, dat kan ik me wel herinneren. De volgorde van wat er allemaal gebeurde, staat me ook niet allemaal bij. De angst als de vliegtuigen over kwamen, die is heel lang gebleven en ze moeten nu nog niet te laag over komen. Eens was ik zoals altijd bij Oma en Opa te logeren in Beverwijk en werd er een vliegtuig, misschien meerdere, neergeschoten in een weiland achter het station en een scherf kwam vlak naast mijn matras door het raam heen op de grond neer. Dezelfde dag werd er voor gezorgd dat ik naar huis ging, want ze wilden niet het risico lopen dat er bij hen iets met mij gebeurde. Maar ook daar was je maar ternauwernood veilig. Vlak voor de oorlog uitbrak woonden wij een korte tijd vlakbij de Haarlemmermeer in Lisse en daar is in de oorlog, in een zijstraat -Broekweg- ook een bom gevallen, alleen de WC was blijven staan van dat huis. Tel je zegeningen! Dat zul je ook nooit vergeten en ja er waren slachtoffers, de moeder? Er werd natuurlijk voor de kinderen ook wel veel verzwegen. Maar later, toen de Jodenvervolging een feit was, werden we er wel mee geconfronteerd. Onze benedenburen, mevrouw was een Duitse, hij was niet fanatiek. Toen de Duitse soldaten op zoek waren naar ‘Fahrrad’ stuurde zij ze naar ons toe. Moeder hoorde het toen ze in onze keuken – boven hun keuken – stond. Dus de soldaten kwamen boven om het huis te doorzoeken, maar vonden niets. Vaders fi ets was uit elkaar gehaald en onder kleden op de vliering verstopt. Zij gingen naar beneden en zeiden, dat er niets was. Onze andere buurman was slager Piet Buschman, die ons vaak hielp. Ook toen dus. Hij had een zeer brede gang boven en daar een extra muur geplaatst. De andere benedenbuurman was een klokkenmaker/juwelier met 2 zonen, waarvan op een gegeven dag één van de vriendinnen uit Amsterdam/ Heemstede (?) langs kwam bij mijn ouders en vroeg of zij wilden helpen om een joods kind onderdak te geven. Wij waren namelijk allemaal op één na donker van haar en een paar met bruine ogen, dus ‘familie’ leek het. We kregen Rita, het jongste meisje uit een gezin, bijna 2 jaar. Wanneer ze precies kwam weet ik niet meer, vragen er over stellen mocht al helemaal niet. De andere kinderen uit dat gezin waren

Later wel. Het begin is verder eigenlijk aan me voorbij gegaan of heb ik verdrongen? Ja hamsteren, dus voorraden in huis halen, dat kan ik me wel herinneren. De volgorde van wat er allemaal gebeurde, staat me ook niet allemaal bij. De angst als de vliegtuigen over kwamen, die is heel lang gebleven en ze moeten nu nog niet te laag over komen. Eens was ik zoals altijd bij Oma en Opa te logeren in Beverwijk en werd er een vliegtuig, misschien meerdere, neergeschoten in een weiland achter het station en een scherf kwam vlak naast mijn matras door het raam heen op de grond neer. Dezelfde dag werd er voor gezorgd dat ik naar huis ging, want ze wilden niet het risico lopen dat er bij hen iets met mij gebeurde. Maar ook daar was je maar ternauwernood veilig. Vlak voor de oorlog uitbrak woonden wij een korte tijd vlakbij de Haarlemmermeer in Lisse en daar is in de oorlog, in een zijstraat -Broekweg- ook een bom gevallen, alleen de WC was blijven staan van dat huis. Tel je zegeningen! Dat zul je ook nooit vergeten en ja er waren slachtoffers, de moeder?

