Berichten

OUDNIEUWS: SEEVENHOFF met een bijzondere bewonersgeschiedenis

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg. Seevenhoff had 4 haardsteden en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens.

Dirk Floorijp en Alphons Verstraeten

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg.

Oude aktebeschrijvingen
Hier blijkt al een moeilijkheid met omschrijvingen in oude akten. Indertijd rekende men vanaf de Zandvaart of Lisserbeek. Het gebied benoorden de huidige Kanaalstraat (toen Broekweg) werd wel het Oosteinde genoemd. Er staat ook nog geschreven: belend ten
noordwesten de Heereweg.

Treijnencroft

Vlasoven uit Vragender nu in Openluchtmuseum Arnhem

Dit Seevenhoff was gekomen uit een Treijnencroft van 1 morgen 327 roeden, groot 50 roeden, grenzend aan de Schoutenboomgaard. In bezit sinds 1650 bij oude Claes (ook wel Claas geschreven) Dirkse van Steijn, getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder. Deze oude Claes, vlasser en schepen van Lisse, werd hier geboren in 1623. Zoon Pieter Claasz van Steijn, de jonge, koopt als rijke vlasboer van de kerkmeesters in Lisse in 1684 een dubbele grafstede, nr. 44 en 45, in de kerk.
We hadden het vermoeden dat de vlasserij lag ter hoogte van Heereweg 143, de latere stalhouderij van Scheepmaker. Bij een eerder onderzoek naar het buitenplaatsje De Pruimenhof, waar in de 18e eeuw het domineesechtpaar Van Blommesteijn-De Roos woonde, huidige locatie Heereweg 133 (Grimme), blijkt dat dit uit dezelfde Treijnencroft kwam en grensde aan de Schoutenboomgaard. Deze laatste opmerking laat zien dat het om de juiste locatie gaat. Het woord croft vinden we vaak terug in oude akten en wijst oorspronkelijk naar “akker in de duinen”, later staat het meer algemeen voor een landbouwperceel.

Vlasindustrie

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan

In het haardstedengeld van 1666 kunnen we het nu traceren en blijkt dat Seevenhoff 4 haardsteden had en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens. De meeste inwoners verdienden hun brood in de vlasindustrie. Er was zelfs een verbod uitgevaardigd door schout en schepenen om vlasresten in kachels te stoken vanwege brandgevaar door vonkenregen. Er herinnert niets meer aan deze industrie waar de zeilschepen het vlas aanvoerden uit Goeree en Overflakkee en Zeeland. Wie weet nog iets over vlasroten of het beroep van hekelaar of zwingelaar? Het enige wat er aan herinnert is de Kapelsteeg waar het vlas op kapellen werd gezet om te drogen.
Arie de Koning schreef eerder in het Nieuwsblad, nr. 4 herfst 2017, over dit onderwerp “Vlas en Lisse: een mooi koppel”. Dit artikel is op de website van Oud Lisse terug te vinden.

 

 

Vlas telen en linnen maken

Bewoningsgeschiedenis

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan.

In het hiernavolgende overzicht is de bewonersgeschiedenis van de locatie van Seevenhoff beschreven vanaf de eerder genoemde Claes Dirkse van Steijn.
SEEVENHOFF (vlasserij)
SCHEEPMAKER (stalhouderij)
Eigenaars, pachters, bewoners en personeel 1650 – 1832 ligging: nr. 110 (Verpondingsregister 1735), nr. 105 (1730), nr. 189 (1814), nr. 192 (1832), aan de oostzijde van de Heereweg, ten noorden van Het Wapen van Haarlem, ten zuiden van de doorgang naar het Clausplein; adres indicatie: Heereweg 143:

1650 eigenaar: Claas Dirksz van Steijn (Lisse, 1623 – Lisse, 1681), vlasser, schepen van Lisse, eerst getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder (1622 – 1660), latermet Crijntje Huijbertsdr. van Roode (1632 – 1701)

1681 eigenaar: Pieter Claasz van Steijn, de jonge (1660 – Lisse, 1695), vlasser, koopt in 1684 twee graven ( nr. 44 en 45) in de NH kerk, zoon van Claas Dirksz van Steijn en Jannetje van der Helder. Pieter Claasz van Steijn, de jonge, is getrouwd met Geertje Maartensdr Kleijpoel (Lisse, 1666 – Lisse, 1716), die later trouwt met Jacob Erfoort (N’wijkerhout, 1670 – Lisse, 1697)

1708 eigenaar: Johannes Maertensz van ’t Hoogh (Lisse, 1684 -), getrouwd met Marijtje Leenders van Sijp (Warmond, 1685 -), dochter van Leendert Gijsbetsz van Sijp en Trijntje Engels Broeckhuisen; koopsom : 1125 gulden

1766 eigenaar: Jan Oldenzeel (Gorcum, 1730 –Waspik, 1783), burgemeester van Lisse, zoon van Stephanus Oldenzeel (Gorcum ) en Cornelia van Blommesteijn, zus van ds. van Blommesteijn. Jan Oldenzeel was eerst getrouwd met Maria Nutt (1732 -), daarna met Helena Vlaanderen (Lisse, 1731-Waspik, 1787), dochter van Jan Vlaanderen de Jonge (1700 – Lisse, 1737) en Francina de Roos (Haarlem, 1710–Lisse, 1749),  zus van de vrouw van ds. van Blommesteijn, Helena de Roos (Haarlem – 1787).
bewoner : Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782).

