Berichten

Welke winkels waren er in de 2e Wereldoorlog? Reacties en aanvullingen van lezers

Het artikel van Henk Schalk in het Nieuwsblad van juli 2009 en de reacties daarop, heeft weer heel wat reacties opgeleverd.

door Henk Schalk

NIEUWSBLAD  9 nummer 1, januari 2010

Het artikel van Henk Schalk uit het nieuwsblad van juli 2009 en de reacties die daarop volgden blijven heel wat reacties opleveren. Onze fotocollectie is daardoor weer uitgebreid. Reacties blijven natuurlijk zeer welkom.

Mevr. v.d. Veek-Ruigrok schrijft: aargang 8, nr.3 en 4 heb ik met aandacht gelezen. Het ging over winkels
in de Wereldoorlog. Ik ben van 1924 en woonde in de Veldstraat. Daar was op Nr. 2, Piet Slobbe met een snoepwinkeltje. Voor 1 cent kreeg je al 2 stelen drop of zoethout, een kleurbal of witzwart e.d. Op Nr 14 was een groentewinkel, van Oosten en later een kruidenierswinkeltje van Kool. Een broer en een zus. Zij hoorden bij een Protestantse Kerk, zij gaven hun klanten altijd een hand. Ik weet niet zeker wie van de twee er tijdens 1940-1945 in zaten. Op Nr. 1 woonde Daan Been, met melk, kaas, boter en eieren.In de Wagendwarsstraat was op de hoek met de Wagenstraat een Dameskapster, Mevr. Degger, geen winkel. De andere hoek, Martien van Stein, met schoenreparatie. Aan de overkant, Cafe Jos van Riel. In de mobilisatie zaten daar onze soldaten en later de Duitse soldaten. Voor aan in de straat was de winkel van Nieuwenhoven, bloemen en tuinonderhoud van de Notabelen in ons dorp. Bij de boerderij van de Fam. Hulsbos aan de Kanaalstraat verzorgde hij de voortuin en plantte daar
fuchsia`s. Nu is dat Vrouw Holle. Graficus had wel een winkel met kantoorartikelen en je kon daar boeken huren. Ernaast was een snoepwinkel van Arie van Stein, bijgenaamd Kedet, waarom weet ik niet. Naast van Zelst was het Cafe van Kerkvliet, mijn moeder maakte met de feestdagen boerenjongens en dan haalden wij daar 2 maatjes Anizetta en blanke rozijnen bij Wijnberg, die woonde op de Heereweg. Ligtenberg met sigaren was er ook al. De boekhandel van die broer weet ik niet. Dan krijgen we naast de Kooker, Kapsalon van Hagen, dames en heren.
Zoals Hans van Duijnhoven al schreef was het Peet Zwetsloot die op de Kanaalstraat woonde. Aan de andere kant, naast Romijn, was de mandemaker van Aangeenbrug. En bij van Biezen kocht je de Gasmunten voor 11 cent per stuk. Naast Timmermans was een meubelzaak, van der Meer en sigarenwinkel van Antoon Mesman. Nog een sigarenwinkel van Fam. Meskers in de Schoolstraat. Op de Grachtweg een kleine Wasserij van v.d. Hoorn. Daar werden de boorden van de mannen gestreken en gesteven voor de Zondag en met een manchetknoop aan het overhemd gedaan. Arme mannen. Op de Heereweg naast de Witte Zwaan, de sigarenwinkel van Van Turenhout en sportartikelen voor te vissen, naast de schoenwinkel, de volgorde weet ik niet meer, Cafe `t Haantje, ik dacht nog een bakker, Goldberg. Rijwielen van Gé Bruijnen en een manufacturenwinkel van Klaver. Een lange smalle ingang, met opzij twee etalages. Voorbij Jamin was v.d. Tang, Zaadwinkel. Naast Freriks, een brede poort en dan Cafe de Duif en melkhandel Smit, dan het Rottenest. Nu komt Wijnberg en Slager Persoon, Opdam, Melman en sigarenwinkel Meiland. We gaan bij v.d. Mark de hoek om. Aan de rechterkant was Berk, de klompenmaker. Dan de opslagplaats van de Gebr. van Rooyen (mijn ooms). Verderop in een klein tussenpad de dames v. Kesteren met koffie en thee en wat snoepgoed. Aan de overkant petroleumboer Langelaan, die ook wat kruidenierswaren verkocht. Hij had een mooie spreuk op deur of raam. Die krijg ik misschien nog van Riet Opdam, die weet hem nog uit haar hoofd. Van haar en van Greet v. Stijn heb ik ook informatie gekregen. Aan de andere kant van de Heereweg, voorbij Buschman, een oud echtpaar Dames Bruijnen, dat Roomse spullen verkocht zoals beeldjes, rozenkransen en boekjes. En boekhandel van Houberg en kapper Franssen. Zie bijgaande foto en achterkant.

Heerensalon en Damessalon Franssen Foto coll. kleindochter

Achterop de foto staat het volgende geschreven: Deze foto heb ik gekregen van mijn schoonzus. Op de foto staan haar Opa en Oma en haar vader. Zij oonden aan de kant van Buschman, Nr. 237. Fam. Franssen.

Naast Witsenburg was Berkhout-Kroon. Hij had al een Ford en ging daarmee met stoffen en dergelijke naar de klanten. Het eerste stuk van de winkel van v.d.Geest heeft v. Schooten gezeten, met sigaren. Voorbij Goudkade weer een sigarenwinkel van Henk Kortekaas. Naast De Gruyter een Cafe v. Streng. Er was een balustrade voor. Weet niet of die toen nog gebruikt werd. Naast Geerdes melkhandel v. Dijk en dan schoenwinkel v. Stijn en achterom de reparatie. Koos v. Stijn kwam `s maandagsmiddags de schoenen ophalen en dronk bij ons thee en dan kwamen de verhalen over Lisse los. Carels met stoffenwinkel en garen, spelden e.d. Voorbij v.d. Meer al weer een sigarenwinkel van v.d Heijden? Stroet met bloemen. Duivenvoorde met een zaadwinkel. Jo Bruijnen met Radio`s en fietsreparatie. Mijn oudste zus heeft daar gewerkt en mijn moeder kon daar een radio huren, het was een bakbeest, zo groot, af en toe moest je er een klap op geven, anders deed hij het niet. Die ging natuurlijk snel weer terug. Nu iets leuks: Melkslijter Hoogenboom had volgens mij een hondenkar en ging met melk langs de deur. Met een pint van een halve liter, schepte hij de melk uit de bus, maar dat ging zo snel dat de pint niet goed leeg was. Dat was winst voor hem..
Het is nu zondagmiddag 4 uur. Toen ik hier aan begon had ik geen idee hoeveel herinneringen er weer boven zouden komen. Soms was ik er in bed nog mee bezig en kwam er een winkel weer in mijn gedachten. Ook hier en daar mensen gebeld. Afgelopen donderdag, heel onverwachts, toch de spreuk van Langelaan gehoord van Rinus van Zonneveld. Geweldig. Hier komt hij:

LAAT HATERS HATEN.
LAAT NIJDERS NIJDEN.
WAT GOD GEEFT ZAL IK LIJDEN.
KOFFIE, THEE, TABAK, SIGAREN,
KRUIDENIERS EN GRUTTERSWAREN.

Ik hoop dat het helemaal klopt. Ook een compliment voor Henk Schalk, die in Nr. 2 de belevenissen van de oorlog vertelt. Ik was toen 5 jaar ouder dan ij. Nu beleef je het opnieuw. Bij de bominslag op de Broekweg lag mijn Oom Arie v. Rooyen onder een muur, hij kwam er heel goed vanaf. Tijdens de razzia`s moesten mijn broers ook weg kruipen. Op de schuurzolder hadden wij een ruimte gemaakt waar mijn broer inkroop en dan klein gemaakt hout er overheen en de andere broer bij de buren. Ik stop er nu mee en doe het op de post en ik kan weer rustig slapen.

De heer G.J.M. Vreeburg reageerde op de ingezonden brief van “Oud Lisser” Dhr. Hans van Duijnhoven uit Randers (Denemarken). (Nieuwsblad Blz. 33 Nr. 4 Jaargang 8).
Over de Slagerij van Buschman meldt hij het volgende: De Slagerij van Piet Buschman zat aan de “Sassenheimkant” van  Boekhandel Grimbergen. Zijn broer Willem Buschman had een Slagerij in “De Engel”. Deze Willem heeft in de oorlog in een concentratiekamp gezeten. Hij kwam daar levend uit, maar is niet oud geworden. Aug werkte in de Slagerij van Piet Buschman. Op de Heereweg kwam na de Slagerij van Buschman eerst een klein huisje, waar mijn grootvader in heeft gewoond en vervolgens pas de Garage van BRUIJNEN. Dhr. Hans van Duijnhoven wist niet meer precies of de naam nu met een Y of met een I werd geschreven, maar in ieder geval was het BRUIJNEN en NIET
BRUININGS.

Dan reageert Helmi Beijsens-Berg op het nieuwsblad van juli 2009, bovenaan blz. 16. Zij schrijft: van af “De Gruyter.” Fotografi  Geerdes, en dan komt op nummer 173 kapper Gilian, ( later kapper Beijsens, nu kapper Thijsen) de Coöperatieve Boerenleenbank enz. In de toenmalige R.K. Coöperatie, de bakkerij, was A. Beijsens de bakker (vader van Frans de kapper). Velen in Lisse zullen hem nog herinneren.

Klik hier voor het hele verhaal

Slag bij het Manpad in Lisse?

In Heemstede op de hoek van de Manpadslaan  staat een herdenkingsnaald, waarmee de slag tussen de Vlamingen en de Hollanders wordt herdacht. Maarten van Bourgondiën meent dat de slag ook in Lisse kan hebben plaatsgevonden aan de hand van een kroniek uit de 15e eeuw, de Johan Huyssens van Kattendijke kroniek. Deze kroniek wordt uitgebreid behandeld.

door Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 4, oktober 2009

Inleiding

Naambordje Manpadslaan te Heemstede
(foto auteur)

Op de hoek van de Manpadslaan te Heemstede bevindt zich een herdenkingsnaald waarmee onder andere wordt herdacht dat daar op 25 april 1304 strijd werd geleverd tussen Vlamingen en Hollanders. Dat Holland en Vlaanderen in deze tijd in oorlog met elkaar waren lijdt geen twijfel. Het is echter nog maar de vraag of deze zogenoemde “Slag bij het Manpad” uit 1304 ooit heeft plaatsgevonden. Daarnaast bestaat er ook onzekerheid over de locatie van deze slag. De kroniekschrijver Johannes a Leydis maakt in een uit omstreeks 1490 daterende kroniek melding van de gebeurtenissen in 1304. Hij is de eerste die expliciet spreekt over de “Slag bij het Manpad”. Johannes a Leydis was kloosterling (en later ook prior) van het klooster van de Karmelieten te Haarlem, en zal bij het schrijven van zijn kroniek het “Manpad” in Heemstede voor ogen hebben gehad. Dit oude pad wordt namelijk al in de tweede helft van de veertiende eeuw als zodanig aangeduid en stond ook in de zestiende eeuw bekend als het “Mannepat”. [1]

Herdenkingsnaald aan de Manpadslaan te Heemstede (foto auteur).

In dit artikel wil ik een andere vijftiende-eeuwse kroniek behandelen die eveneens melding maakt van de veldslag uit 1304, maar daarbij met geen woord rept over het Manpad. Er wordt namelijk een heel andere locatie genoemd: Lisse! Het gaat om de zogenoemde “Johan Huyssen van Kattendijke-kroniek”. Deze kroniek van de geschiedenis van Holland, Zeeland, West-Friesland en het Sticht Utrecht werd geschreven aan het eind van de vijftiende eeuw en was in 1614 eigendom van Johan Huyssen van Kattendijke. [2] De tekst van deze kroniek lijkt gebaseerd te zijn op het Gouds Kroniekje uit circa 1440. Dat is niet alleen de eerste kroniek waarin wordt gesproken over een veldslag in 1304 tussen Vlamingen en Hollanders op Hollands grondgebied, maar tevens de eerste kroniek waarin Lisse wordt vermeld als locatie van deze veldslag. Om de verwarring over de exacte locatie compleet te maken, wil ik tot slot nog even melden dat de uit 1517 daterende Divisiekroniek de veldslag uit 1304 niet in Lisse of bij het Manpad plaats laat vinden, maar in Hillegom. [3] Dat alle drie de bovengenoemde locaties aan de Heereweg gelegen zijn, is volgens mij geen toeval. Tijdens hun tocht door het graafschap Holland zullen de Vlaamse soldaten zeker gebruik hebben gemaakt van deze belangrijke verbindingsweg tussen Leiden en Haarlem. Een eventuele veldslag zal dan ook hoogstwaarschijnlijk op of nabij de Heereweg zijn geleverd.