Er werd natuurlijk voor de kinderen ook wel veel verzwegen. Maar later, toen de Jodenvervolging een feit was, werden we er wel mee geconfronteerd. Onze benedenburen, mevrouw was een Duitse, hij was niet fanatiek. Toen de Duitse soldaten op zoek waren naar ‘Fahrrad’ stuurde zij ze naar ons toe. Moeder hoorde het toen ze in onze keuken – boven hun keuken – stond. Dus de soldaten kwamen boven om het huis te doorzoeken, maar vonden niets. Vaders fi ets was uit elkaar gehaald en onder kleden op de vliering verstopt. Zij gingen naar beneden en zeiden, dat er niets was. Onze andere buurman was slager Piet Buschman, die ons vaak hielp. Ook toen dus. Hij had een zeer brede gang boven en daar een extra muur geplaatst. De andere benedenbuurman was een klokkenmaker/juwelier met 2 zonen, waarvan op een gegeven dag één van de vriendinnen uit Amsterdam/ Heemstede (?) langs kwam bij mijn ouders en vroeg of zij wilden helpen om een joods kind onderdak te geven. Wij waren namelijk allemaal op één na donker van haar en een paar met bruine ogen, dus ‘familie’ leek het. We kregen Rita, het jongste meisje uit een gezin, bijna 2 jaar. Wanneer ze precies kwam weet ik niet meer, vragen er over stellen mocht al helemaal niet. De andere kinderen uit dat gezin waren Mijn oudste zus, toen 17 jaar, die heel veel mee moest helpen in het huishouden, kreeg ook heel ernstig difterie en kreeg veel meer injecties. Ik kan me er maar 1 herinneren. Ook mijn jongste zusje lag bij mij in die zijkamer te slapen. Toen Rita was overleden, vertrokken, na gedeeltelijk valse aangifte de volgende dag op het gemeentehuis, haar ouders meteen weer. Ze is op 17 december 1943 begraven. Maar toen ze in de slaapkamer van mijn ouders in haar eigen bedje was gelegd, lag ze er zo mooi bij met blosjes, dat ik de stille gedachte had dat het niet waar was, maar dat het een reden was om haar te laten verdwijnen. Wat een kind al niet bedenkt… Het is veel later wel goed gekomen, maar de oorlog laat wonden achter, ongemerkt. Rita had een eigen pop, Hetty, en een speelgoed herdershondje, Herta. [haar grootmoeder van vaders zijde heette Henriette]. We waren allemaal dol op haar. We bewoonden dus een bovenhuis, tegenover hotel ‘De Witte Zwaan’, waar in de oorlog de Ortskommandantur was gevestigd. Niet veel later in die maand werd er ‘s avonds bij ons aangebeld, of we voorzichtig het pakje wilde ophalen en verzorgen. Mijn zusje José ging naar beneden, een ‘kleine’ man gaf haar het pakje en zei héél voorzichtig en niet laten vallen en geef maar suikerwater. Boven in de kamer aangekomen werd het pakje voorzichtig geopend, bleek er een pasgeboren meisje in te liggen. Gewoon afgeleverd onder aan de trap. De moeder, naar later bleek, was bevallen in Sassenheim en het kind moest daar meteen weg. Zij is lange tijd bij ons geweest, Ina Fontijn. Na de oorlog ben ik er wel eens met mijn moeder op bezoek geweest. Haar vader was toen kleermaker in Zwaag. Als klein meisje had ze een blonde krullenbol. Van Rita en lna heb ik nog een foto.

Klik hier voor het volgende deel

GLAS IN LOOD RAAMPJES

Het glas -in-lood-raampje staat nu bij de VOL

Twee glad-in-lood raampjes  bij de VVV aan de Grachtweg  zijn verwijderd en gerestaureerd.

Door Else Wesseling – Capel

Nieuwsblad Jaargang 11 nummer 3, juli 2012Twee kleine glas-in-lood raampjes waren tot voor kort zichtbaar in de zijmuur van het pand van de V.V.V. aan de Grachtweg, voorheen het woonhuis van de familie Van der Linden. Ze bevatten kleurige afbeeldingen van zeilende binnenvaartschepen. Ze vielen nauwelijks op en verkeerden in een slechte staat. Dankzij de belangstelling en de hulp van de Vereniging Oud Lisse en niet te vergeten de bereidwillige medewerking van de V.V.V. zijn ze voor verval en ondergang gered, ook al zou het pand waarin ze zich bevonden in het kader van het plan Havenkwartier onder de slopershamer vallen. Onlangs werden ze deskundig en voorzichtig uit de sponningen genomen door medewerkers van de Vereniging Oud Lisse. Ze werden vervolgens, dankzij financiële hulp van de Vereniging Oud Lisse en bijdragen van sponsoren, vakkundig gerestaureerd. Zo blijven ze bewaard voor het nageslacht.