1773 eigenaar: Pieter Teunisz de Baar (Hillegom, 1733 – Lisse, 1781), bakker, getrouwd met Maria de Jong (Alkemade, 1734 – Lisse, 1802); koopsom : 1000 gulden.

1774 eigenaar: Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782); koopsom : 900 gulden.

790 eigenaar: Agatha Zwitser (Wassenaar, 1771 – Den Haag, 1826), dochter van Jacob Zwitser en Susanna Flama, alias de Vlaming, getrouwd met Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika.

1794 eigenaar: Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika, getrouwd met Agatha Zwitser.

1799 eigenaar: Hendrik Nieuwehuis (Osnabrück , 1752 – Lisse, 1821), tuinbaas op Keukenhof, tapper, getrouwd met Maria Catharina Herbers ( Erberveld (D), 1750 – Lisse, 1826), tevens eigenaar van Het Wapen van Haarlem, koopt in 1812 “ Meer en Duin “ voor de sloop.

1824 bewoners: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman Sijbrand Hovenier (Hem, 1775 – Lisse, 1859), voerman , getrouwd met Neeltje Jansdr Bieren (Akersloot, 1782 –Haarlemmermeer, 1878).

1832 eigenaar/bewoner: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman, zoon van Gerrit Lamberts en Aartje Jacobs, eerst getrouwd met Berentje Capelle (Varsseveld, 1758–Warmond, 1823), later met Jenneke Vlaswinkel (Varsseveld, 1777 – Lisse, 1855.

“Voorts leeveren deze gronden meede extra goede Graangewasſchen en allerſchoonst Vlas op….” uit, De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver, pag. 4

 

Een vlasoven uit Kotten.
bron: wikipedia, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

RUZIE IN DE WITTE ZWAAN

Een slaande ruzie in 1640 is helemaal uit de hand gelopen. De rechtzaak wordt beschreven.

Door Dirk Floorijp

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

We horen door de eeuwen heen mooie verhalen rondom de herberg De Witte Zwaan. Er zijn echter ook minder mooie verhalen te vinden. Slaande ruzie die helemaal uit de hand loopt.

Marijn Jansz zit met een gezelschap jonge lieden in de herberg De Witte Zwaan en zij worden bediend door de waard Lenart Pietersz van der Codde. Het is op 28 mei 1640, Tweede Pinksterdag. Of hij zich ergerde aan de luidruchtigheid van de jongelui staat er niet bij, maar plotseling staat achter Marijn Jansz baljuw mr. Quirijn van der Maes, schout van Voorhout en wonende in Lisse op het Vierkant op nr. 222. Hij woonde dus in het crimineel raadhuis, daar waar later het Kuikenhuis en weer later de bank was, naast het poortje naar Museum de Zwarte Tulp. Volgens omstanders slaat hij: met een seker geweer genaamt een houwer, in op Marijn die daarna half invalide blijkt te zijn. Er volgt een proces voor de Vierschaar. Eischer. Marijn Jansz. Gedaegde. Quirijn van der Maes. Door de houw in zijn linkerhand zijn enige leden verminkt, “ zulks dat hij zijn handarbeid niet hebbende kunnen plegen, ook niet geslapen, dat hij gedurende zijn leven t selve niet meer zal kunnen doen en door de quetsure vervallen is in grote dessolatie, hij zijne cost niet kan verdienen ook geen middelen heeft om daarvan te leven”. Dat de gedaagde bij vonnisse van deze geregte zal worden gecondemneert, eerst af te houden het meesterloon volgens de notitie van de chirurgijn. Ten 2e de eis te betalen voor smart en pijn door hem geleden en het teken dat hij zijn hele leven gedurende moet dragen, een somme van één hondert caroli gulden voor de verminkte leden en het benemen van desselfs gezondheid daardoor hij zijn kost niet zal kunnen verdienen, en een somme van 300 gulden gedurende zijn leven niet meer kan verdienen. Naast één honderd gulden ook de verzuimde tijd van een arbeidsman, iedere week zes gulden. Nu tien weken. Getekend voor het geregt op 7 aug.1640.

Nergens lees je het weerwoord van Quirijn van der Maes, of hij het eens is met het vonnis of het aanvecht. Hoe kon het zo uit de hand lopen? Had de baljuw zo’n kort lontje? Zou hij ook met zo’n oordeel wel schout in Voorhout en baljuw kunnen blijven. Bij het vonnis kwam hij niet opdagen. Blijkbaar is het buiten het gerecht om geregeld en bleef hij schout van 1639 tot 1664. Hij overleed te Lisse in 1672.

Ouid Nieuws: NOTULEN GEMEENTERAAD

Jan Arends Lodewijks, bijgenaamd Jan van Spekke, uit Lisse werd ontslagen uit het bedelaarsgesticht in Hoorn. Hij was weer aan het bedelen in Lisse. De armenmeesters van de gemeente trokken 500 gulden uit om het onderhoud van hem te betalen aan de kolonie Ommerschans voor bedelaars in Drenthe.