Strijd om Zeeland

Nadat de Vlamingen in 1302 tijdens de beroemde Gulden Sporenslag een leger van de Franse koning vernietigend hadden verslagen, zagen zij hun kans schoon en vielen zij Zeeland binnen. De heerschappij over Zeeland ten westen van de Schelde werd namelijk al eeuwenlang betwist door de Hollandse en Vlaamse graven. [4] In 1303 werd Zierikzee belegerd door de Vlamingen. Een wapenstilstand bracht tijdelijk enige rust, maar toen het bestand in maart 1304 afl iep volgde een nieuwe Vlaamse inval waarbij Zierikzee voor een tweede maal werd belegerd. Daarnaast trok een deel van het Vlaamse leger het graafschap Holland binnen en veroverde daar stad na stad zonder daarbij op al teveel tegenstand te stuiten. Ook de stad Utrecht viel in Vlaamse handen. Alleen Dordrecht en Haarlem wisten de Vlaamse soldaten buiten de poorten te houden. Ondanks deze successen vertrokken de Vlamingen nog geen maand later ineens hals over kop uit Holland. Dat zou het gevolg zijn geweest van de slag bij het Manpad, waarbij de Hollanders onder leiding van Witte van Haamstede het Vlaamse leger in de pan hakten.

Slag bij Lisse

Witte van Haamstede was een bastaardzoon van de in 1296 vermoorde graaf Floris V (verwekt bij een dochter van de heer van Heusden). Volgens de Kattendijke-kroniek wist hij tijdens het tweede beleg van Zierikzee met een bootje te ontsnappen, waarna hij met een klein aantal manschappen bij Zandvoort landde en naar Haarlem trok. Daar ontrolde hij zijn banier met daarop de rode leeuw van de graven van Holland. Volgens Witte van Haamstede was het een grote schande dat men Holland zomaar zonder slag of stoot opgaf. Zijn toehoorders waren het daarmee hartgrondig eens en ook uit de directe omgeving kwamen al snel vele mensen naar Haarlem die mee wilden helpen om de Vlamingen gewapenderhand uit Holland te verdrijven. Onder leiding van Witte van Haamstede verlieten zij Haarlem, waarna zij “te Lis” een grote groep Vlamingen tegen het lijf liepen. Er volgde een hevig gevecht dat overtuigend door Witte van Haamstede werd gewonnen. Volgens de Kattendijke-kroniek vonden daarbij zoveel Vlamingen de dood dat men de tel is kwijt geraakt. De wapenuitrusting en kleren van de gedode Vlaamse soldaten werden op een grote hoop gegooid: “Dit sel een teyken wesen dat den Vlaminghen den wech wijsen sel op een ander tijt als zij wedercommen sellen” [dit teken – de stapel wapenuitrustingen en kleren – zal de Vlamingen de weg wijzen als zij in de toekomst ooit nog eens terugkeren in Holland]. Na deze glorieus gewonnen veldslag kwamen de door de Vlamingen veroverde Hollandse steden in opstand tegen hun bezetters en duurde het niet lang voordat de laatste Vlaamse soldaten uit het graafschap verdreven waren.

Feit of mythe?

Dat is in ieder geval wat de Kattendijkekroniek en andere vijftiende-eeuwse kronieken ons willen doen geloven. Tegenwoordig wordt echter ernstig betwijfeld of de slag bij het Manpad wel heeft plaatsgevonden. Zo is het opvallend dat twee kroniekschrijvers die de Vlaamse inval van 1304 min of meer als tijdgenoten hebben meegemaakt (Melis Stoke en Willem Procurator) in hun geschiedwerken nergens melding maken van een speciale bevrijdingsslag op Hollandse bodem. Zij vertellen wel dat Witte van Haamstede naar Haarlem trok en daar vreugdevol werd ontvangen (waarna diverse Hollandse steden in opstand kwamen), maar een slag bij het Manpad wordt niet genoemd. Dat geldt eveneens voor de kort na 1346 voltooide “Croniken van den Stichte van Utrecht ende van Holland” (geschreven door Johannes de Beke). Daarin reist Witte van Haamstede wel via Zandvoort naar Haarlem, alwaar hij hulp krijgt van de Kennemers en West-Friezen, maar vervolgens wordt slechts in algemene termen verteld dat zij er met schepen en paarden op uit trokken om de door de Vlamingen gegijzelde personen te bevrijden, waarbij zij alle Vlaamse soldaten doodsloegen die zij onderweg tegenkwamen. Dit lijkt dus meer te wijzen op verschillende kleine schermutselingen en niet op één beslissende veldslag. Daarnaast is het opvallend dat in de Lissese geschiedenis nergens verhalen opduiken die (heel in de verte) verwijzen naar een beroemde slag die bij dit dorp plaats zou hebben gevonden. Volgens de kronieken uit de vijftiende eeuw moet het een indrukwekkende strijd zijn geweest: zo’n veldslag waarvan je verwacht dat die van generatie op generatie door wordt gegeven en op die manier in het collectieve geheugen van de dorpelingen blijft zitten. Tot nu toe is er in de Lissese archieven (of in de archieven van naburige dorpen) echter niets gevonden dat in die richting wijst. Doorslaggevend bewijs tegen de slag bij het Manpad is dat natuurlijk niet: archiefstukken kunnen verloren zijn gaan en er zijn wel meer belangrijke gebeurtenissen uit het collectieve geheugen van de Lissenaren gewist. Zo is het bijvoorbeeld aan de geschriften van de abdij van Egmond te danken dat wij tegenwoordig op de hoogte zijn van het feit dat in 1182 in Lisse met veel pracht en praal het huwelijk werd gevierd van Margaretha van Holland (dochter van graaf Floris III en Ada van Schotland) en Dirk van Kleef. [5] In de Lissese archieven is hierover namelijk niets meer terug te vinden. Vlaamse kroniekschrijvers uit de veertiende eeuw reppen eveneens met geen woord over een veldslag op Hollands grondgebied. Zij geven de Frans-Hollandse overwinning in de zeeslag van 10 augustus 1304 bij Zierikzee als reden voor de definitieve nederlaag van het Vlaamse leger. [6] Daarnaast ontbreken in de doorgaans zeer gedetailleerde Vlaamse stadsrekeningen posten die verband zouden kunnen houden met oorlogshandelingen in het graafschap Holland. Mr. J.W. Groesbeek bespreekt in zijn boek over de geschiedenis van Heemstede twee oorkonden uit 1306, waarin Haarlem en naburige dorpen verklaarden dat zij doden en gewonden te betreuren hadden in de strijd tegen de Vlamingen en dat zij daarnaast ook materiële schade hadden geleden. [7]

Heeft slot Teylingen in 1304 de Vlaamse soldaten aan zich voorbij zien trekken? (foto auteur).

Dat wijst wel op oorlogshandelingen, maar vormt op zichzelf geen overtuigend bewijs dat de slag bij het Manpad daadwerkelijk plaats heeft gevonden. Zo ontbreekt in de bovengenoemde oorkonden bijvoorbeeld het dorp Lisse, terwijl daar volgens diverse kronieken toch ook strijd zou zijn geleverd. Daarnaast is ook nergens iets terug te vinden over een beleg van het slot Teylingen. Dit was veruit het belangrijkste militaire steunpunt tussen Leiden en Haarlem. Zouden de Vlamingen dat zomaar zonder slag of stoot in Hollandse handen hebben gelaten? Of vormden kastelen als Teylingen misschien geen bedreiging meer omdat de garnizoensbezetting verzwakt was vanwege de strijd in Zeeland?
Een ander punt dat twijfel zaait over de betrouwbaarheid van de vijftiendeeeuwse kronieken is het zelfstandige en krachtige optreden van Witte van Haamstede. Met het kinderloos overlijden van graaf Jan I (zie onderstaande fragmentgenealogie) kwam het graafschap Holland via de zus van graaf Willem II in handen van de graven van Henegouwen uit het huis van Avesnes. Indien Witte van Haamstede door de bevolking zou worden beschouwd als de grote bevrijder van Holland bestond het risico dat de Avesnes het graafschap weer kwijt zouden raken aan deze buitenechtelijke nakomeling van graaf Floris V (die als bastaardzoon eigenlijk niet voor opvolging in aanmerking kwam). In navolging van een kroniekfragment uit de periode 1337-1350 gaat de historicus F.W.N. Hugenholtz er dan ook van uit dat Witte van Haamstede pas in Holland arriveerde nadat de steden in opstand waren gekomen. [8]

Fragmentgenealogie van de graven van Holland (met vetgedrukt de graven en hun regeringsjaren).

Conclusie

Hoewel het een mooi en meeslepend verhaal is, hoeven we in Lisse nog niet meteen een monument op te richten om de veldslag uit 1304 te herdenken. Wat de slag bij het Manpad betreft is er namelijk voldoende reden om aan de betrouwbaarheid van de vijftiende-eeuwse kronieken te twijfelen. Misschien was er ook niet één grote veldslag, maar ging het om een serie kleine schermutselingen, die later door kroniekschrijvers zijn samengevoegd tot één heroïsche slag bij het Manpad. Dat zou in ieder geval al die verschillende locaties verklaren. Gezien de periode waar het om draait, zal het erg moeilijk zijn om nieuwe aanwijzingen te vinden die iets meer kunnen zeggen over deze veldslag. Zolang concrete bewijzen uitblijven, kunnen we het verhaal dan ook het beste beschouwen als een leuke anekdote in plaats van een historisch feit.

Noten

[1] Mr. J.W. Groesbeek. Heemstede in de historie, leven, werken, handel en koehandel in de woonplaats van Emece (z.pl. 1972) 39.

[2] Antheun Janse en Ingrid Biesheuvel, Johan Huyssen van Kattendijkekroniek. Die historie of die cronicke van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant ende van den Stichte van Utrecht Rijks Geschiedkundige Publicatiën Kleine Serie nr. 102 (Den Haag 2005).

[3] F.W.N. Hugenholtz, “Historie en historiografi e van de slag aan het Manpad (1304)”, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (1953-1955), 31-47, aldaar 39.

[4] Ibidem, aldaar 32.

[5] Marijke Gumbert-Hepp, J.P. Gumbert en J.W.J. Burgers, Annalen van Egmond. De Annales Egmundenses tezamen met de Annales Xantenses en het Egmondse Leven van Thomas Becket Middeleeuwse Studies en Bronnen CVII (Hilversum 2007) 277.

[6] Hugenholtz, Historie en historiografi e, 31-47, aldaar 37-38.

[7] Groesbeek, Heemstede in de historie, 23. [8] Hugenholtz, Historie en historiografi e, 31-47, aldaar 43-44. Het is overigens nog interessant om te vermelden dat Arend van Haamstede, zoon van Witte van Haamstede, vanaf 30 maart 1339 enige tijd ambachtsheer van Hillegom en De Vennip is geweest.

 

Straatnamen tijdens de oorlog

Redactie

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 4, oktober 2009

Onze vraag was of iemand nog weet hoe de straten werden genoemd die in de 2e Wereldoorlog door de bezetter een andere naam kregen. Aan veel personen hebben wij de vraag voorgelegd maar het was toch moeilijk te achterhalen. We zijn er toch achter gekomen. Om welke straten ging het en welke naam kregen zij in de oorlog ?

BEATRIXSTRAAT werd GALANTHUSSTRAAT.
JULIANASTRAAT werd MONTBRETIASTRAAT.
PRINS BERNARDSTRAAT werd ANEMONENSTRAAT.
WILHELMINASTRAAT werd LELIESTRAAT.
De Galanthusstraat kwam later niet meer terug in Lisse. De andere drie straten wel en kwamen vlakbij de Broekweg te liggen. Van Dhr. Koos Reijerkerk hoorden wij al gauw van de Leliestraat, omdat hij is geboren tijdens de verandering. (Zie scan van Geboortekaartje, Leliestraat v/h Wilhelminastraat !). De bewoners van de Beatrixstraat
zeiden al gauw dat ze in het Sneeuwklokje woonden. Een Sneeuwklokje is een Galanthus. Het is haast zeker dat het bij deze vier straten is gebleven. Van de andere straten die naar het Koningshuis waren vernoemd, is bekend dat die niet veranderd hoefden te worden, omdat die personen al overleden waren.