De restauratie is goed geslaagd

Deze raampjes zijn ook uit historisch oogpunt belangrijk. Ze vertellen het verhaal van ons dorp!
Lisse, oorspronkelijk gesitueerd aan het Haarlemmermeer, heeft ook een meer dan drie eeuwen lange geschiedenis van beurtschippers! Zij vormden voor Lisse een onmisbare schakel in de handel, later met name in de bloembollencultuur. Ouderdom en herkomst van de raampjes is niet meer te achterhalen. Toch zijn zij een symbool van een voor Lisse markante bedrijfstak. Er is nóg een aanknopingspunt met onze schippers in Lisse. Een van de kroonluchters in de Grote Kerk (de Hervormde Kerk aan het Vierkant) is geschonken door schippers te Lisse. Een schildje vermeldt dat met de woorden: “gegeve bij Engel Jacobsse, Jan Jacobss in den Direkse en de Pieter Willems Schippers tot Lisse 1660”. Naam en wapen van mijnheer In den Direkse sierden ook een gebrandschilderd glas dat ooit in die kerk te zien was en nu in de Bavo in Haarlem een plaatsje heeft. Geen onbetekenende bedrijfstak dus.

Waarom waren die twee kleine raampjes nu zo belangrijk voor zomaar een inwoonster van Lisse?
Wanneer men de kinderjaren heeft doorgebracht aan de Grachtweg, dan bekijk je dat gebied nog altijd met ogen waarin herinnering zich warm genesteld heeft.
Mijn broer Jan (1941) en ik (1946), beiden geboren aan de Grachtweg op nummer 55a, denken nog vaak aan de prachtige speelplekken tussen Grachtweg, Molenstraat, Kanaalstraat en Kapelstraat. Overal in die omgeving liggen onze voetstapjes, zoals bij de familie Tinus van der Linden, de laatste beurtschipper aan wat nu de Grachtweg is, maar in onze jeugdjaren was dat nog een echte haven met schepen.

Jan herinnert zich het gezin van Tinus van der Linden en Lina van der Linden-Ludlage als een veilige haven. Het was oorlog, de ramen waren verduisterd, maar in de grote keuken voelde het heel veilig en vertrouwd. De kinderen van der Linden, Wim, Siena, Willy, Theo en Mart, toen rond de twintig jaar, speelden een grote rol in zijn leven. Zij waren ook dol op hém, foto’s getuigen daarvan. Wanneer in de oorlogsjaren Vader en Moeder niet vóór “spertijd” thuis konden zijn dan bleef kleine Jan gewoon bij buurman Van der Linden. ’s Avonds met de groten aan tafel met een mooi tijdschriftenboek en, óók voor hem, een pul donker bier! Blijven slapen was daarna geen probleem meer! Spanning was er ook in die tijd. In verband met een razzia moesten de zoons verborgen worden. Een schuilplaats onder de dekzeilen in het pakhuis leek een ideale plek. “Ga je gang”, zei Vader Tinus tegen de Duitsers die ook het pakhuis wilden doorzoeken; “ik zet de schnaps vast klaar”! Naar zijn zoons werd niet meer gezocht! Toen er eens geweerschoten klonken meende kleine Jan dat op de kade “kisten waren omgevallen”, alsof hij daarmee ‘de groten’ kon geruststellen!?
De Pastoor van de Agathaparochie zag het contact van de familie van der Linden met de protestantse familie Capel met lede ogen aan en wees Tinus van der Linden daarop. Van der Linden had daarover een eigen mening; “Pastoor” zei hij, “dat maak ik zelf wel uit!”
De familie van der Linden was niet bang uitgevallen! Dat bleek duidelijk toen de “Ondergrondse” 11 geallieerde piloten bij de beurtschipper bracht. Van der Linden verborg hen onder de luiken van een schip. Allen deden zich voor als doofstom om te voorkomen dat zij met elkaar, of met wie dan ook een woord zouden wisselen. Zo werden zij ‘illegaal’ naar Rotterdam vervoerd, begeleid door zoon Theo. Onderweg deden zich angstige situaties voor, maar ze bereikten Rotterdam veilig. Daar werden de piloten opgevangen en verder begeleid. Hoe het hen is vergaan? Een prachtige oorkonde met dankbetuiging vanuit Engeland en een certificaat van dank ondertekend door niemand minder dan Generaal, en later president van de USA, Dwight Eisenhower getuigen daarvan.