Oud Nieuws: Notulen gemeenteraad

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Vergadering 24 apr. 1821

De notulen van de gemeenteraad vermelden dat Jan Arends Lodewijks zal worden ontslagen uit het bedelaarsgesticht te Hoorn, er worden geen bedelaars ontslagen dan nadat de gemeente de veroorzaakte kosten heeft betaald. Voor het derde kwartaal is dat fl.34,96.

20 jan. 1822
De schout heeft wijders aan de vergadering voorgedragen dat sedert geruime tijd zijn oog was gevallen op het gedrag van een zeker persoon Jan Lodewijks door de wandeling genaamd Jan van Spekke die reeds wegens bedelarij gearresteerd geweest zijnde, in het bedelaarsgesticht te Hoorn was geplaatst, doch daaruit ontslagen zijnde, zich wederom binnen deze gemeente laat begeven en zich, hoezeer in staat om te werken, opnieuw aan bedelarij had overgegeven en zich onder de bloten hemel bevond, of des nachts hier en daar in de hooibergen schuilde. Dit met de armenmeesters der gemeente besproken die niet ongenegen waren om hem naar de kolonie Frederiksoord
en bepaalde tijd naar de Ommerschans voor bedelaars te zenden en daarvoor het contract met de permanente commissie van die kolonie aan te gaan. Waarop gedelibereerd en in aanmerking genomen zijnde, dat het gedrag van
den voornoemden Jan van Spekke noodzakelijk voorziening vereist, dat alle aangewende moeite sedert jaren om hem werk te bezorgen, geheel vruchteloos is geweest, dat hij zelfs zich eindelijk niet ongenegen heeft getoond, om
naar Frederiksoord te willen vertrekken. Het medelid Van Alphen, als meer bekend met de bijzondere inrichtingen van gene kolonie verzocht de nodige informatie te willen nemen. Er werd een post voor uitgetrokken van 500 gl. door de armenmeesters, dit met 25 gl. verminderd uit hoofde van de lagere prijzen voor levensmiddelen.

Volgende vergaderingen
De volgende vergadering in april over het aangaan van een contract met de commissie van weldadigheid, tot het betreden van Jan Lodewijks, bijgenaamd Jan van Spekke aan de Ommerschans in de kolonie Frederiksoord, dat
bij de heer Van Alphen eene zwarigheid was ontstaan, dat deselve besteding moest geschieden voor zestien jaren en de penningen daarvoor jaarlijks moesten worden gefourneerd. Er was een fonds waaruit men kon putten maar was bang het niet groot genoeg zou zijn als het jaren zou duren, dat fonds kwam uit de jaarlijkse contributie van de ingezetenen.
In de vergadering van oct. 1822 wordt gevraagd wanneer Jan van Spekke kan worden vervoerd naar de kolonie Frederiksoord. Of het er ooit van gekomen is om Jan Lodewijks naar Drenthe af te voeren, betwijfel ik. Ik lees in onze gegevens dat hij op 21 februari 1823 is overleden in Lisse en de dag er op reeds is begraven op het kerkhof.

Wortel kolonie voor de maatschappij van weldadigheid

Ommerschans gesticht voor bedelaars

Oud Nieuws: Een kapitale hofstede aan de Veenderlaan (3)

De buitenplaats Berkhout was van grote klasse. Na het overlijden van de bewoner in 1681 scout en secretaris  mr. Van Gorcum, werd Berkhout te koop aangeboden. In een akte uit 1691 wordt het buitengebeuren van besproken.

Dirk Floorijp

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632-Lisse 1681) stond een kapitale hofstede, later “Berkhout” genoemd, te koop aan de Veenderlaan. Uit 1691 dateert een akte over de hofstede. In vorige Nieuwsbladen werd over de relatie met Jan Six verteld en kwamen aanleg en ouderhoud aan de orde. Nu komen getuigenissen van de tuinlieden aan de beurt.

In 1682 werd een perceel land van achthonderd roeden geschikt gemaakt als nieuwe boomgaard. Dat bleef natuurlijk aandacht vragen. Getuige Cornelis Jochemse Witteman verklaart dat hij den selven nieuwen boomgaard gestadig van tijd tot tijd had vermeerdert ende verbetert, dat hem getuige ook heel wel indagtig was dat in de harde vorst, die na sijn beste meeninge in den jare 1684 geweest was, verscheide boomen in de nieuwen boomgaard ende op de werf ende aan de glintinge, waren uitgevrose. Dat wordt natuurlijk hersteld: andere in plaatse gestelt, ende dat hij… voor verscheijde boomen in koop had moeten betalen een ducaton voort stuk. Kosten noch moeite worden blijkbaar gespaard.

Erfafscheiding
In de akte wordt gesproken over diverse soorten afscheidingen van de erven. Zo is te lezen: Verscheijde duijsenden els met ligustrum, linde ende hulst heijningen, mitsgaders een heijning omt bleijkveld van chessemin
persica, voorts mastboomen langs de glinting aan de veenderlaan. We nemen aan dat langs de omheining
aan de Veenderlaan dennen stonden, maar wat chessemin persica zijn blijft een vraag. Misschien een seringensoort die wel verkeerde jasmijn wordt genoemd.