Geboorte kaartje uit 1942uit de Leliestraat

Welke winkels waren er in de 2e Wereldoorlog? Reacties en aanvullingen van lezers

Er zijn diverse aanvullingen op foto’s in een vorig artikel, waarvan de eigenaren van winkels in de tweede wereldoorlog nog niet bekend waren.

door Henk Schalk

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 4, oktober 2009

Het artikel van Henk Schalk uit het nieuwsblad van juli 2009 heeft heel wat reacties opgeleverd. Onze fotocollectie is daardoor weer uitgebreid. Reacties blijven natuurlijk zeer welkom.

Heereweg: Freriks, v.d. Eerden, Caspers, Jan Schouten coll. G. Lefeber

Groenteboer Cardol, Wagendwarsstraat hoek Meer en Houtstraat coll. Koos Reijerkerk

Schillenboer Cardol coll. Koos Reijerkerk

Lezersreacties n.a.v. foto’s winkels Nieuwsblad jaargang 8 nr.3 blz. 18

–De foto was dus van Bakkerij Schakenbos en Klein Vreeuwijk.
–De reacties kwamen van Mevr. M.van`t Wout, Mevr. A.Nederveld, Dhr. J.v.d.Boogert, Dhr. T.v. Kesteren, Dhr. J.Reijerkerk en Mevr. C.Koelewijn.

Voormalige bakkerij Schakenbos foto C.P. Balkenende

Mevr. A.Nederveld schreef:
Op de foto op blz. 18, zou dat mogelijk de winkel/bakkerij geweest kunnen
zijn van Schakenbos ? Heereweg tussen Nieuwstraat en Oranjelaan, oneven kant. Daarnaast was een pad, dat heette Klein Vreewijk, daar stonden plm. 6 huizen, haaks op de Heereweg dus. Je moest daar achterom, ze hadden geen voordeur. Het was nog echt ouderwets, bedstede in de kamer met keldertje er tussen en woonkeukentje. In het gangetje een open trap naar de zolder, waar eerst geen kamertjesvwaren, maar die er later zelf door de bewoners in gemaakt werden. Dunne muren (enkelsteens), maar ze hebben jaren dienst gedaan. Dit was dus Klein Vreewijk.
Met vriendelijke groeten. A. Nederveld.

Eén van de zes huisjes foto C.P. Balkenende

Mevr. M.van Hoven schreef: Mijn belevenissen van Klein Vreewijk, waar ik van mijn derde tot dertiende jaar gewoond heb. Het waren zes huisjes zonder voordeur. Bij het eerste en laatste huis kon je achterom. In het midden (dus na drie huizen) stond een schutting. Achter in de tuintjes stonden schuurtjes, waar ook de poepdoos stond. Koud hoor als je in de winter moest plassen voordat je naar bed ging. Wat ook zo heerlijk was, als één van de beerputten vol was, kwam Schoone (de beerboer) `s morgens tijdens het ontbijt met de wagen en omdat wij het eerste in het rijtje waren, was dat bij ons dus altijd prijs, ook al kwam hij niet voor ons. Wat een stank!

Dan over de bewoners: Nr.1. Van 1940-1950 Fam. J. van `t Wout. Voor 1940 woonde de Fam. Kamerman er. Nr.3. Wed. Balkenende. Daarna kwam er te wonen de Fam. Barnhoorn, die waren geëvacueerd uit Katwijk. Daarna woonde er Fam. G. Westerink. Nr.5. Fam. Gijs Spaargaren. Nr.7. Fam. Philippo. Nr.9. Fam. Beumer. Nr.11. Fam. v. Leeuwen.
Met vriendelijke groeten. Miep van Hoven.

Deze brieven zijn beknopt weergegeven.

Over de families die hier genoemd worden staan veel gegevens in de brieven. Ze zijn in bezit van
C.P. Balkenende en zijn in te zien.

Reactie van Hans van Duijnhoven

Van “Oud Lisser” Hans van Duijnhoven uit Randers (Denemarken) kwam de volgende uitgebreide reactie: Wat een fantastisch geheugen heeft Henk Schalk. Ik moet hem gekend hebben want in de Tweede Wereldoorlog woonde ons gezin in de Tulpenstraat. Net om de hoek was bakkerij Schalk. Maar dáár kwamen wij nooit: Roomse mensen kochten niet bij een Protestantse bakker. ( n omgekeerd). Henk schrijft ook “Roomse” Coöperatie (aan de Kapelstraat) maar protestantse Coöperatie aan de Heereweg. Toentertijd was Lisse scherp opgedeeld in “Rooms” en “Niet Rooms”, althans zo heb ik dat ervaren. Als ik voor moeder even suiker moest halen, ging ik altijd naar “Peet Zwetsloot” op de Kanaalstraat, bijna hoek Kapelstraat (was die er al in de oorlog ?) Nooit naar Mijnders op de Kanaalstraat, die veel dichterbij was.

Misschien wat kleine aanvullingen.
De Rijwielhandelaar op de Kanaalstraat was “Jo de Kooker”, in de wandeling vaak “Ko de Jooker” genoemd. De schoenhandelaar heette meen ik anders. Er waren 2 “Roomse” kappers, 1 aan de Kanaalstraat, naast Rosier, Cor Degger, die zo mooi zong in het koor van de Agathakerk en kapper Stuifbergen op de hoek van de Kapelstraat en Grachtweg. Henk Schalk noemt die zonder naam. Bijna op de hoek van Kapelstraat en Kanaalstraat was melkslijter Hogenboom, geen winkel, maar wel een “achterom” voor melk en boter, zo lang het er was. Op `t Vierkant , bij de garage van Bruinings ??, ongeveer waar nu Boekhandel Grimbergen is, was slager Buschman, zijn broer had een slagerij in de Engel. Welke van de 2 broers “Aug” heette, weet ik niet meer. Aan de Gladiolenstraat, net waar de “volkstuinen” begonnen was nog schilder Mastenbroek ??, weer geen winkel, maar hij verkocht wel verf en behang. Weer geen winkel, maar toch, drukkerij Graficus op de Kanaalstraat dient toch vermeld te worden, want toen wij als kind werden “Aangenomen”, werden de kaartjes daar gedrukt. In de Tulpenstraat was slijterij/drankenhandel Annaert. Als kwajongens probeerden wij wel eens achterom via het “landje” (nu de speeltuin Marijke) op hun terrein te komen, enige flessen te pikken en dan voorom bij de winkel het statiegeld te innen. Dat ging goed tot ik een keer (dom,dom,dom) een fles van een heel exclusieve whisky pikte, die mijn vader nooit zou hebben gekocht. De draai om m`n oren van de oude Annaert kan ik mij nog herinneren, al was dat na de oorlog. Helaas weet ik niet meer hoe de nieuwe namen waren voor de Juliana-,Beatrix-,Wilhelminastraat, etc. Wat ik me kan herinneren is de uitspraak van mijn moeder: “Dat is de “Beatrixstraat”, met die onzin doen we niet mee. Tenslotte: op de hoek van de Kanaalstraat en Tulpenstraat was het huis van Arie Raaphorst, Uw “ chroniqueur “

Klik hier voor het hele artikel

 

Welke winkels waren er in de 2e Wereldoorlog volgens Henk Schalk

Alle winkels in Lisse tijdens de oorlog worden besproken. Welke winkels, waar ze stonden, wie de eigenaar was en wat ze verkochten komt aan de orde.

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 3, juli 2009

door Henk Schalk

Op de Kanaalstraat van de brug tot de Broekweg niets. Vanaf de Broekweg rechts op de plaats waar nu de Tandtechnieker is, de kruidenierswinkel van de Weduwe Nonhebel, ( super Leids sprekend ), van Dongen de poelier ( er konden twee mensen in de winkel, mits ze niet te dik waren), Groenewegen de hovenier/bloemwinkel, dan van Graas die verkocht tabakswaren, daar tegenover kapper Klein en weer aan de rechterkant de Sparwinkel van Rhijnsburger, later afgebroken omdat daar de Oranjelaan moest komen. Dan de winkel van bakker Schalk, op de hoek van de Beatrixstraat (de straat had een andere naam omdat namen van het Koninklijk Huis verboden waren ), de zaak in motorrijwielen van Maarschalk, daartegenover het café van Dorus Rijkers, hij woog 250 kilo, zijn vrouwtje iets meer dan 50 kilo.

Iets voorbij de Beatrixstraat aan de rechterkant, de groente en fruitzaak van Bertus Scholte, verderop links, waar nu Linker Lisse een winkel heeft, de kruidenierszaak van Jan Mijnders, later één van de eerste zelfbedieningszaken. Rechts op de hoek met de Julianastraat was drogisterij
Johan Mijnders en links op de hoek van de Molenstraat slagerij Mosseveld, een N.S.B.er, die had een automatiek en dat was hyper modern !!

Aan de rechterkant naar ik meen een kapper, Sjaak Schrievers. Op de plek waar nu de C&A is had je de Firma Schouten, destijds verwarmingsartikelen en installatie. Rechts weer een groenteboer, Nederstigt. Aan de linkerkant, vóór de Kapelstraat een winkel in “Fijne Comestibles“, van Wijnbergh. Aan de rechterkant op de hoek met de Meerenhoutstraat, Manufacturenhandel Mijnders “ De Vlijt “.

Dan de kaashandel van Romijn, op de linkerhoek met de Kapelstraat de “ Roomse “ Coöperatie, daar naast rijwielhandel de Kooker en vervolgens Foto Mieloo en van Voorst rookwaren. Daar tegenover Tissing op de hoek met de v.d. Veldstraat en op de andere hoek bakker de Lange, dan rijwielhandel en hersteller Bart Keijzer en drogisterij en opticien Dreijer. Wat verder Timmermans, waar we later onze cassette nog gekocht hebben.

Dan schoenreparatie Zandvliet en op de hoek met de Wagenstraat de wagenmakerij van Rossen. Op de volgende hoek Lascaris met een handel in van alles en nog wat, net als later Sterk en daar naast van Biezen, met zo lang als het er nog was, drop, kaneelstelen en knikkers enz. Vervolgens de groentezaak van Van Pijpen en tenslotte op de hoek met de Heereweg, De Gruyter. Aan de linkerkant vanaf rijwielhandel de Kooker was nog de winkel van Ligtenberg, of dat zou ook later kunnen zijn. Verder de schoenhandel van Van Zelst, dan een handel in religieuze artikelen van Rosier. Dus beelden en beeldjes, kruisen, met of zonder beeld, rozenkransen enz. En die mensen keken altijd zo vróóóóm…. Waar nu groentehandel van Pijpen is had je nog de ATEP. “ Bij de Atep is Uw dubbeltje de koning “, alles kostte daar namelijk een dubbeltje, een kwartje of een gulden volgens een Amerikaans systeem. Eigenaar was de familie Schravendeel. Als laatste de ( hoef ) smederij van Schuts. Tot zover de Kanaalstraat.

Op het Vierkant links vanaf de Ned.Herv. Kerk eerst Hotel Restaurant De Witte Zwaan, schoenhandel Vlag, kapper Fransen, Albert Heijn en Jamin. Aan de rechterkant de Apotheek, dan de boter- en kaashandel Langeveld, daarnaast de winkel van foto Koning ( of was dat later ?? ) en Heda Modehuis op de hoek.

Verder de Heereweg op aan de rechterkant tot de Kanaalstraat, bakkerij Witzenburg, de kruidenierswinkel van de Protestantse Coöperatie, dan van der Geest, ijzerwarenhandel, gereedschap en ook nog wat “ Roomse “ spulletjes, dan Goudkade en vervolgens een winkeltje van de Nederlandse Unie, een politieke organisatie die al rap door de Duitsers verboden werd. En dan komen we weer uit bij Schuts. Op de Heereweg aan de linkerkant tot de Stationsweg (DeSteeg), schoenhandel Jo de Kooker, bakkerij Freriks en dan het buurtje dat het Rottenest genoemd werd en op de hoek kruidenier van der Mark.

Vervolgens op de Heereweg vanaf de Stationsweg het Postkantoor, dan de “ Winkel van Sinkel “ van Daudey, zijn zuster had  een gelijksoortige winkel op de hoek Wagenstraat/Wagendwarsstraat. Boze tongen beweerden dat Daudey altijd zei: “ Wat ik niet heb heeft mijn zuster en wat mijn zuster niet heeft dat heb ik…..”’.

 

 

 

Dan volgt de Ford garage, een boekhandel met bibliotheek van Muyson, vervolgens bakkerij Vaneveld en de Incassobank. We gaan terug naar de Kanaalstraat aan de rechterkant vanaf De Gruyter. Fotografie Geerdes, de Coöperatieve Boerenleenbank, bakkerij Vermeer en bakkerij van Maanen en bij Klein Vreewijk, bakkerij/kruidenier Schakenbos.