Als klein meisje kwam ik ook over huis bij de familie van der Linden. De woonkamer vond ik altijd heel bijzonder. Want daar, in de buitenmuur, aan weerszijden van de schouw, blonken twee kleurige raampjes met afbeeldingen van scheepjes. Iets om ademloos naar te kijken. Het pekineesje Mikado, in zijn mandje naast de haard stond dichterbij komen niet toe. Mikado had het niet zo op een klein meisje dat juist heel veel van honden hield. Maar, zelfs van een afstand waren die veelkleurige raampjes fascinerend!
Herinneringen, vanuit een verschillende invalshoek en om uiteenlopende redenen allemaal belangrijk. Ik denk dat ze daarom zo nadrukkelijk een plek innemen in mijn herinnering.
Echter, zijn kinderlijke herinneringen zoals dezen wel correct? Klopt het wel of ging mijn fantasie met me op de loop? De enige die het zou kunnen weten was Mevrouw M. van der Linden – van Ruiten.
Het bezoek aan haar werd een ervaring van warme belangstelling en herkenning. Zij kon mijn herinneringen bevestigen!
Daarmee werd de tijd voor Aktie; het plan Havenkwartier diende zich immers aan!
Die prachtige raampjes, door de tijd al zwaar beschadigd, mochten niet onder de slopershamer vallen!,

 

Restaurateur John v/d Meij in gesprek met initiatiefneemster Else Wesseling.

Onderstaand stond een van de vorige Nieuwsbladen

Een van de 2 verwijderde raampjes

Vorig jaar november kregen we een mailtje van mevr. Else Wesseling waarin ze aandacht vroeg voor twee kleine glasin-lood ramen in de zijmuur van het V.V.V. kantoor. Vroeger was dit het woonhuis/annex kantoor van beurtschipper M. van der Linden. De raampjes waren ernstig beschadigd. Mevr. Wesseling stelde voor om actie te ondernemen om de raampjes te behouden. Een prachtig initiatief waar de vereniging zich meteen in kon vinden. Half februari volgde de toestemming van het V.V.V. bestuur om de raampjes te verwijderen. Op voorwaarde natuurlijk dat de raampjes voor het nageslacht bewaard blijven. Inmiddels zijn de raampjes uit het pand verwijderd en is begonnen aan een plan voor restauratie.

Oproep razzia 7 maart 1945 van A. Cammenga

Anne Cammenga verzoekt informatie over een razzia op 7 maart 1945 en over zijn vader Jillert Cammenga, die bij die razzia is opgepakt.

Redactie

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

an Anne Louis Cammenga kregen we een verzoek om informatie over de razzia op 7 maart 1945 in Lisse en over zijn vader. Jillert Cammenga. die bij de razzia is opgepakt. Hij schrijft o.a.: Graag wil ik u vriendelijk verzoeken om informatie over de razzia op 7 maart 1945 en over mijn vader, Jillert Cammenga, die tijdens de Tweede Wereldoorlog bij deze razzia is opgepakt. Nadat mijn vader bij deze razzia is opgepakt heeft hij eerst in de Ripperda-kazerne in Haarlem gezeten en is vervolgens via Amsterdam verder getransporteerd, waar hij in een kamp in Bocholt, Duitsland, als dwangarbeider opgesloten heeft gezeten.