Verzorging boomgaard
Pieter Pancrasse Meijster getuigt hierover Dat deselven boomgaard wel vet gemest was, dat hij mede met nog andere personen verscheijde dagen gaten tot het planten van boomen had helpen maken, ende boomen planten, ende na ’t planten nog misse met streken tussen die boomen henen had gespit, ende in de herfst van dien selven jare mede verscheijdee dagen de boomen had helpen aan aarden ende mesten, ende dat om ijder boom omtrent drie kruiwagens misse wierde geconsumeert.

Wat stond er in de boomgaard
Tuinman Witteman weet dat alsdoen in dien nieuwen boomgaard nog stonden omtrent 300 appelen en perebomen die in den jare 1681 en 1682 omtrent gekogt souden hebben tien stuijvers stuk. Er was flink geïnvesteerd in de boomgaard. Het is duidelijk een heel ander soort boomgaard dan wij ons nu bij een boomgaard voorstellen. Alleen al de verscheidenheid aan soorten verbaast.

Kwekerij
Duidelijk wordt uit de akte dat er niet alleen een boomgaard is maar ook nog een kwekerie of enterie. Wij zijn gewend om bij een tuincentrum of op een kwekerij een bepaalde soort boom te kopen. In de tijd van de akte werden op een landgoed de diverse soorten bomen zelf gekweekt en geënt (methodiek om te vermeerderen. Je zet een deel van een plant op een andere onderstam). Gekweekt worden note, castanien, persiken, appele, pere, kruijsbesse, aalbesse, queen, wijngaarden, aalbesse en anders.

Lusthof
Van een Bollenstreek was in deze tijd nog lang geen sprake, maar de akte spreekt wel over bloemen en noemt specifiek tulpen, anjers, hyacinten. Er is sprake van Uijtstekende moije, ende ook gemeene siringa ende bloem ende boomgewassen die al een werkelijke somme waardig waren, ende gekost souden hebben. Bij en om de hoeve stonden allerlei siergewassen. Tuinman Witteman verklaart Dat onder andere ook op de werf ende aan de glinting verscheijde persiken ende apricose boomen waren geplant.

Groen, J. van der and Nylandt, P. Den Nederlantsen Hovenier, beschrijvende alderhande Prinçelijke en Heerlijke Lust-hoven en Hof-steden, en hoe men deselve, met veelderley uytnemende Boomen, Bloemen en Kruyden, kan beplanten, bezaeijen, en verçieren. (…) Met noch ontrent 200 Modellen van Bloem-perken, Parterres, Doolhoven, Priëlen, Latwerken,
en Zonnewijsers. Amst., Weduwe G. de Groot, 1721

Knoop, J.H. Beschouwende en werkdadige Hovenier-Konst of Inleiding tot de Waare Oeffening der Planten. Waarin aangewezen word al ’t gene een Hovenier en aan andere Tuin-oeffenaars dienstig en nodig zyn kan te weeten. Leeuw., A. Ferwerda, 1753

Gravure Berkhout door Abraham Rademaker 1732 RHYNLANDS FRAAISTE GEZICHTEN “Een zeer deftige huizing, waarop een torentje staat met klok en uurwijzer. ’t Heeft ook een ruim koetshuis en stalling voor 16 paarden, orangehuis, speelhuizen, grote en kleine hoenderhokken en ook duivenhokken, alsmede een bekwame plaats voor eenden. Alles modern getimmerd, diverse vakken met broeibakken, glazen trekkas, grotten, vijvers, starrebos met lanen daarom henen, daarin een viskom met een terras. Voor de ingang staat een fraai ijzer hek“.

Oud Nieuws: DRIE EEUWEN GRUTTERS IN LISSE op de GRACHTWEG en ’t VIERKANT

In de Grachtweg en op ’t Vierkant waren in het verleden meerder grutters aanwezig.  De grutters vermaalde het graan.

door Dirk Floorijp en Alfons Verstraeten

Nieuwsblad 20 nummer 1, 2021

Uit de archieven komt steeds meer informatie tevoorschijn over hoe de samenleving in ons dorp in het verleden functioneerde. Zaken waar we allang geen weet meer van hebben. Wat is een grutterij, wat zijn grutters?

In een grutterij verwerkte men met name boekweit, wat geen graan is, tot boekweitgort en vervolgens tot boekweitmeel. De zaadkorrels werden in de grutmolen of pelmolen gebroken. Ook haver en gerst werden zo verwerkt. Die pelmolen werd vaak aangedreven door paardenkracht, een rosmolen dus. Koren als rogge en tarwe werd gemalen in een windkorenmolen. In de grutterswinkel, ook grutterij genoemd, werden grutterswaren verkocht: houdbaar en houdbaar gemaakt voedsel. Een grutter, later kwam het woord kruidenier daarvoor in zwang, is dus iemand die grutterswaren verkoopt.