 

 

In de Kapelstraat na de R.K. Coöperatie, boekhandel en bibliotheek de Haas, “ De Volharding “, dan schoenmaker Vermeij en op de hoek met de Grachtweg een kapper en op de Grachtweg de fi rma Tibboel. In de Julianastraat een handeltje van Trommel, de postbode, de sigarenwinkel van Koot op de hoek met de Nassaustraat, slagerij van Kesteren, (nu Danmax computers ), dan de groenteboer Horsman op de hoek Julianastraat/ Wilhelminastraat ?, dan van Kesteren, een kruidenierszaak waar de familie bijna alleen Gaspenningen kocht, zo groot als een stuiver en met een inkeping, die je in een muntapparaat moest draaien en dan had je weer voor een tijdje gas.

In de Wilhelminastraat een piepklein winkeltje van Kersbergen, waar alleen melk en eieren verkocht werden, slagerij van der Wekken op de hoek met de Nieuwstraat, Schrama op de hoek Wilhelminastraat/Emmastraat en iets verderop kruidenier en melkboer Knook.

Naschrift redactie
Henk Schalk laat ons delen in persoonlijke herinneringen uit een periode die al lang achter ons ligt. Ouderen onder ons zullen ook in gedachten een zelfde rondje langs de winkels in Lisse gemaakt hebben. Zoals Chris Balkenende al memoreerde hopen we op veel reacties. Zo zijn er niet alleen in het dorp Lisse, in het gedeelte dat Henk Schalk beschrijft, winkels geweest. Ook in het buitengebied van Lisse waren winkels. Wat ook interessant is zijn de winkeltjes en eenmansbedrijfjes die alleen maar een achterom hadden. Een vraag die bij het lezen van de herinneringen van Henk Schalk opkomt is: hoe heetten de straten die vernoemd waren naar een lid van het koningshuis in de oorlogsperiode? Zijn er nog foto’s waarop de ”oorlog”benamingen af te lezen zijn. Zijn er nog foto’s of verhalen van het verwijderen van de foute namen en van het weer ophangen van de Koninklijke naambordjes van deze straten. Graaf in uw herinnering en in uw oude fotoalbums en maak ons deelgenoot van wat u gevonden hebt.

Er zijn in het volgend nieuwsblad nogal wat aanvullingen. Klik hier voor de aanvullingen. In het daarop volgende Nieuwsblad staan nog meer aanvullingen.

Herinneringen en belevenissen over de 2e Wereldoorlog van Henk Schalk (1).

Henk Schalk vertelt over zijn belevenissen  in en herinneringen aan de 2e wereldoorlog.

door Henk Schalk

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 2, april 2009

Inleiding.

Wat zou het goed zijn, als er personen zijn die de 2e Wereldoorlog, met name in ons dorp Lisse, heel bewust hebben meegemaakt en daarvan ook nog hun herinneringen en belevenissen op papier willen zetten. Die vraag kwam een poosje geleden bij mij op. Op verjaardagen hoor je vaak de verhalen over de periode die je zelf niet meegemaakt hebt. Ik vroeg het aan mijn zwager, Henk Schalk ( 1929). Geboren en getogen Lisser en zoon van een bakker.
De winkel en daar achter de bakkerij in de Kanaalstraat had als huisnummer 149. Tegenwoordig staat op die plek het bedrijf en winkel van Electrotechnisch Installatie Bureau Jan van der Reijden. Toen de oorlog uitbrak was Henk Schalk 10 jaar oud. Veel kan hij zich nog herinneren van de 5 jaar bezetting. Zie hier zijn verhaal dat hij voor de Vereniging Oud Lisse op papier zette.
Chris Balkenende.

Hier volgt het relaas van Henk Schalk.

10 mei 1940

We worden wakker van het lawaai in de lucht, kijken naar buiten en zien een vliegtuigje brandend naar beneden storten. Hebben de laatste maanden veel oefeningen van de soldaten gezien, maar dit is OORLOG. We gaan wel naar de kerk, want het is 2e Pinksterdag. Mogen dinsdag van vader niet naar school. Die blijkt trouwens gesloten te zijn. We brengen 4 dagen door met beplakken van de ramen met stevig papier/ karton, zodat ze niet in scherven uit elkaar kunnen springen.

15 mei 1940

De Duitsers hebben het hart van Rotterdam weggebombardeerd en dreigen hetzelfde te doen met Utrecht als Nederland niet capituleert. De regering moet het land wel overgeven, tegen criminelen valt niet te vechten. Na een paar dagen komt het bezettingsleger ook in Lisse. Wàt een legerauto`s, zo groot en hoog. Een paar Lissese meiden komen gelijk ook al lol maken met de chauffeurs : de eerste moffenmeiden !

Situatie op de hoek van de Broekweg en de Kanaalstraat na het bombardement

Op een avond in het begin van de oorlog zijn er plotseling laag over razende vliegtuigen en drie enorme explosies. Broer Frans van 14 jaar komt naar binnen hollen : “moeder…..moeder…..”. Het blijkt dat hij met Izak Leemans, de knecht, met een zaklantaarn in de lucht heeft staan schijnen. Ze dachten dat de bommen op het lampje gericht waren…. Een Engelse jachtbommenwerper werd achterna gezeten door een Duitse jager en had, om sneller te kunnen vliegen, zijn bommen afgeworpen ; één op de hoek Kanaalstraat/Broekweg -drie ? doden, één vlak voor de villa “De Driesprong” en één in het weiland daarnaast.
Al gauw start `s avonds vanaf Schiphol een vloot bommenwerpers om Londen te bombarderen. Dat betekent iedere avond/ nacht een paar uur wakker liggen van de vliegtuigherrie. Je komt absoluut niet in slaap. Maar er worden boven Engeland zoveel Duitse vliegtuigen neergeschoten, dat ze er mee moeten stoppen. De Engelsen gaan wraak nemen met nog veel meer en grotere bommenwerpers, die ook nog beschermd worden door snelle jachtvliegtuigen. Dus nog veel langer wakker liggen. Gelukkig namen ze op de terugweg een andere route.
Toen Amerika aan de oorlog ging deelnemen gingen ze helpen om Duitsland te bombarderen, maar: gewoon overdag! Vanuit Engeland. Ze vlogen zo hoog dat de vliegtuigen bijna niet te zien waren, maar wel de bevroren uitlaatstrepen van de viermotorige toestellen. Soms kwam een aangeschoten toestel laag vliegend terug in een poging om Engeland te halen. De Duitsers schoten daar met hun luchtafweergeschut vanuit de duinen als razenden op. Het was beter om dan binnen te blijven, omdat de granaatscherven soms letterlijk in het rond vlogen. Op mijn verjaardag in december 1943 bombardeerden de Amerikanen Schiphol. Overdag. De bovenramen van de klas stonden open. Bij ieder salvo van de Duitse afweerkanonnen kletterden ze vreselijk. Mijnheer Koppenaal wilde ze daarom dicht doen. Maar iedere keer als hij er dichtbij was dreunde er weer een salvo en sprong hij haastig terug. Je zag in de lucht bij ieder salvo een serie zwarte wolkjes komen van de ontploffende granaten, zodat het zonlicht er minder door werd.
Eten, brandstof, kleding, eigenlijk alles werd al gauw gerantsoeneerd en kwam “op de bon”. Zogenaamd om alles eerlijk te verdelen. Maar in werkelijkheid omdat het bezettingsleger een aandeel van onze voorraden eiste, en om zoveel mogelijk naar Duitsland te slepen. Voor de middenstand in de voedselvoorziening was dat een ramp ; bij onze bakkerszaak moest de klant voor ieder broodje distributiebonnen inleveren. Die kregen ze bij het distributiekantoor op de Heereweg, voor een bepaalde periode en dan werd voor de week van de zoveelste tot de zoveelste van de maand in de kranten aangegeven welke bonnen er geldig waren. En zo zat de Familie Schalk de hele zaterdagavond bonnen te plakken op opplakvellen. De volle opplakvellen moesten worden ingeleverd bij het distributiekantoor en daarvoor kreeg je dan coupures waarmee je bij de meelhandel balen meel kon kopen. Al gauw werd de kwaliteit van het meel miserabel, want er werd van alles doorgemengd: erwtenmeel, roggemeel ; er was geen brood van te bakken. De mensen die aan tarwemeel wisten te komen kwamen dat bij ons inleveren en later hun brood afhalen.
In 1944 kregen de kleinere bakkers geen brandstof meer om in hun eigen bakkerij te blijven bakken. Zo moesten wij en bakker Schakenbos bij de Protestantse Coöperatie op “De Gracht” intrekken. Tot dat er bijna niets meer was en de mensen broodblikken kwamen brengen waarin deeg kon zitten, gemaakt van roggemeel, gemalen spinaziezaad, tulpenbollen, pulp van suikerbieten en nog meer ellende. En dat in allerlei formaten zodat de bakker de grootste exemplaren achter in de oven moest schuiven, omdat die het laatst gaar waren en hoe kleiner, hoe meer naar voren en het eerst gaar. We hebben wel meegemaakt dat de klanten een stok op de bodem van het blik gelegd hadden, om te controleren of het echt wel hun deeg was en of er niets was afgehaald. Ook wel dat ze een aantal bonen in het blik gelegd hadden. Met Kerstmis 1944 kwam een Duitse militaire bakker koek bakken bij de Coöperatie, onder begeleiding/controle van een sergeant… Een levensgrote bol koekdeeg lag op de werkbank. Toen de eerste plaat koek uit de oven kwam kreeg de sergeant er één van. “Hmm, schmeckt gut”. Maar de bakker bromde : “Mit Eier wäre`s besser gewesen”. En dat terwijl de bevolking hongeroedeem had. Thomas Gort uit de Beatrixstraat wachtte tot bakker en sergeant even in het magazijn waren, kneep een groot stuk koekdeeg van de berg af, stopte het weer netjes toe en verborg het in zijn tas. Toen de Duitsers klaar en weg waren zei hij tevreden : “Ziezo, nou ga IK koek bakken”. Link genoeg, want dat was stelen van legervoorraden !
De honger was groot, ik meen dat het rantsoen in de hongerwinter (december-maart 1944-1945 ) een roggebrood van 800 gram was voor een hele week en dat terwijl er verder nagenoeg niets was. De mensen die zelf aardappelen hadden waren nog betrekkelijk goed af. Toen in die winter mijn bakkerskar bij iemand voor de deur stond waar ik binnen was, kwamen er een jongen en een meisje aanrijden, haalden allebei een brood uit de kar, wikkelden die in een jutezak en reden weg. Toen ik schreeuwend naar buiten rende lieten ze het gauw op straat vallen en vluchtten weg. Dat waren geen echte dieven, die waren “De Meer” in geweest om een beetje eten proberen te kopen en dat was niet gelukt. Waarschijnlijk Leidenaars. Een andere keer kwamen er twee zwarthandelaars bij mijn kar staan : “Bakker, je hebt nog wel een broodje over ; zestig gulden”….
In de herfst van 1944 was, om de bevolking wat beter te kunnen voeden op de Haven een gaarkeuken ingericht. De bevolking had geen brandstof en kon daar met inlevering van hun distributiebonnen een aanvankelijk nog voedzame maaltijd kopen. Later werd de spoeling heel dun en moesten er ook suikerbieten verwerkt worden. Neef Henk Brussé had daar de administratie van.
Hoe de Duitse militairen aan hun vis kwamen ? Ze vorderden bij brugwachter Wesselius een roeiboot en gingen een eindje het Kanaal op, trokken de slagpin uit een handgranaat en gooiden die weg en als de waterzuil van de ontploffing was uitgebruist kwamen de verdoofde en de dode vissen vanzelf boven drijven…
Een aardig voorval uit 1941. De Duitsers lagen in onze school in de Schoolstraat. Er moest een aanval met rubberboten geoefend worden, juist toen de school bijna aan zou gaan. Het starten was op de plaats waar vroeger expediteur M. van der Linden was, aan de Gracht. Eén rubberboot was al van de kant afgestoken toen er nog een soldaat aan kwam rennen. Hij moest van de commandant toch springen, maar: half er naast en werd op het bootje gehesen. En lachen de schoolkinderen en woest de commandant.
Die soldaten werden `s avonds en `s nachts ingekwartierd bij de burgerij. Het hele dorp was geïnspecteerd en als je een kamertje of ruimte had waar er wel een paar konden slapen, kwam je er niet onder uit om ze te nemen. Wij kregen er twee uit Beieren : de ene was houthakker van beroep, vingers als worsten en een trouwring zo groot als een hoepel ( ietsje overdreven ). Na een paar maanden moesten ze weer weg, ze wisten niet waar naar toe. Een half jaar later stond de troep ineens weer op het Asveld, nu parkeerterrein t.o. onze school. Ook onze August Benedict en Hans Hecker. Ze waren duidelijk blij om ons weer te zien en of we aan onze Vater und Mutter wilden vragen “of ze weer bij ons mochten”. Dan mocht het van de commandant ook. Het waren echt aardige kerels. Ze brachten van de dienst altijd “drups” mee, druivensuikersnoepjes, erg lekker. Wij hadden al snel geleerd om te vragen “Haben sie noch Drups ?” Ze waren toen in Frankrijk geweest bij het bezettingsleger.
De avond voor Kerstmis 1942 kwamen ze in de bakkerij, thuis van een dienstfeestje, Hans half aangeschoten, tenminste : Hans had de klompen van mijn vader aangetrokken en stond op de neus te drukken of ze wel pasten… Dat was wel lachen natuurlijk. Maar toen hij daarna ook de Hitlergroet maakte, met uitgestrekte rechterarm “Heil Hitler” riep, had je moeten zien hoe woedend August op hem werd… Waarschijnlijk meer omdat hij wist hoe de Hollanders over Hitler dachten, dan om zijn eigen gevoel voor Hitler. Want de inwoners van Beieren waren uiterst Rooms Katholiek en ze geloofden heilig wat Hitler altijd propageerde over Rusland, de Communistische Godloochenaars en de strijd daar tegen. Kort daarna moesten ze weer weg, wisten zogenaamd weer niet waar naar toe. Dat ze bang waren dat het naar Rusland zou zijn, durfden ze niet eens hardop te zeggen. Het Duitse leger in Rusland had zware verliezen geleden en moest en zou aangevuld worden, desnoods met tweederangs troepen. Later kwamen van Frau Benedict en Frau Hecker de bidprentjes, “Gefallen für das Vaterland”. En zo ook bij andere mensen die inkwartiering hadden gehad.
Jonge mannen waren al gauw niet meer veilig voor de bezetters en de N.S.B. Die moesten als ze zo`n 18 jaar waren en maar enigszins gemist konden worden, in de Arbeidsdienst, een op militaire leest geschoeide organisatie. Ze moesten in uniform allerlei klussen doen. Met hun als een geweer over de schouder gedragen scheppen, leerden ze exerceren en marcheren, allerlei domme commando`s opvolgen en werk doen in de voedselvoorziening of zelfs ten behoeve van het Duits leger.
In de tweede helft van 1944 was er geen enkele man meer veilig. De Duitsers gingen razzia`s houden en haalden iedere man uit huis of van de straat die ze konden vinden. Waar ze naar toe gingen wisten ze nooit, maar dat kon van alles zijn: werken aan Duitse verdedigingsinstallaties, naar Duitsland enz. Als ze gepakt werden bij een poging om te ontsnappen waren ze heel slecht af.
Werkelijk miserabel en angstig werd het toen in het Keukenhofbos een startbaan van de V-1 was aangelegd; zeg maar zo`n vijftig meter voorbij ( nu ) de van Lyndenweg links, tien of twintig meter van de Stationsweg. Wij wisten van de aanleg niets af, alleen dat de Stationsweg was afgesloten vanaf het “zandpad” tot de Loosterweg. Reken maar uit hoe ver je om moest lopen als je bij Lammetje Groen moest zijn. De eerste keer dat zo`n ding werd gelanceerd lagen we stijf van schrik in bed; een geluid alsof er twintig tractors tegelijk werden gestart vlak voor je deur.