Mijn vader Jillert Cammenga is op 2 maart 1926 geboren in Lisse en op 21 juli 2007 overleden in de hospice van verpleeghuis Het Zonnehuis in Doorn. Volgens de gegevens van de burgerlijke stand was de naam van mijn vader volledig: Jillert Cammenga. Tot enkele maanden voordat hij in dit verpleeghuis is opgenomen, waar mijn vader aan kanker is overleden, heeft mijn vader gewoond op: Brugakker 37-13, 3704 LS ZEIST

Mijn vader is opgepakt in zijn ouderlijk huis. Het adres van dit huis was Heerenweg 148a in Lisse. Postcodes bestonden er in die tijd uiteraard nog niet. Zijn vader, die eveneens Jillert Cammenga heette, had een garage. Het bedrijf (Heerenweg 148a) stond bekend als Garage Cammenga & Co. Ook wel als Automobielbedrijf Cammenga en Co. Zijn vennoot was de heer Buurman, die in 1938 uit trad en verhuisde naar een andere gemeente. Mijn vader heette Jillert Cammenga, roepnaam Jit. Zijn vader heette ook voluit Jillert Cammenga, zijn moeder heette Annie (Antje) Kuiper. Mijn vaders jongere broer, Hans Cammenga (mijn oom) heeft mij het volgende over deze razzia geschreven: Jit had een schuilplaats in een kantoor tussen de 2 garages in, achter een kachel, en daar zouden ze hem nooit hebben gevonden. Maar hij moest nodig naar het toilet. Hiervoor moest hij naar het woonhuis op hetzelfde erf. Hij was net naar het toilet geweest, toen er een razzia plaats vond. Twee moffen stonden ineens voor de deur en doorzochten het huis. Hij had zich verstopt in een klerenkast maar daar haalden zij hem uit. Hij is toen op transport gezet naar het kamp Bocholt in Duitsland. Hij is weggelopen en middels treinen, vrachtauto’s en veel loopwerk is hij aangekomen in Alphen aan de Rijn. Daar heeft onze vader hem met een auto opgehaald. Hij was uiteraard heel erg vermagerd en vel over been. Gelukkig is hij uiteindelijk weer aangesterkt en opgeknapt, maar het heeft al met al toch nog behoorlijk lang geduurd voordat hij weer over deze gebeurtenis heen is gekomen.

De oudere zus van mijn vader, Gré Cammenga heeft mij over deze razzia het volgende geschreven: “Aan het einde van de oorlog werd hij bij een razzia opgepakt. Hij werd afgevoerd naar Duitsland en over de grens in een werkkamp bij Bocholt onder gebracht. Hij heeft daar verschrikkelijke dingen meegemaakt, moest onder andere lijken ruimen. Later is het hem gelukt om het werkkamp uit te lopen en kon hij met Duitse treinen naar Nederland komen waar hij uiteindelijk in Alphen aan de Rijn terecht kwam bij vrienden van onze ouders, uitgehongerd en vervuild. Zij zagen kans om ons per telefoon op de hoogte te brengen van zijn terugkomst. Na enkele dagen kreeg hij een fiets mee om door de Haarlemmermeer naar huis te gaan. Twee van zijn zussen gingen hem tegemoet. Uit de verte zagen wij hem, doodmoe en met gebogen hoofd naast zijn fiets lopen. We hadden nog een goede fiets en hebben hem daarop naar huis geduwd. Van een vrolijke jongeman die hij was was niets meer over, hij was gebroken.”

Heeft u informatie over deze razzia?

Heeft u de razzia zelf meegemaakt of weet u zich nog te herinneren wat uw ouders, familie, vrienden en buren u over deze razzia hebben verteld? Heeft u nog schriftelijke informatie over deze razzia”? Weet u nog dat mijn vader, Jillert Cammenga deze razzia heeft meegemaakt? Bent u misschien samen met mijn vader, Jillert Cammenga tijdens deze razzia opgepakt? Als u informatie heeft, wilt u dan s.v.p. contact met mij opnemen via de vermelde nummers? Nu mijn vader inmiddels al weer bijna vier jaar geleden is overleden, wil ik voor mijzelf meer feitelijke gegevens zien te achterhalen over deze belangrijke periode in zijn leven. Dank voor alle door u te nemen moeite.