Grutterij in Lisse
Aanvankelijk was de grutterij van Lisse gevestigd aan de Gracht, schuin tegenover de korenmolen. Later vinden we de grutterij terug aan ’t Vierkant. Grutter Andries Verduijn ging daar in de jaren zeventig van de 19de eeuw mee met
de vooruitgang. Hij liet de grutterij toen ombouwen tot een stoomgrutterij. Met deze vooruitgang had men geen paard meer nodig. In het begin van de 20ste eeuw is de grutterij uit Lisse verdwenen. In het pand op ’t Vierkant, Heereweg 230, toen bestaand uit twee panden, begon Albert Heijn, de Zaanse grootgrutter, een filiaal. Zijn naam prijkt nog prominent op de gevel. Hoe de grutterij er heeft uitgezien weten we niet. Er werd meestal met twee man gewerkt, vader met een zoon of een knecht en met een paard. De ambachtsheer had vaak het recht op exploitatie en
verpachtte dat. Van de korenmolen ontving hij het recht van wind: 18 stuijvers. Als we nu op het parkeerterrein bij de Haven staan, merken we niets meer van de grote bedrijvigheid van weleer. Een korenmolen in vol bedrijf ongeveer 20 meter ten oosten van de Molenstraat en een eindje verderop westwaarts de grutterij en daar voorbij de Waag, waar de aangevoerde goederen werden gewogen. Verder de marktschippers op Amsterdam en Leiden en zelfs Rotterdam die hun waren afleverden. Ook tal van hoog opgetaste zeilschepen met vlas van de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden voor de vlasverwerking in de vele vlasovens in Lisse. De oudste vermelding die duidt op het bestaan van een grutterij stamt uit 1666. Jan Aelbertsz Heemskerck (Lisse, 1605 – Lisse, 1667), telg uit een molenaarsfamilie, is zelf ook molenaar en eigenaar van de korenmolen in Lisse. Tevens beschikt hij over een eest: een droogplaats voor het drogen van grutterswaren. Zoon Aelbert Jansz Heemskerck (–Lisse, 1680) wordt genoemd als gebruiker van de grutters eest.

Aan de Grachtweg
Vanaf die datum vinden we in de archieven een hele reeks grutters terug. De grutter was een belangrijk persoon in de gemeenschap. De eerst genoemde grutter Heemskerck was later ook schepen en burgemeester van Lisse. We komen onder de grutters ook functies tegen als vrederechter, schout en kroosheemraad. Interessant zijn de verkopen van de grutterij. Zo vinden we dat in 1707 de grutterij met twee huizen voor de somma van 1645 gulden gekocht is door grutter Adriaan Uitermeer, maar zonder “het swarte paard met de chese en een koperen roskam en krowage ”. Een goed idee van wat er bij de grutterij komt kijken krijgen we bij de verkoop van de grutterij in 1716 aan grutter Van Leeuwen:

4800 gulden wordt getaxeerd en er voor betaald, alsmede:
drie paarden 700:0:0
een wage met tuijgen en beslagen wielen 160:0:0
een kar met zijn tuijg 80:0:0
een chese met de tuijgen 100:0:0
een paardeslee met het tuijg 40:0:0
de grutsteenen, stoelkuijp, sifthark met sijn bakken 400:0:0
de meelstenen, stoelkuijp,
kaarnbuul met sijn toebehoren 300:0:0
ruim honderd zakken 100:0:0
drie gortzakken, een melk en hoekbank 120:0:0
(bedragen werden weergegeven in gulden : stuiver : cent)

Eind 1810 eindigt de reeks grutters die hun werkterrein aan de Gracht hadden. De gruttersknecht Hijndrik Cornelis Pijnacker koopt dan alleen de grutmolen en het bedrijf wordt elders voortgezet. De twee huizen die tot dan toe steeds tezamen met de grutmolen werden verkocht, komen nu in handen van niet-grutters. In het begin van de 19de eeuw is er geen grutterij meer aan de Grachtweg.

De grutterij aan ’t Vierkant
De gruttersactiviteiten verplaatsen zich in het begin van de 19de eeuw van de Grachtweg naar het Vierkant. Wellicht dat in deze periode het vervoer over land belangrijker begon te worden dan het transport over water? Op de plek, nu Heereweg 228 – 230, naast De Vier Seizoenen, worden de gruttersactiviteiten voortgezet. Ook daar wordt weer een reeks grutters in de archieven genoemd. In 1869 vinden we Andries Verduijn als grutter en eigenaar. Hij laat de grutterij in 1873 ombouwen tot een stoomgrutterij. In 1896 is de grutterij in eigendom van vader Andries Verduijn en zijn oudste zoon Frederik Martin Verduijn. Vanaf 1900 is er sprake van een uitdijend familiebedrijf, naast vader Verduijn en zijn oudste zoon werkt er ook zoon Johan Verduijn als grutter. Bovendien zijn er nog twee neven van de zijde van zijn vrouw: Adrianus Carsjens en Wouter Carsjens, beiden ook grutter. In 1896 was aan de Ringvaart al een maalderij met pakhuis gebouwd. Daar stond het bedrijf tot 1951 bekend als graanmaalderij. Daarna blijft het tot de jaren tachtig een groothandel in levensmiddelen. De zaken waren al eerder gesplitst. In 1926 is Johan Verduijn (Lisse, 1879 – Lisse, 1936 ), getrouwd met Gerarda Margaretha van Parijs (Lisse, 1881 – Leiden, 1937 ), de enige eigenaar van de grutterij aan het Vierkant. Hij laat het pand in 1930 slopen om plaats te maken voor het huidige dubbele (winkel)pand. In 1931 vestigt “grootgrutter“ Albert Heijn er zijn 115de filiaal.