Dat was de eerste keer dat ik begon te

Boerderij uit 1942 van de boerderij van familie de Wit, boerderij ‘de Phoenix’wanhopen of de Duitsers de oorlog wel echt zouden verliezen. Eén is er toen nog dicht bij de boerderij van de Wit neergestort en ontploft. Geen ruit meer heel en geen pan meer op het dak.

Wij hebben toen voor de mensen die alles kwamen repareren nog met meel van de Wit brood gebakken en geleverd. Gebracht op een handkar. Toen ik met onze geëvacueerde knecht uit Bruinisse vlak bij de boerderij was kwam er een aanval met Spitfires op de spoorlijn, vlak bij het station, je zag de bommen vallen, zo dichtbij, alsof ze op je hoofd zouden komen. Vreselijk angstig.

Als de Duitse Abteiling ging marcheren liep voorop een Feldwebel. Die had een paar oorlogsonderscheidingstekens en een ( gemeen ) gezicht, verminkt door een enorm litteken. Die gaf het tempo aan en brulde zo nu en dan: “Ein_Lied_ _ _zwei_vier_ _ _” en dan zong de hele troep gehoorzaam zo`n Heimatliedje mee. Dat was bij de Duitsers gebruikelijk, om bij iedere afdeling minstens één echte NAZI te zetten. Broers en neven van een schoolkameraadje waren op de Tuinbouwschool op de Heereweg en hadden daar met scheikunde een explosief mengsel leren maken. Zij noemden dat Calium/Magnesium en haalden dat gewoon bij de drogist. Ze hadden daar een leuk spelletje mee verzonnen. Ze deden dat in pakjes en legden die op de tramrails vóór de Rooms Katholieke school op de Heereweg. Zelf kropen ze ( en wij..) achter de struiken in de tuin van de Bollenkwekers Gebr. Segers.

Als de tram er overheen reed hoorde je een stel daverende knallen, werd de schildwacht die voor de bezette school stond héél erg zenuwachtig en ging staan zwaaien en dreigen met z’n geweer; een niet ongevaarlijk spelletje!
Toen de voedselvoorziening onvoldoende werd – al in 1943 – kon je van de Gemeente Lisse gratis een volkstuintje krijgen. Er was een braakliggend terrein, begrensd door de Broekweg-( nu ) Hyacintenstraat- Gladiolenstraat en ( nu ) Irissenstraat, waar je dan een stukje van mocht bebouwen. Tabak was er al gauw helemaal niet meer. In het begin van de oorlog waren er nog “Blazertjes” te koop, een soort sigaretten van Joost-mag-weten wat voor soort van gedroogde bladeren. Een gruwelijke smaak en stank… Wie een beetje tuinruimte had ging zelf tabak verbouwen en dat groeide hier eigenlijk best aardig. Als de bladeren groot genoeg waren werden ze geoogst, de nerven er uit gehaald en gedroogd. Dan in heel smalle reepjes gesneden en gefermenteerd. Dat was dan de “Eigen Teelt”. Als de shag helemaal klaar was kwam het probleem van de vloeitjes die niet meer te koop waren. Krantenpapier was wel een heel slechte vervanger. Het is bekend dat er menig dun papierig bijbeltje en psalmboekje voor misbruikt is.
De Duitse bezettingsmacht bestond aanvankelijk uit parate troepen. Toen die allemaal naar Rusland verdwenen waren, kwam er “tweede keus” voor in de plaats, ouderen en minder validen. Die bleken op den duur niet mobiel genoeg en gingen fi etsen vorderen. Ik stond een keer in de Kanaalstraat, voor de brug rechtsaf dus, aan deze kant van het Kanaal. Net over de brug stond zo`n Duitser en daar kwam van de kant van De Kaag een mij bekende Lisserbroeker aan fi etsen op een fi ets met luchtbanden. Die werd aangehouden en daar stonden ze allebei aan de fi ets te trekken. “Mot je mijn Fahrrad hebbe ?” de één, en: “Ja Mensch, das ist beständigt für die Wehrmacht” de andere. Maar omdat de Duitser in z`n ene hand dat zware geweer had, wist de Dijker z`n fi ets toch los te rukken, er op te stappen en terug te rijden richting huis. Nageschreeuwd en gedreigd door de soldaat en die had toch niet het lef om te schieten.
Er is nog een gelegenheid geweest dat de Zweden, met toestemming van de Duitsers, schepen met balen bloem mochten lossen in Delfzijl. Hoe dat bij ons terecht kwam weet ik niet meer, wel dat het als een groot geschenk werd gezien. Toen kon er weer even echt goed brood worden gebakken. Later, maart of april mochten Engelsen en Amerikanen voedselpakketten droppen in de buurt van de steden: Rotterdam, Den Haag, Leiden, Haarlem, Vogelenzang. Dat werd een grote uitkomst. Mensen stonden met lappen en vlaggetjes te zwaaien naar de laagvliegende voedselbommenwerpers. Je kon soms echt de bemanning zien zitten, vooral de Amerikanen waarvan de Vliegende Forten veel meer glas in de voorkant hadden. Bij de Protestantse Coöperatie stond Koos van Leeuwen op het dak van het magazijn naar ze te zwaaien. In zijn enthousiasme deed hij een stapje achteruit, nog een stapje en nog één en viel achterover naar beneden waar Horsman zijn broodkar stond te laden en Koos werd ongedeerd door hem opgevangen.
Eén of twee weken voor het einde van de oorlog op 5 mei konden de Duitsers geen V-1 ‘s meer bij de startbaan krijgen. De spoorlijn was verwoest en misschien hadden ze er ook niet meer. De gigantische dreun van het opblazen klonk ons als muziek in de oren, want je begreep: “nou duurt het echt niet lang meer”. En de enorme rookwolk die langzaam naar het Noorden dreef werd zo lang mogelijk nagekeken. Toen je na het einde van de oorlog op 5 mei 1945 weer in het bos mocht komen, kon je zien wat voor een onding het eigenlijk was: een betonnen baan waarop een stalen buis van 30 of 40 meter lang, met aan de bovenkant een gleuf. Daar werd een soort overmaatse ijzeren bot doorheen geschoten. Aan dat bot zat aan de bovenkant een haak die boven de gleuf uitstak en het projectiel/vliegtuigje meenam, waarvan de primitieve reactie-motor van tevoren was gestart. Alles maakte een heidens kabaal en het heette dat er zoveel vuur uit de gleuf en de motor kwam dat ze daar hun soldaten niet aan waagden, maar er krijgsgevangenen voor gebruikten.
Maar op 5 mei capituleerde het Duitse leger onvoorwaardelijk en braken er betere tijden aan.

Dynastie Lefeber

Joseph Willem Lefeber, geboren in 1860, werkte bij Gebroeders Segers. Omstreeks 1885 begint hij een bloembollenkwekerij met Van Kampen. Later ging hij alleen verder. Zijn oudste zoon J.W.A. Lefeber begon een eigen kwekerij. Hij ging hyacinten en narcissen veredelen. De belevenissen van de zoons van J.W.A.  worden beschreven.

door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 1, januari 2009

De bollenteelt in de omgeving van Lisse is betrekkelijk nieuw. Zij ontstond hier zo’n 1 á 1 ½ eeuw geleden. Soms hadden kwekers een agrarische achtergrond, bijv. van boer of groenteteler. Maar hoe zat dat met de familie Lefeber? In dit artikel willen we ingaan op het gezin Lefeber. D.W. Lefeber, de bekende veredelaar aan wie ons nieuwsblad een viertal artikelen wijdde, is telg van deze familie. De geschiedenis geeft een mooi tijdsbeeld weer. We gaan terug naar 1809. Naar Den Haag. Daar trouwt J.M. Lefeber, die bakker is, met de weduwe van een bakker. Een economisch huwelijk, want zo worden twee bakkerswijken samengevoegd.
Korenmolenaars en bakkers zijn in die tijd hechte groepen (soort kartels) met een sterke sociale controle. Zij beschermen elkaar tegen tegenslagen, de gevolgen van ziekte en de zorgen van ouderdom. De kartels beperken de concurrentie, onderling en van buitenstaanders. Brood is tot ongeveer het midden van de negentiende eeuw uitsluitend gebakken door bakkers in kleine bedrijven. Een meester-bakker met één of meer leerling-gezellen (soms zoon des huizes) doen het werk. Er zijn afspraken over de verdiensten en over de prijzen. Dat heeft tot gevolg dat de broodprijzen in de steden en daarmee ook de kosten van levensonderhoud hoog zijn. Sinds de tweede helft van de 18e eeuw is de industriële bereiding van meel en brood bekend. Dat zou de kosten voor een brood aanzienlijk kunnen drukken. In Nederland staat echter de ’wet op het gemaal’ het ontstaan van meel- en broodfabrieken in de weg. De strenge ’wet op het gemaal’ is afgestemd op het traditionele kleinbedrijf. Zo belast de wet de eerste levensbehoeften van de bevolking. Brood behoort immers, met aardappelen, tot het hoofdbestanddeel van de dagelijkse voeding. Dat wordt ook erkend door regering en parlement. Maar hoewel de wet regelmatig onder vuur ligt, komt het maar niet tot een afschaffing ervan.
Bakker Lefeber wacht de concurrentie van fabrieken niet af. Het bakkersechtpaar besluit uit te zien naar een dorp waar plaats is voor een bakker. Dat wordt Lisse, waar zij zich in 1826 vestigen aan de Heereweg 195.