Anne Louis Cammenga

Antonlaan 432

3701 VT ZEIST

Rechts naast het postkantoor de garage van Camminga, een heuse Ford dealer

Oranje Comité spant zich in voor oorlogsmonument ongeluk met bommenwerper

Op 26 september 1944 is een Amerikaanse B17 bommenwerper bij de Engel neergehaald. Op 15 september 2012 wordt een monument voor de Engelenkerk onthult. Er komt ook een herdenkingboek

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

Het Oranje Comité van Lisse maakt zich er hard voor om een oorlogsmonument op te richten. Het gaat om een monument ter nagedachtenis van het feit dat op 26 september 1944 een Amerikaanse B-17 bommenwerper boven De Engel werd neergehaald door Duits afweergeschut. Twee inzittenden overleefden dat niet en zeven anderen wisten, al dan niet gewond, met behulp van de lokale bevolking aan de vijand te ontkomen. Om dit te herdenken is de werkgroep ‘Oprichting B-17 monument” opgericht die dus ter nagedachtenis aan deze gebeurtenis een monument wil oprichten. Alle bemanningsleden zijn inmiddels overleden, maar er zijn wel contacten met op dit moment ongeveer 25 nabestaanden die op eigen kosten naar Lisse zullen komen indien er in september diverse bijeenkomsten plaatsvinden in het kader van de herinneringen aan de gebeurtenis. En als alles mee zit, wordt op zaterdag 15 september in het plantsoen aan de voorzijde van de kerk van de H.H. Engelbewaarders ook het monument onthuld waarvoor men nu druk in de weer is en onder andere het Oranje Comité zich inspant. Het initiatief kan inmiddels rekenen op flink wat medewerking van sponsors. Zowel in geld als in goederen en werkzaamheden. Onder andere Damo Natuursteen uit Hillegom verleent een substantiële bijdrage, alsmede het kerkbestuur, drukkerij Flora, kwekerij Verwer en talloze vrijwilligers. Ook zal een herdenkingsboek worden uitgegeven. Erwin de Mooij vertelde dat men al vanaf 2001 bezig is met presentaties en lezingen over het neerstorten van de bommenwerper en uiteindelijk tot het plan is gekomen om een monument op te richten.

 

Het monument is 15 september 2012 onthuld

Een bouwvraag is ingediend voor het plan Mallegatsloot aan de westkant van de Engel. Een straatnaam is al bekend: W.L. Döllstraat. Hij was voor de oorlog tewerkgesteld bij de gemeente Lisse. Hij maakte in de oorlog oa valse persoonsbewijzen. Hij overleed in een concentratiekamp Rathenow.

door Arie in’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 3, juli 2011

Eet bouwplan in De Engel staat al langere tijd op de rol, maar er is nog niets opgestart. Het plan in de Engel en de bouw op het terrein Mallegatsloot zijn aan elkaar gelieerd en gestart wordt in waarschijnlijk 2013, nadat het bedrijf van Lamboo vanaf de Catharijnenlaan is verhuisd naar de nieuwbouw op het bedrijventerrein. Tegen de tijd dat Lamboo verhuist kan er al wat grondsaneringwerk op een andere plek in het woongebied Engel West gedaan zijn. Dan kan het bouwrijp maken plaats vinden en is de planning dat medio 2013 met de woningbouwontwikkeling kan worden gestart. Ook het nieuwe speeltuinonderkomen voor Kindervreugd maakt deel uit van het bestemmingsplan Engelhof. Naar verwachting zal dat bestemmingsplan eind augustus 2011 in werking kunnen zijn getreden. De bouwaanvraag is ingediend. De feitelijke start zal globaal ergens 4e kwartaal van dit jaar plaats vinden. Ook de verhuizing van Kindervreugd moet namelijk rond zijn in verband met het gegeven dat zij nu gevestigd is op een plaats waar ook woningbouw zal verrijzen. Er wordt dus nog niet gebouwd en er zijn geen straten te bekennen, maar een straatnaam is er wel. En het college van B en W komt hiermee tegemoet aan een eerder geuite wens door Ed Olivier die bij de introductie van zijn boek “Wat toch een tijd” pleitte voor straatnaamgeving aan Lissers die in de tweede wereldoorlog om het leven kwamen wegens onder andere hun verzetswerk.

Wilhelm Ludovicus (Willem) Döll,
naar wie nu in De Engel een straat
vernoemd zal worden.