SPOREN VAN GRUTTERS IN LISSE

Grutters werden kruideniers en kruideniers gingen over tot zelfbedieningszaken die later supermarkten werden. De
meeste zijn eens als grutterij begonnen sommigen zijn uitgegroeid tot grote winkelketens zelfs multinationals.
Wie weet nog van de “Kijkgrijp” van Mijnders of het “Snoepje van de Week” van de Gruyter. Je keek er naar uit! Zegt de naam Wesselo u nog iets? Of het enorme gebouw van Verduijn aan de Ringvaart waar nu een nieuwe wijk wordt neergezet. Een beetje nostalgie kan geen kwaad!

De graanmaalderij in 1938. Het vrachtschip wordt geladen of gelost.
Foto: Oud Lisse

Gevelsteen “De Rosmolen” Gruttersteeg te Monickendam

 

OudNieuws: PLANTAGE ‘MOED EN KOMMER’ IN SURINAME

Ook Lisse heeft een slavernij verleden. Veel bewoners van buitenplaatsen hadden aandelen in de VOC of de WIC. Mevrouw Georgia Kurk  van huize Roosendaal was eigenares van de Surinaamse plantage “Moet en kommer’.

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 3, 2020

door Dirk Floorijp

Het slavernijverleden staat tegenwoordig hoog op de agenda en de helden van toen worden nu van hun sokkel getrokken. Als we in Lisse denken dat zich zoiets niet bij ons afspeelde en het ver van ons bed was, dan hoeven we maar terug te gaan naar de bewoners van onze buitenplaatsen, die aandeelhouders waren van de VOC of de WIC. De bewoners van buitenplaats Meerenburg waren zelfs grootaandeelhouder van de VOC. Rond 1800 woonden op de buitenplaats ‘Rosendaal’ aan de Heereweg, tegenover bakker Vermeer, Hendrik van Alphen (Leiden, 1767 – Loenen, 1841) met zijn vrouw Georgia Elisabeth Geertruide Kurk (Paramaribo, 1758 – A’dam, 1844). Het echtpaar kocht Rosendaal in 1816. Ze waren niet in gemeenschap van goederen getrouwd, vrouwe Kurk leidde een eigen onderneming. Zij was eigenaar van de Surinaamse plantage ‘Moed en Kommer’ aan de Warapperkreek, gelegen tussen de plantages ‘Anna’s Zorg’ en ‘Badenstein’. Het waren enkele van de honderden plantages in het land.
Op de plantage werd koffie en katoen verbouwd met gebruik van slaven. Vrouwe Kurk wilde als eigenaar van alles op de hoogte blijven, ook van de aanschaf van slaven die werden aangeboden of op een slavenmarkt werden gekocht. Hoe zou zo’n correspondentie indertijd zijn verlopen met een tussentijd van enkele maanden, heen en terug per zeilschip. Ook al was er op de plantage een directeur, de heer C. Bodentsch, en een administrateur, mevrouw moest van elke verandering op de hoogte worden gesteld.
Aart van Klaveren, zoon van Gerrit van Klaveren en Gijsje Wiggertsdr Slootheer, vertrok rond 1800 vanuit Lisse naar Suriname om daar te worden opgeleid als bestuurder. Hij is daar echter al vroeg overleden en in Paramaribo begraven, nog maar 19 jaar oud.
Ten westen van Keukenhof had mevrouw Kurk ook grond in bezit, toen daar een gezin uit Paramaribo deze buitenplaats huurde en bewoonde: Pierre Joseph Henry Eijma, in 1803 geboren in Paramaribo en in 1854 begraven in de hervormde kerk in Lisse. Zijn vader, Willem Henry Eijma (Amsterdam, 1772- Amsterdam, 1815), was raadsheer bij het Hof van Politie in Paramaribo. Via grootvader Joseph Eijma
van Bordeaux (Amsterdam, 1747 – Amsterdam, 1830), getrouwd met Sara Clasina Lemmers (Paramaribo, 1750 –Amsterdam, 1807), wordt kleinzoon Pierre Eijma na 1830 mede-eigenaar van de suiker plantage Ephrata en Lemmerskamp aan de Cotticarivier De slavernij werd in 1863 in Suriname afgeschaft, maar heeft nog jaren voortgesudderd. Nederland was één van de laatste landen die er mee stopte. Tegenwoordig kunnen sommige, nog steeds bestaande plantages in Suriname bezocht worden,
ook ‘Moed en Kommer’ aan de Warapperkreek in het district Commewijne.
In de notariële akten wordt gesproken over wat gedaan moet worden bij overlijden van de beheerders, dan zie je dat de slaven gelijkgesteld worden met de inventaris van de plantage.