J.W. Lefeber (1813- 1898) J.W. Lefeber (1860- 1952)

Dat J.M. Lefeber een vooruitziende blik heeft blijkt uit het feit dat Den Haag de stad wordt met de meeste en de meest geavanceerde broodbedrijven. Zoon J.W. Lefeber (geb. 1813) is dan leerling-bakker en zet later de bakkerij van zijn vader in Lisse voort. In die tijd hebben de mensen nog niet zo’n hoge levensverwachting. J.W. Lefeber trouwt zelfs 3 keer. Zijn eerste twee echtgenotes sterven op jonge leeftijd. Uit alle huwelijken worden kinderen geboren, 14 in totaal. Een zoon uit het laatste huwelijk, met Maria van Loon, wordt de stamvader van een echte bollendynastie. Deze zoon, Joseph Willem (geb.1860), gaat niet in de bakkerij van zijn vader werken, maar hij toont interesse voor het bloembollenvak. Hij gaat in de leer bij de firma Gebroeders Segers en na een aantal jaren besluit hij voor zichzelf te beginnen. Omstreeks 1885 begint hij met compagnon Van Kampen een bloembollenkwekerij. Van de firma Segers ontvangt hij bij zijn vertrek een horloge met inscriptie voor bewezen diensten. De samenwerking met Van Kampen duurt niet zo lang en Lefeber zet de kwekerij alleen voort. Niet onverdienstelijk overigens. In 1888 wordt een stuk land van ruim 7 hectaren gekocht voor een prijs van 7100 gulden. Ook in 1888 treedt hij in het huwelijk met Jacoba van Ruiten (geb.1863) en komen zij te wonen aan de Achterweg 14.

Achterweg 5. De villa werd in 1975 afgebroken t.b.v. de uitbreiding van de huishoudschool

In dit gezin worden 8 jongens en 1 meisje geboren. In 1902 verhuist de familie naar de overkant, naar Achterweg 5. Bij het huis is ook een grote boomgaard met alle mogelijke soorten fruitbomen en achter het huis loopt een menagerie van eenden, pauwen, duiven en zwanen. J.W. Lefeber is een kweker die zich met hart en ziel inzet voor zijn vak. In die tijd is er nog geen sprake van een voorlichtingsdienst of vaktechnisch onderwijs. De kwekers komen bij elkaar om over het vak te spreken. Ziektebestrijding, behandeling van plantgoed, bemesting, waterhuishouding, allemaal onderwerpen die ter sprake komen. De Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur ter behartiging van de algemene vakbelangen bestaat al en er wordt door deze vereniging gepleit voor het oprichten van een tuinbouwschool. Haarlem maakt grote kans de school te krijgen. Lisser kwekers ijveren voor een school in Lisse. Ook J.W. Lefeber speelt daarbij een rol en uiteindelijk wint Lisse de strijd van Haarlem.
In die tijd is meester Ch. De Meulder hoofd van de R.K. jongensschool, de Josephschool.

Ingekleurde kaart van de fi rma J.W. Lefeber uit 1913 voor de Russische markt

Meester De Meulder (vader van Frederique, de oprichter van de ruim 100-jarige bloembollenfi rma De Meulder) is een natuurliefhebber en hij leert zijn leerlingen, waaronder de zonen Lefeber, het hybridiseren, het winnen van zaad, het kruisen van bolbloemen. Meester Beumer, hoofd van de lagere school in Sassenheim speelt ook een speciale rol. J.W.A. Lefeber(geb. 1890) heeft dat in 1962 beschreven in een artikel voor Kwekerij en Handel. Meester Beumer maakt in 1906 een aantal kwekers attent op een betere methode om nieuwe hyacinten te winnen. Tot die tijd werd bij een bed gemengde bloeiende hyacinten een bijenkorf geplaatst en de bijen zorgden voor de bestuiving. Gevarieerde kleuren waren het resultaat. Meester Beumer leerde de kwekers een gerichtere methode. Enkele voor de bestuiving geschikte cultivars werden onder een kooi van vliegengaas geplaatst zodat ze elkaar konden bestuiven. “Dit voorstel werd graag aanvaard en de heer Beumer liet zien hoe de bestuiving moest worden volbracht”, schrijft J.W.A. Lefeber.
Vader Lefeber is een strenge leermeester voor zijn zonen. Na de lagere school moet er worden aangepakt. Met avondcursussen worden de vakkennis en de talen bijgeleerd. Dat hij trots kan zijn op al zijn kinderen wordt hieronder wel duidelijk.

Gezin Lefeber 1908 Vlnr. Arie, Dirk, Annie, Marinus, mevr. Lefeber-van Ruiten, Willem, Koos, hr. J.W. Lefeber, Toon, Paul, Theo

Joseph Willem Antonius (J.W.A. 1890-1973)

Oudste zoon Willem is voorbestemd om thuis op de kwekerij te komen. Maar in 1912 begint hij een eigen kwekerij. Hij legt zich ook toe op kruisen en is vooral bezig met zaadwinning van hyacinten en narcissen. In januari 1922 is er een bloembollenbeurs in Haarlem en kan hij vol trots een potje Pink Pearl tonen. Pink Pearl is sindsdien een heel belangrijke handelssoort waaruit diverse mutaties zijn ontstaan met goede broei-eigenschappen zoals White Pearl, Violet Pearl en Blue Pearl. De Pink Pearl is nu nog de hyacint met de grootste opgeplante oppervlakte. In 1944 volgt weer een belangrijke aanwinst voor de hyacintencultuur. Met de naam Delfts Blauw.
Het winnen van nieuwe soorten narcissen is een grote hobby. Nieuw gewonnen soorten, ook nu nog aanwezig in het handelsassortiment, zijn Barret Browning, Professor Einstein en Johan Strauss. Maatschappelijk maakt Willem zich zeer verdienstelijk, zowel in zijn vakgebied als in de politiek. In 1932, tijdens de crisisjaren, moet er bijvoorbeeld een oplossing gevonden worden voor de overproductie. Het kost nogal wat moeite de kwekers er van te overtuigen dat het noodzakelijk is om maatregelen te treffen. Het Bloembollen Surplusfonds komt van de grond. Als wethouder is Willem betrokken bij de oprichting van de bloemententoonstelling Keukenhof in 1949.

Antonius (1892-1980)

In 1911 wordt zoon Toon naar de Duits-Russische grens gestuurd om de beide talen te leren. In 1913 gaat hij naar Rusland om daar bloembollen te verkopen. Met nomaden trekt hij ook de bergen van Turkistan in. Gevonden bijzondere bolgewassen worden naar Nederland gestuurd om daar uit te planten en verder mee te kruisen. Op zijn verkoopreizen komt hij regelmatig in St. Petersburg. Hij bezoekt daar, met zijn Friese doorlopers, een ijsbaan en oogst veel bekijkt met deze, voor de Russen, vreemde schaatsen. Zo maakt hij kennis met zijn toekomstige bruid.en schoonfamilie. Midden in de revolutie trouwen zij in St. Petersburg en ontvluchten Rusland. Na maanden reizen via Finland, Zweden en Noorwegen komen ze aan in Lisse waar ze het oude huis op Achterweg 14 kunnen betrekken. De handel met het communistische Rusland is daarna afgelopen. Vader Lefeber verliest daarbij heel veel geld want de openstaande rekeningen voor geleverde bollen worden natuurlijk nooit meer betaald. Ook Antoon wint een belangrijke nieuwe hyacintensoort. De witte Carnegie (1935). In 1948 emigreert het gezin van Antoon naar de Verenigde Staten. Daar wordt met succes een gladiolenfarm gesticht.

Marinus (1893-1982)

De derde zoon van vader J.W. beproeft al snel zijn geluk in Amerika. In 1923 start hij aan de westkust, in Mount Vernon, een bloembollenbedrijf. In deze omgeving zitten meerdere Nederlandse bollenkwekers. De geschiedenis herhaalt zich: in Mount Vernon is ook een kwekerij van de gebroeders Segers. Kreeg vader J.W. zijn eerste lessen in het bollenvak bij deze fi rma, nu is het zoon Marinus die gebruik kan maken van hun goede kennis. Na het einde van de tweede wereldoorlog komen er bij de familie in Holland, dank zij de Amerikaanse oom en tante, heel wat pakketen aan met kleding, levensmiddelen en schoeisel. Een feest in het net bevrijde Holland! Bij gebrek aan opvolging wordt het bedrijf Lefeber Bulb Company in 1997 opgeheven.

Dirk Willem Lefeber (D.W. 1894-1979)

Over D.W. zijn in het nieuwsblad een viertal artikelen verschenen. Nadat hij Rusland tijdens de revolutie veilig heeft verlaten keert hij weer naar het ouderlijk huis terug. Daar is het een gezellige boel op de zaterdagavonden. Broer Toon speelt de balalaika, broer Theo de viool en er wordt volop gezongen. In 1923 trouwt hij Jet Nijman en belooft ook dat hij niet meer zal reizen. Samen met een Haarlemse kweker koopt D.W. een partij bolgewassen uit het Oosten. Beide vinden ze een mooie rode tulp. D.W. noemt haar Madame Lefeber, maar de Haarlemse kweker geeft de naam Red Emperor. Deze tulp heeft ook nu nog twee namen.

Theodorus Augustinus (1896-1987)

Deze zoon blijft tot op hoge leeftijd (hij is dan bijna 60) bij zijn vader. In 1956 komt een eind aan zijn vrijgezellenbestaan en trouwt hij Rie van Grieken. Hij is een der eersten die eindexamen doet aan de Rijkstuinbouwschool. Hij is een betrouwbaar bollenkweker en exporteert naar de Scandinavische landen.

Adrianus Hendricus (1897-1982)

Zoon Arie trekt als 18 jarige al naar Engeland en werkt daar bij een Londense hofl everancier. Zo spreekt hij zelfs met Queen Mary bij het arrangeren van bloemstukken in het koninklijk paleis. Tijdens de oorlog verbouwt hij tabak. Tabak is schaars en dus is hij bang voor dieven. De tabak ligt in de schuur te drogen. Arie besluit om het zekere voor het onzekere te nemen en zelf ook in de schuur te overnachten. Wanneer het een aantal nachten gewoon rustig blijft denkt Arie dat hij wel weer in zijn eigen bed kan gaan slapen. Helaas, de volgende ochtend blijkt de hele oogst spoorloos te zijn verdwenen. Arie is een echte bollenhandelaar. Hij maakt vele reizen met de Holland Amerika Lijn en ontmoet tijdens deze reizen de meest interessante personen. Hij heeft er zelfs met president Roosevelt gebridged.

Anna Maria (1898-1981)

Het enige meisje in een gezin met 8 jongens. En dan trouwt ze nog niet eens met een bollenman! In de hongerwinter van ‘44-‘45 gaat ze meerdere keren op de fi ets (met daarachter een slee gebonden) naar Lisse om eten te halen. O.a. bloembollen. Op de terugweg wordt ze een keer bij Leidschendam door de Duitsers aangehouden en moet ze alle etenswaren afstaan. Wat een drama na zo’n zware tocht.

Jacobus (1900-1995)

Zoon Koos heeft ook avonturiersbloed in de aderen. Hij trekt naar vele landen om er bollen te verkopen. In 1939 verkoopt hij bollen in Amerika. Het gaat voortreffelijk, tot de mobilisatie voor WO II uitbreekt. Hij kan niet terug naar huis en gaat noodgedwongen werken bij een bloemenzaak in New York. Van daaruit reist hij naar broer Marinus om in diens bedrijf te werken. In 1941 lukt het hem om via Spanje weer naar Lisse te komen. Na de oorlog wordt de bollenverkoop in Amerika weer hersteld. Al snel wordt besloten om de definitieve overstap naar de States te maken. In 1949 is het zo ver. Het begin is moeilijk. Praktisch de hele bollenkraam gaat het eerste jaar verloren omdat het bollenland onder water loopt. Maar Koos is vindingrijk, zoals ook blijkt uit het volgende: Koos staat met zijn bollenkraam langs de weg, maar helaas, er stopt niemand. Dan krijgt hij een idee. Koos haalt de vlag oplaag en hangt die op zijn kop bij de kraam. En jawel: er stopt iemand om te vertellen dat de ’stars and stripes’ op z’n kop hangt. Er volgt een praatje, bloemen worden verkocht en een bollenordertje is binnen. En opnieuw: de vlag op z’n kop! Ook Koos veredelt bolgewassen. De bekende narcis Flower Record is een van zijn succesvolle zaailingen.