Die straat wordt de W. L. Döllstraat. Wilhelm Ludovicus (Willem) Döll werd in Leiden geboren op 9 maart 1910 en overleed op 35-jarige leeftijd in het concentratiekamp Rathenow (bij Sachsenhausen). Hij stierf op 31 maart 1945 door honger en uitputting. Döll werkte onder andere bij de Twentse Bank en bracht het tot bankbediende. In de crisisjaren (’39) kwam hij als tewerkgestelde terecht bij de gemeente Lisse, afdeling bevolking. In augustus 1941 kreeg hij daar een vaste aanstelling als hoofdklerk en nam op verzoek van burgemeester Van Rijckevorsel en gemeentesecretaris De Haan enthousiast de uitgifte van valse persoonsbewijzen en distributiebescheiden voor Joodse vluchtelingen en onderduikers ter hand.

Tijdens de overval op het Lissese gemeentehuis op 15 februari 1944 door de verzetsgroep van Johannes Post was Willem Döll in het gemeentehuis aanwezig in de overwerkploeg. De groep drong direct achter de secretarieambtenaar het raadhuis binnen en overmeesterde daar de politieman Bastiaan Romeyn. Beiden werden daarom – evenals gemeentesecretaris Jan de Haan – door de Sicherheitsdienst verdacht van betrokkenheid bij de overval, die tot doel had de bevolkingsadministratie te vernietigen en levensmiddelenkaarten voor onderduikers achterover te drukken. Kort na de overval werden eerst De Haan (19 februari) en Döll (21 februari) gearresteerd en later ook Romeyn. De SD kon de betrokkenheid van de twee bij de overval echter niet direct aantonen. In plaats daarvan werden ze beschuldigd van het vervalsen van een persoonsbewijs voor een Joodse vluchteling. Beide ambtenaren bekenden zich hieraan schuldig te hebben gemaakt. De Haan werd overgebracht naar het kamp Vught. Willem Döll belandde via het Oranjehotel in Scheveningen in Vught en tenslotte in het concentratiekamp Rathenow. Jan de Haan overleefde zijn internering in het kamp Vught ternauwernood; hij kwam ziek en uitgeput terug in Lisse, waar hij op 9 oktober 1946 op 58-jarige leeftijd alsnog overleed. Hij is begraven in het oorlogsgraf bij de Agathakerk.

Bastiaan Romeyn, de politieman die
lijn leven liet. in Nettengamme.
Het zou passend zijn wanneer ook
naar hem een straat vernoemd zou
worden.

Bastiaan Romeyn stierf op 20 november 1944 op 31-jarige leeftijd in een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme. De nieuwe straat grenst aan de J.C. de Haanstraat in De Engel. Jan de Haan en Willem Döll zijn de enige twee Lissese gemeenteambtenaren onder de gesneuvelde verzetsmensen en dienstplichtige soldaten en ze trokken samen op, o.a. bij het vervalsen van persoonsbewijzen.

De Romijnstraat in De Engel is overigens niet vernoemd naar de derde betrokkene, politieman Bastiaan Romeyn, zoals weieens wordt aangenomen, maar naar een Lissese wethouder. Na de oorlog stelde burgemeester Van Rijckevorsel in een bijzondere raadsvergadering vast hoe bitter het was dat juist Willem Döll, die zoveel mensen aan levensmiddelenbonnen had geholpen, de hongerdood moest sterven.    ,. Willem Döll liet een weduwe (Dirkje Buis) achter en twee jonge kinderen. Het complete verhaal is gepubliceerd in het boek ‘Wat toch een tijd’.

Enorme belangstelling voor lezing over burgemeester in oorlogstijd

Ed Olivier gaf een lezing over burgemeester Mr. F.J.C.M. van Rijckevorsel. Hij handelde als een echte burgemeester in oorlogstijd. Hij werkte een beetje mee en een beetje tegen.

door Ed Olivier

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 3, juli 2011

Jonkheer Frans Joseph Cornelis Marie van Rijckevorsel (1907-1959

De Vereniging Oud Lisse (VOL) mag dit jaar niet klagen over de belangstelling voor de lezingen die regelmatig in “De Vergulde Zwaan” worden gehouden. Zoals onlangs toen Ed Olivier een boeiend verhaal hield over de lotgevallen van de Lissese burgemeester jhr. Mr. F.J. C. M. van Rijckevorsel in oorlogstijd. Een burgemeester die volgens Olivier ook echt als een burgemeester in oorlogstijd handelde. “Hij werkte een beetje mee en een beetje tegen.”