“Voorts alle toezicht, bewind en administratie te zullen voeren, alle daarbij horende slaven, meubelen en gereedschappen begrepen, alles tot nut en welzijn der plantagien en negers dienstig zal zijn, te zorgen dat de producten op tijd geplukt, behoorlijk gereed gemaakt en droog, en afgescheept worden”

e akten werden opgesteld door notaris Jan Gerard Cramerus te Lisse en werden door twee getuigen ondertekend. Frappant is, dat dit gedaan werd door een kleermaker en een dagloner. De dagloner kon niet lezen of schrijven. Zouden ze enige notie hebben gehad van wat ze ondertekenden, begrepen ze een notariële akte wel, of werden getuigen voor een kleine vergoeding ergens vandaan gehaal.

Detail uit een kaart van 1801 waarop alle plantages in kaart zijn gebracht. In het midden vinden we Moed en Kommer, Anna’s Zorg en Badenstein aan het gegraven gedeelte van de Warapperkreek, vlak bij de kust.

Moord in Lisse 100 jaar geleden

Sporen van vroeger (LisserNieuw)

22 september 2020

 door Nico Groen

 Op 12 september1920, precies 100 jaar geleden, vermoordde een vrouw in Lisse samen met haar kostganger haar echtgenoot. Aan de vrouw was ten laste gelegd dat zij, na rijp beraad en in kalm overleg met haar kostganger, haar man een kop chocolade heeft gegeven. Dit, terwijl zij wist, dat in die chocolade door de kostganger een dodelijke dosis arsenicum was gedaan. De man overleed aan de gevolgen. Aan de kostganger werd medeplichtigheid ten laste gelegd.

Bij de berechting stroomde de publieke tribune van de Haarlemse Rechtbank vol. Dicht aaneen geschaard stonden de luisteraars. Niet alle nieuwsgierigen konden naar binnen. Toen de tribune gevuld was, stonden nog honderden voor het Paleis van Justitie in de Haarlemse Jansstraat te wachten. Vele belangstellenden waren uit Lisse gekomen.

In de krant stond: “De vrouw was een eenvoudig dorpsvrouwtje, geheel in het zwart gekleed. Haar uiterlijk heeft iets doms en onbetekenends. Zij is pas 34 jaar, maar ziet eruit als een vrouw van ruim veertig. Haar medeplichtige is een 45-jarige landarbeider uit Lisse met een donker uiterlijk”.

De vrouw vertelde de rechter dat haar kostganger al anderhalf jaar bij haar woonde. Er was tussen hen een zeer vertrouwelijke omgang gekomen. Zij meenden dat haar man  te veel in het gezin was. Met haar kostganger had zij er meermalen over gesproken dat haar man maar opgeruimd moest worden.

De eerste getuige J.P. Berbee, had aan de kostganger een zakje arsenicum gegeven. Deze vertelde aan Berbee dat het nodig was om ratten te doden.

Op goede voet

Een buurvrouw, juffrouw van den Berg had wel eens gezien dat vrouw  op goede voet stond met haar kostganger. Op een zekere dag was de man ziek. De vrouw zei toen: “als hij maar gauw beter wordt of anders maar doodgaat. Er is nog een man”.

Getuige heeft de kostganger na 12 september eens horen zeggen: “Mijn misdaad is zo zwaar, dat er voor mij geen vergiffenis meer is”. Ook zei deze buurvrouw dat de kostganger geregeld naar de vrouw toeging. Vooral was het haar opgevallen, dat hij meestal even overwipte voor haar man kwam eten. De veldwachter had toezicht gehouden bij het leeghalen van de beerput bij de woning. Er was een blikken busje gevonden waarin nog een wit vocht zat, blijkbaar arsenicum. Daarna verklaarde Professor van Itallie, hoogleraar te Leiden, dat  er arsenicum in de uitwerpselen van het slachtoffer gevonden was.

Zij werden beiden tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld. De vrouw barstte na het horen van het vonnis in snikken uit. Gedurende ’t voorlezen van ’t vonnis, dat ongeveer een half uur duurde, bleef ze zenuwachtig huilen. De kostganger zat star voor zich uit te staren, ook onder de indruk van het vonnis.

Bovenstaande komt uit een artikel van Arie de Koning, dat op de website OudLisse.nl staat.

Op de website staan honderden artikelen van uiteenlopende aard.

 

Foto: Het gerechtsgebouw in Haarlem was 100 jaar geleden het toneel van een tragedie.
Foto: Wikipedia

 

Oud Nieuws: KRIJG TOCH ALLEMAAL DE ….

Epidemieën zijn een actueel onderwerp. We hebben er veel langs zien komen in de afgelopen eeuwen. Een aantal pandemieën, epidemieën en endemieën (streeekgebonden) passeert de de revue.

Louise Kerkvliet

Jaargang 19 nummer 3, 2020

Epidemieën zijn een actueel onderwerp, we hebben er veel langs zien komen in Nederland. In de 20e eeuw tot nu zijn er 16 epidemieën en 1 pandemie geweest, in de 19e eeuw 10 epidemieën en 26 endemieën (streekgebonden besmettingen). De ziektes volgden elkaar in rap tempo op, de impact op de bevolking was enorm. Als we kijken naar de doodsoorzaken van de overlijdensgevallen in onze eigen stamboom, zien we de gevolgen ervan. Jarenlang wordt al gewaarschuwd dat er een wereldwijde ziekte zou kunnen uitbreken, een pandemie. Helaas is dat dit jaar een feit, met alle gevolgen van dien.
Vooral de pest en de Spaanse griep zijn de massamoordenaars van onze geschiedenis. We hebben zeker verschillende endemische ziektes gekend in onze omgeving, zoals in 1865-1866 toen er een cholera- en tyfusepidemie in deze streek heerste, waardoor er veel slachtoffers vielen.