Paulus (1901-1989)

De beide jongste zonen Paul en Koos trekken veel met elkaar op. Samen zorgen ze wel eens voor consternatie. Zoals die keer dat ze bij boer Warmerdam zakken vol mussen vangen. En die in de volière loslaten om een nieuwe soort vogeltjes te kweken. Het kweken zit er al vroeg in. Het bloembollenvak leert hij vroeg. Hij mag vader naar de bollenbeurs (Krelagehuis) in Haarlem brengen. Paul heeft eerst samen met broer Koos een bedrijf en gaat later alleen als kweker door. De kwekerij ligt achter de steenfabriek. In het huis waar zijn vader in 1888 begon is hij tot het einde van zijn leven blijven wonen.
Echte bollenmensen, die Lefebers. Met zorg voor het product en gevoel voor de markt. Ook van de daaropvolgende generaties hebben velen het bollenvak uitgeoefend.

1922 De zoons Lefeber, vlnr. Willem, Antoon, Marinus, Dirk, Theo, Arie, Koos en Paul, in de bollen. Op de achtergrond de villa aan de Achterweg.

 

Aanvulling artikel Lefeber

Naar aanleiding van het artikel in het vorige nieuwsblad over de familie Lefeber ontvingen we van de heer Ignus Maes nog wat aanvullende informatie. Deze gegevens sluiten ook prima aan bij het hierna volgende artikel van Henk Schalk. In het stuk over de familie Lefeber vermeldden we de villa aan de Achterweg 5. In oktober/november 1943 moeten de Keukenhofbewoners, Graaf Carel met dochter Irene en zijn moeder, het kasteel Keukenhof verlaten De reden hiervoor is de annexatie door de Duitsers. De Duitse bezetter gebruikt het huis om Duitse soldaten onder te brengen en op het landgoed wordt een V1 installatie geplaatst. (in het bos langs de stationsweg, tussen de toegang naar het kasteel en de huidige van Lyndenweg). De grafelijke familie vindt onderdak in het woonhuis van J.W.Lefeber, Achterweg 5. De heer Lefeber en zijn huishoudster verhuizen voor de rest van de oorlogsperiode naar het huis van zijn oudste zoon aan de overkant op Achterweg nr. 15. Het verkeer werd in die tijd omgeleid via de Zwartelaan. Dat was voor de kinderen uit Halfweg een heel eindje om naar school!! (info:vrijwilligersblad Kasteel-Nieuws van maart 2008).

Artikel Lefeber, Rectificatie
Van de familie Lefeber kwam een reactie op ons stukje over het verblijf van de graaf van Lynden gedurende de laatste oorlogsjaren. In het vorige nieuwsblad meldden we dat J.W. Lefeber zijn huis afstond aan de grafelijke familie en zelf introk bij zijn oudste zoon. De familie Lefeber meldt: Het zit zo: de Duitsers hebben dat huis van opa Lefeber gevorderd en zijn daar eerst zelf in getrokken. Toen de V 1 installatie in het Keukenhof bos werd geplaatst, moest Graaf van Lynden het kasteel verlaten en is de graaf met zijn moeder en dochter in het huis van Opa Lefeber gaan wonen, tot het einde van de oorlog. Opa Lefeber trok niet in bij zijn oudste zoon, maar bij zijn jongste zoon Paul,
Achterweg 14. (Het huis wat hij in 1888 bouwde en er introk na zijn huwelijk in november 1888.)

Tachtigjarige oorlog richtte veel schade aan in Lisse

door Arie in ’t Veld

Uit De Lisser van 27 augustus 2008

Toen en nu: Nederlands hervormde kerk

LISSE – Het kerkgebouw van de Nederlands Hervormde kerk aan het Vierkant is eeuwenoud. Met name de toren heeft al heel wat jaren doorstaan en dateert vermoedelijk uit de periode van rond 1500. Het kerkgebouw zelf is minder oud, maar toch ook niet meer zo piep. De geschiedenis van de kerk is overigens enigszins anders dan protestants, als wordt bedacht dat de kerk oorspronkelijk een rooms katholieke kerk was. Het hoe en het wat waardoor de kerk op een gegeven moment in protestantse handen overging is nog altijd niet echt duidelijk, doch het vermoeden bestaat dat de roerige periode van de Beeldenstorm daar wellicht het nodige mee had te maken.

Het kerkgebouw had in de Spaanse tijd veel te lijden gekregen, waardoor het bedenkelijk veel op een ruïne begon te gelijken. Zo lag het koor geruime tijd er verwoest bij, maar later heeft men alles weer hersteld en ongeveer in de staat gebracht van voor de tachtigjarige oorlog. Het zal de ware Lisser niet zo leuk in de oren klinken, maar toch is het waarschijnlijk zo dat Sassenheim in de vijftiende eeuw kerkelijk blijkbaar meer te betekenen had dan Lisse. In ieder geval had Lisse tot 1460 niet eens een kerk, maar een kapel, die door Willem, Graaf van Holland, was gebouwd, maar onder de parochiekerk van Sassenheim behoorde. Door een “bulle” van Paus Pius de Tweede is Rome op de achtste November 1462 gegeven, werd deze kapel van Sassenheim afgescheiden en tot een parochiekerk verhoogd, die aan St. Agatha was gewijd.
Overigens moet dit alles los worden gezien van de huidige Agathakerk, want die is weliswaar monumentaal, maar dateert toch altijd nog van de vorige eeuw. Na de hervorming was de rk-gemeente verenigd met die van Warmond, Voorhout en Sassenheim. In de laatste plaats hield de pastoor verblijf. In 1667 “verlangde” Lisse echter een eigen pastoor en kwam de eerste in de persoon van Johan van de Werve. Op 1 juli 1697 overleed deze, en werd opgevolgd door Lambert Schaap. Op 10 April 1709 verwisselde ook deze het tijdelijke met het eeuwige en toen kwam hier als pastoor Arnoud de Leeuw.

Veranderingen
Dat er in de loop der jaren aan de Ned. Herv. kerk het een en ander veranderd is blijkt uit de beschrijving, die in het laatst der achttiende eeuw uit een ganzenveer vloeide: “Van binnen is dezelve in alle opzichten zeer wel ingericht en van een goede preekstoel, doophek, de benodigden gestoeltens en verdere zitplaatsen vrijwel voorzien. Sieraden vindt men echter niet anders dan tegen de binnenzijde der toren. Daar is een oud bord geplaatst waarop de Wet des Heeren en het volmaaktst gebed met een goede letter staat geschreven. In het koor, hetwelk van een latere bouwing als de kerk is, vindt men een aanzienlijke begraafplaats van de familie van de heer Van der Stel, voorheen Gouverneur zijnde geweest van de Kaap de Goede Hoop. De toren is zwaar vierkant en trots gebouwd, met een lage kap gedekt op welke men een windwijzer vindt; van binnen in dezelve een uurwerk en klok en van buiten met de nodige uurwijzers voorzien. Het kerkhof is rondom met een muur omvangen en aan de ene zijde met bomen beplant”. Tot zover een deel van het geschrift van de 18e-eeuwse geschiedschrijver.
En dan de toren in. Een stenen trapje van enkele treden brengt de klauteraar naar een smal en laag poortje. En als men zich daar doorheen wurmt blijkt dat de muur ruim negentig centimeter dik is! De zolders kraken griezelig als er overheen wordt gelopen. Het nog aanwezige, maarniet meer gebruikte oorspronkelijke uurwerk is destijds gemaakt bij A.H. van Bergen in Heiligerlee. Op de volgende etage bevindt zich de luidklok. De antieke klok is in 1943 door de Duitsers weggehaald en vermoedelijk tot een of ander oorlogstuig omgesmolten. In ieder geval is de klok, die nu in de stoel hangt nog niet zo oud.
Het volgende gedicht staat er op te lezen: “De oude klok, in ‘d oorlog meegenomen vervulde eeuwenlang haar grootste taak. De nieuwe, voor haar in de plaats gekomen. Roept nu weer luid: gij die nog slaapt: ontwaakt!” 1949. Hier vindt men ook de grote ijzeren hamer, die door het uurwerk van de klok in actie wordt gebracht, wanneer de klok moet slaan. Tegen het Westelijk gedeelte der toren zit nog een zonnewijzer, die het uiteraard nog “doet”. Vermoed wordt, dat deze er in 1600 of

Copyright © 2008 Vereniging Oud Lisse

100 jaar van der Putten

In 1908 werd stalhouderij P. van der Putten ingeschreven bij de KvK. In 1930 is een contract gemaakt voor het vervoer van  alle lyken per lykkoetst. Alle wetenswaardigheden passeren de revue.

Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 7 nummer 2, april 2008

Tegenwoordig is Van der Putten een begrip in Lisse. Regelmatig sieren de fraaie Amerikaanse sleeën het dorpsbeeld. Bij feestelijke gebeurtenissen, maar ook onder treurige omstandigheden. Rond 1905 startte stamvader Piet van der Putten op Heereweg nr. 60 met de eerste vervoersdiensten. Hij had een paar muilezels op de kop getikt. Die werden voor de kar gespannen en op woensdagmiddag werd gereden voor de firma Schrama, grossier in kruidenierswaren aan de Kanaalstraat. Daarnaast was er de bodedienst op Haarlem en Leiden. Een klein gedoetje, maar door hard te werken zat er een boterham in. In april 1908 werd Stalhouderij P. van der Putten ingeschreven in het bedrijvenregister en daarmee startte de roerige bedrijfsgeschiedenis van de Van der Puttens.

Klandizie

Er kwamen steeds meer bloemisten (bollenkwekers) als klant. Overigens was er een strenge scheiding der geesten: de protestantse bloemisten lieten hun zaken vervoeren door firma’s als Eigenbrood en Scheepmaker, de katholieken waren klant bij Van der Putten. Dat het, zeker in de crisistijd, niet altijd een vetpot was zal duidelijk zijn. Het bollenwerk gaf seizoendrukte, maar afgerekend werd er alleen in maart en november. En dan nog werd een betaling soms noodgedwongen uitgesteld. Ook de andere klanten waren wel eens te laat met betalen. Dan was de trouwerij bijvoorbeeld prachtig geweest, maar wel duur en er kondigde zich meteen een baby aan. Van der Putten moest maar even wachten op de betaling. Bij Van der Putten moesten ze maar zien of ze het geld op afbetaling konden innen. ‘Briefjes lopen’. En eerst moest het personeel betaald worden. Daarna was er pas huishoudgeld voor mevrouw Van der Putten (of juffrouw zoals vroeger wel gezegd werd.)

Begraven

Vanaf 1930 was er een contract met begrafenisvereniging St. Barbara voor het vervoer van “alle lyken per lykkoets”. Daarbij werden wel strenge afspraken gemaakt. Dus “de koetsier in passend costuum gekleed, en voorzien van steek, zoals het behoort.” Een zwarte jas en een steek was een passende dracht bij een eersteklas begrafenis. De paarden waren afgedekt met zwarte kleden. Dat uiterlijke rouwvertoon paste in het tijdsbeeld. In de hele straat gingen de gordijnen dicht en werden de bloemen voor de ramen weggehaald. En men stond stil bij het voorbijkomen van een rouwstoet. Het uitvaartbedrijf is nog steeds een belangrijke pijler in het bedrijf. In 1975 werd een eigen uitvaartonderneming gestart. De stijl was natuurlijk anders dan in de tijd van de lijkkoetsen, maar de persoonlijke aandacht en zorg staan hoog in het vaandel. Sinds 1998 is er het eigen “Uitvaarthuis”. Dat ze bij Van der Putten trots zijn op dit werk bleek tijdens ‘De mensen van…’, een documentaireserie op televisie. In deze 4-delige serie werd via Van der Putten een beeld gegeven van het reilen en zeilen binnen het uitvaartbedrijf.