Het echte verzetswerk in Lisse werd echter gedaan door gemeentesecretaris Jan de Haan, ambtenaar Willem Döll en de wachtmeester van de plaatselijke rijkspolitie Bastiaan Romeyn. (de vader van…) ” Eerder al heeft Olivier gepleit voor het benoemen van twee straten naar de oorlogshelden van Lisse die tot op heden wat dat betreft buiten beeld zijn gebleven. Met name als de nieuwe woonwijk Geestwater wordt gerealiseerd zou er plek moeten zijn voor straten als de Bas Romeynstraat en de Willem Döllstraat. Want die eer hebben ze beslist verdiend. Met hun daden die hen het leven hebben gekost. Op boeiende wijze vertelde Olivier over de handel en wandel van de Lissese burgemeester in oorlogstijd. Onder andere zijn verzet om ambtenaren af te staan die in Duitsland te werk gesteld zouden worden. Op de vraag van de procureur naar het adres van de Lissese oranjevereniging antwoordde de burgemeester dat die hier niet bestond. Die was dus in recordtijd opgeheven. Moeizamer ging het om de bezetter ervan te overtuigen dat er in Lisse geen Joden woonden. Aanvankelijk antwoordde de burgemeester daarop dat er in Lisse geen Joden waren ingeschreven, maar de bezetter nam daar geen genoegen mee. Olivier is achter de naam van een inwoner gekomen die half Jood was en heeft de geschiedenis van diens leven verder uitgediept. Hij acht het overigens denkbaar dat Van Rijckevorsel de Joodse inwoner heeft laten onderduiken, voordat hij diens naam en adres doorspeelde aan de bezetter. Zoals dat ook in Hillegom gebeurde. En voor de zoveelste keer zette de burgemeester zijn hakken in het zand na een aanvraag om de namen van gemeentepersoneel op te geven voor de tewerkstelling. Men bleef er op hameren, maar mede dankzij enkele bedrijven konden de betrokkenen onderduiken. De burgemeester zelf was intussen ook het leven niet meer zeker. Eerder al had hij zijn ontslag ingediend omdat hij, zo schreef hij de bezetter, met de dood door de kogel was bedreigd. Dat ontslag kwam er niet, maar Van Rijckevorsel kreeg een seintje dat men toch achter hem aan zat en dook onder bij de broeders in het klooster in De Engel met in zijn bagage ook de bevolkingsadministratie van Lisse. De bezetter zette een nieuwe burgemeester op zijn plek, maar de chaos was groot en die nieuwe burgemeester durfde nauwelijks het gemeentehuis uit omdat hij voor zijn leven vreesde. De oorlog raakte ten einde. Er werden de nodige vlekken verwerkt en weggewerkt. Ook voor Rijckevorsel gold dat trouwens die door een ontrouwe ambtenaar van allerlei landsonvriendelijke zaken werd beticht maar waarvan bleek dat dit geenszins de waarheid was. Hij werd volledig van alle beschuldigingen gevrijwaard en op 29 maart 1946 werd hij burgemeester te Vught. Van Rijckevorsel overleed op 10 oktober 1959 op 51 jarige leeftijd.

Na het verhaal van Olivier weten degenen die dit verhaal hebben gevolgd dat in Lisse terecht een straat naar deze burgemeester is vernoemd. En wel de Laan van Rijckevorsel. Er waren op deze VOL bijeenkomst nog meer uitingen over de oorlogsjaren in Lisse, zoals het feit dat infanteristen en artilleristen waren ondergebracht in de Nederlands Hervormde school aan de Lisbloemstraat en een prachtige film over de bevrijding en de bevrijdingsfeesten in Lisse, met allerlei optochten en als een van de hoogtepunten dat de naam “Montbreatiastraat” werd verruild voor de naam “Julianastraat”. De oorspronkelijke naam, maar in de oorlogsjaren door de bezetter niet toegestaan.

Foto, genomen bij de opening van het politiebureau (hoek Vuwsteeglaan/Heereweg) met daarop bovenaan Bastiaan Romeyn (2e van links) en Jan de Haan (2e van rechts). Burgemeester van Rijckevorsel zit middenvoor, rechts naast de geüniformeerde persoon.