De oorlogstijd

3 mei 1944 huwelijk van G.J.Mijnders en B.Mijnders-Visser Men rijdt in de Tulpenstraat met op de achtergrond de Lisbloemstraat

Net als overal was deze periode moeilijk. Weinig werk en dan werd er ook nog van alles door de Duitsers gevorderd zoals auto’s, karren en paarden. Dat laatste kon Maarten sr. niet verkroppen en dus ging hij er ’s nachts op uit om ze terug te pikken uit het weiland bij de HBG. Daar stonden alle in beslag genomen dieren. De paarden werden elders in Lisse veilig ondergebracht. Maar een stalhouderij had in die barre tijd ook zijn voordelen. Er moest in de hongerwinter onder begeleiding van soldaten voedsel gehaald worden uit Leiden. Dit voedsel was. bestemd voor de Duitsers. Natuurlijk was het opletten dat ze het niet zagen, maar onder je jas konden wel enkele worsten verborgen worden. Aan graan was groot gebrek dus reed de lijkwagen naar boeren in de Haarlemmermeer. Op de terugweg zat er graan de lijkkist. Veilig opgeborgen, geen Duitser die zo’n kist durfde te openen. Na de oorlog moest het wagenpark weer aangevuld worden en wist men een paar oude legertrucks te bemachtigen.

Paarden

Werken met paarden is een apart vak. En rijden met een koets of brik (platte kar) voor het bollenvervoer helemaal. Tegenwoordig heeft iedere koets een rempedaal, maar vroeger zette de koetsier zich met de voet tegen de kont van het paard af. Achter het bedrijf aan de Heereweg was bollenland, dus daar konden de paarden niet in de wei. In Bennebroek had men weiland en daar werden paarden die niet direct nodig waren ’s avonds heengebracht, rijdend met twee of drie andere paarden aan de hand. De stalhouderij bracht altijd veel werk met zich mee. Voeren en verzorgen. Uitmesten. Stallen en erf schoonmaken. Ook de paarden moesten er pico bello uitzien wanneer ze voor een plechtigheid weg moesten. Tot aan de hoeven werden ze opgepoetst. Al die paarden hadden hun eigen karakter wat het werken met de Jans, de Annie, de Churchill, de Zalm of hoe ze allemaal ook heetten alleen maar mooier maakte.

Buitengewone verkoping

In de vijftiger jaren nam de vraag naar paarden met koetsen af. Voor rouw­en trouwvervoer werd steeds vaker de voorkeur gegeven aan auto’s. De brik met het paard was bij het bollentransport al eerder ingeruild voor de vrachtwagen. Waren er in de toptijd 24 paarden, nu werd het tijd de stalhouderij te beëindigen. Notaris Pinxter zag er 2 mei 1956 op toe dat de verkoop van o.a. 10 paarden, 3 trouwcoupés, 6 landauers, een le klas lijkkoets en 4 zwarte staatsiekoetsen, 2 platte wagens en de nodige tuigen, jassen en kleden correct verliep. Helaas was men niet de enige stalhouderij die de pijp aan Maarten gaf en was de opbrengst van deze bijzondere verkoping nogal mager. Bijna genoeg voor één nieuwe vrachtwagen of bijna voor twee nieuwe taxi’s!

Wagenpark

Het vervoer groeide gestaag en zo breidde het wagenpark zich ook uit. In 1957 werd de eerste Amerikaanse Cadillac gekocht. Tweedehands, maar wel een koninklijk tweedehandsje! In 1965 bestond het wagenpark uit 20 luxe auto’s, 2 lijkwagens en 10 vrachtwagens. Cadillacs spelen in het bedrijf een heel speciale rol. De import van deze auto’s werd een bedrijfsactiviteit en men levert ook nu nog Cadillacs, al dan niet omgebouwd tot rouwauto, aan collega-bedrijven. Bij de koninklijke begrafenissen uit de laatste jaren waren rouwauto’s in gebruik die oorspronkelijk via Van der Putten werden geïmporteerd. Vrachtwagens speelden nog lang een belangrijke rol in het bedrijf. Drijvende kracht daarachter was Tinus van der Putten. Toen hij in 1980 plotseling overleed werd besloten zich alleen nog op personenvervoer toe te leggen. Geen openbare verkoping dit keer. Klanten en vrachtwagens werden overgenomen door Van der Kwaak in Hillegom.

Terug naar de oorsprong

Het wegvallen van het vrachtvervoer werd ruimschoots gecompenseerd door de groei in de andere sectoren. In 1998 waren er zelfs 20 busjes voor het groepsvervoer. Met daarbij de 30 taxi’s en de sleeën voor het rouw- en trouwvervoer een gigantisch wagenpark. Helaas kwamen er moeilijke tijden aan. Het leerlingenvervoer viel weg terwijl gelijktijdig ook andere opdrachtengevers moesten bezuinigen of wegvielen. Zwaar weer voor de firma. Maar eigenlijk is het kringetje hiermee ook weer rond. Met hard werken hadden de voorvaderen altijd een goede boterham verdiend. Daarbij werd van alles aangepakt. Bijvoorbeeld verhuizen, zand en pekel strooien voor Rijkswaterstaat en wat te denken van de handel in hyacintennagels. Tegenwoordig worden hyacinten bespoten waarbij de bloemen verdrogen en er geen rot optreedt. Het is nu al moeilijk genoeg om voor het corso voldoende hyacintennagels te krijgen. Heel vroeger werden de hyacintennagels van de bloemtrossen geritst en bleef de steel staan. Eind vijftiger jaren werd nog veel geritst. En laat er nu een parfumfabriekje zijn in Amersfoort dat een kwartje per kilo voor de nagels wilde betalen. Een nieuwe activiteit voor Van der Putten was geboren. Erg lang zal deze activiteit niet geduurd hebben. Maar het laat wel de instelling zien. Op tijd ergens inspringen maar ook harde maatregelen durven nemen wanneer de tijd er om vraagt. Een paar jaar geleden is het bedrijf noodzakelijkerwijs aanzienlijk afgeslankt. Nu ligt de basis weer bij personenvervoer. Dienstbaarheid in het rouw-, trouw- en taxivervoer. Daarmee is de eerbiedwaardige 100-jarige vitaal genoeg om een volgend decennium in te gaan. Namens de Vereniging Oud Lisse wensen wij de mensen van Van der Putten daarbij een goede tijd toe.

D.W. LEFEBER EEN LEGENDE IN HET BLOEMBOLLENVAK. DEEL 1

De geschiedenis van veredelaar Lefeber tot 1917 wordt besproken. Hij is in 1894 geboren.

Door Arie in ’t Veld

De jonge Dirk W. Lefeber

Nieuwsblad 7 nummer 1, januari 2008

Alhoewel we ons in Lisse niet zo erg druk maken als het erom gaat om bepaalde personen in de vorm van een beeld te eren als dank en herinnering aan hun bewezen diensten, zijn er natuurlijk wel namen te noemen van personen die daarvoor in aanmerking zouden komen. Nicolaas Dames bijvoorbeeld, waarover we het in het blad van de VOL al uitgebreid hebben gehad en waarvan dan een buste staat aan de voorzijde van het PPO gebouw aan de Heereweg. En, sprekend over het bollenvak, zijn de verdiensten van Dirk W. Lefeber ook bepaald niet onbelangrijk. Enige jaren geleden werd op bescheiden wijze aan hem herinnerd toen Jan Willem Plug namens de Stichting D.W. Lefeber’s Memory een prachtige aquarel van een zwarte tulp aan het Museum de Zwarte Tulp schonk. Wie was die Dirk Lefeber en wat betekende hij voor het bollenvak? In enkele afleveringen gaan we daar op in.

D.W. Lefeber werd op 25 augustus 1894 in Lisse geboren. Over zijn jongensjaren is niet veel in de openbaarheid gebracht, maar bekend is wel dat hij al in een vroeg stadium door Europa reisde om bloembollen te verkopen. In 1910 was dat het geval in Engeland, in 1911 in Duitsland en in 1913 trok Lefeber naar Rusland. Dat klinkt tegenwoordig redelijk simpel, maar bedacht moet wel worden dat de bollenreizigers in die tijd ware avonturiers waren die op alle mogelijke manieren trachtten hun bestemmingen te bereiken. Een vreemde taal werd nauwelijks beheerst en de manieren van vervoer waren bepaald niet om over naar huis te schrijven. Althans niet als je dat met de huidige tijd vergelijkt. Maar ze gingen. Naar alle windsteken om te proberen de bloembollen aan de man/vrouw te brengen. In 1914 werd door Lefeber de wapenrok aangetrokken en na die ervaring vertrok hij in 1915 naar de Verenigde Staten waar hij vertegenwoordiger werd van ,The America Farm Company’ in Tucson Arizona en speciaal was belast met irrigatie-projecten. Op zichzelf heeft dat niet zo veel uit te staan met bloembollen, maar wel met het tegenwoordig zo geliefde “netwerken”. De jeugdige Lefeber had dus al spoedig voet aan de grond in de USA en werkte ook nog bij het grote zaadhuis W.W. Johnson & Son in Boston. De bollenman heeft op jeugdige leeftijd dus al het nodige van de wereld gezien.

In de herfst van 1917 vertrok Dirk naar Rusland en belandde daar in een uiterst moeilijke periode. De revolutie sluimerde en barstte uiteindelijk los met tot gevolg dat Lefeber middenin het strijdgewoel belandde en pas na zeven maanden kans zag Rusland te verlaten zonder een bol verkocht te hebben. Lefeber reisde daarna diverse keren als diplomatiek koerier van Petrograd (Leningrad) naar Moskou en tijdens een van die gelegenheden ontmoette hij de Sovjet minister van buitenlandse zaken Tschitserin. Toen hij zijn kans schoon zag vertrok hij met de eerste militaire gelegenheid dwars door het front als diplomatiek koerier van de Nederlandse ambassade naar Duitsland en belandde uiteindelijk weer op vaderlandse bodem waar de dingen van de dag weer werden opgepakt.

Enkele jaren na dit avontuur startte Lefeber met het hybridiseren (winnen van nieuwe soorten) van bloembollen. Gladiolen, narcissen en hyacinten, maar vooral tulpen. In 1932 werd hij benoemd tot lid van de regeringscommissie tot regulering van de productie en export van bloembollen en gedurende een jaar of tien had hij zitting in diverse commissies. De genomen maatregelen maakten het mogelijk dat er een goede basis werd gelegd voor een gezonde bloembollencultuur die ook de crisisjaren overleefde. Na de tweede wereldoorlog vloog Lefeber naar Rusland met in zijn bagage dertigduizend bloembollen die hij namens de Hollandse kwekers aan het Sovjet volk aanbood. De banden werden versterkt en er ontstond een behoorlijke handel op Rusland. Lefeber werd om zijn inzet en kennis van zaken zowel nationaal als internationaal geëerd en ontving vele onderscheidingen, waaronder ,The Lindley Medal’ van de Royal Horticultural Society in Londen voor het vinden van nieuwe tulpenrassen.

Vooral op het gebied van de tulpenkruisingen werd Lefeber vermaard. Omdat vele in cultuur gebrachte tulpen gedegenereerd waren zocht hij zijn heil in originele, wilde Russische tulpen. Na vijftig jaar ervaring en het introduceren van vele nieuwe en spraakmakende soorten zei Lefeber indertijd dat hij daarover wel een boek zou kunnen schrijven onder de titel ,Humor en Drama’.
“Maar vijftig jaar ervaring op dit gebied heeft me één ding duidelijk gemaakt: ik weet zeker dat ik er niets vanaf weet. De vraag die me zo vaak is gesteld of dit werk enig geheim in zich bergt is dan ook snel beantwoord. Zonder enige twijfel zijn er veel geheimen, maar Moeder Natuur houdt ze voor zichzelf. Zij speelt de eerste viool, zodat de resultaten van mijn werk altijd en verrassing waren. Ik weet alleen dat de kans om een werkelijke verbetering te realiseren heel klein is. Daarom denk ik, dat het nodig is veel pogingen te ondernemen.
Dat betekent veel werk en geduld en in het algemeen zou ik willen zeggen:
Na zoveel jaren ervaring heb ik nog steeds de sleutel van het geheim niet gevonden.” aldus Lefeber die stelde dat de verbetering van de handelsvariëteiten uitermate belangrijk was maar dat het kweken van nieuwe bollen al gauw zo’n zes jaar in beslag neemt. “Om duizend bollen te kweken duurt tien jaar en om een miljoen bollen te kweken duurt nog eens tien jaar en dan is het pas een handelsvariëteit,’ aldus Lefeber die daarmee aangaf dat het winnen van nieuwe bloembollen-variëteiten de ene kant van de zaak is, maar dat het een weg van de lange adem is voordat zo’n nieuweling massaal in de markt ‘gezet’ kan worden. Vandaag de dag verloopt dat voor veel bolsoorten iets minder moeizaam door de nieuwe vermeerderingstechnieken zoals de weefselkweek, maar toch duurt het altijd nog een hele tijd voordat een nieuw soort handelsrijp is.

Klik hier voor het volgende deel

Apeldoorn is de belangrijkste aanwinst voor Lefeber