Het vroegere pestbosje bij boerderij Langeveld

In de jaren daaropvolgend was er veetyfus in de omgeving van Leiden, het Groene Hart en de Bollenstreek, alle gebieden werden zwaar getroffen. De Leidse kranten van 1866-1867 meldden regelmatig wat de status was van de besmettingen. Cijfers van getroffen dorpen werden gepubliceerd met bijbehorende maatregelen en adviezen. In de 19eeeuw leefden veel Lissese gezinnen van de veeteelt en tuinderijen. Een dierziekte was ook destijds een ramp voor de economie. De maatregelen lijken hetzelfde als tegenwoordig, echter werden alleen getroffen bedrijven geïsoleerd. Dat is tegenwoordig soms ook nog zo, want dat hangt af van de betreffende dierziekte. Er zijn in Lisse alleen al duizend stuks vee overleden aan deze ziekte, voor veel gezinnen een flinke aderlating. Zou hier sprake zijn geweest van besmetting overgaand van mens op dier? In Brabant zijn nu veel nertsfokkerijen getroffen door dit verschijnsel. Er is destijds vee afgemaakt,
maar er stierven ook dieren aan de ziekte. Volgens de hygiëneregels van destijds werd dit vee in zogenaamde pestbosjes begraven. Dat zijn kleine met bomen begroeide gebiedjes aan de rand van een weide, vaak met een sloot er omheen.

In Lisse zijn er nog drie pestbosjes bekend, wie heeft ze niet gezien terwijl je aan het fietsen bent in de omgeving. Ziektes en epidemieën maken deel uit van onze gezamenlijke geschiedenis, zo ook in ons taalgebruik. Is het mogelijk dat verwensingen op basis van ziekten in die tijd populair zijn geworden en hoe vaak horen wij het nog? Krijg toch de kolere (cholera), tyfus of tering hoorden we vaak in het verleden. Ook dat je een ‘etterbak bent of een ‘pokkekind’. Tegenwoordig horen wij dat je een ‘coronalijer’ bent. Het zou een onderdeel zijn van ons gezamenlijke taalgebruik en onze cultuur, anderen
beweren dat het komt doordat er een taboe op godslastering heerst. Laten we met zijn allen hopen dat er snel een einde komt aan deze vreemde tijden en we allemaal weer veilig en zonder beperkingen verder mogen.

Bronnen:
yori.nl/epidemieën in de geschiedenis
Leidse courant/historische kranten
Wikipedia/lijst verwensingen op basis van ziekte

Oud Nieuws: VERDWENEN BEGRAAFPLAATSEN

De geschiedenis van de begraafplaatsen bij de Dorpskerk, de Schuilkerk bij het Mallegat en de eerste begraafplaats bij de Agathakerk worden besproken.

Nieuwsblad jaargang 19 nummer 1 2020

door Dik Floorijp

De huidige begraafplaatsen in ons dorp, met uitzondering van die bij de Hervormde kerk, waar niet meer wordt begraven, stammen uit de 20e eeuw. In de loop der eeuwen zijn er tienduizenden mensen begraven bij de dorpskerk. We kunnen ons er nauwelijks een voorstelling van maken

Voor de Reformatie rooms-katholiek en daarna protestant, al werden de pastoors die tot de notabelen behoorden, nog in de kerk begraven. Van de meesten is geen spoor meer te ontdekken, alleen van degenen die een grafschrift achter lieten, maar veel grafschriften zijn verloren gegaan. Alleen in de
archieven komen we hun namen nog tegen, zij waren deelgenoot van de samenleving in ons dorp. Soms zijn er verhalen van bewaard en komen ze weer terug in ons geheugen. Bij het Mallegat aan de Achterweg heeft al in 1682 een schuilkerk gestaan met een kerkhof. Het gedeelte vanaf de Catharijnelaan en Tweede Poellaan, die vroeger in het verlengde van elkaar lagen, behoorde kerkelijk onder Sassenheim. De kerkelijke grenzen liepen anders dan de gemeentelijke grenzen. De pastoor woonde in Sassenheim en bediende ook Warmond, Voorhout en Lisse. Pastoor Adriaan Hoekgeest, ook wel Houckgeest, had het er druk mee. Hij was in dat jaar 1682 door het zgn. kapittel van Haarlem aangesteld. In de archieven komen we hem tegen als weldoener, hij kocht uit eigen middelen een staand orgel voor de kerk. Hij was één van de eersten die op het kerkhof werd begraven op 23 januari 1687. Van de begraafplaats aan de Achterweg resten ons alleen uit de archieven een kleine tweehonderd namen van personen die er werden begraven. Een enkeling is daarvan te traceren maar allen hebben alleen een patroniem, zoals Claes Jansz. of Trijntje Pietersdr. Achternamen waren nog niet zo gebruikelijk in die tijd. Als ze dan niet als echtpaar staan vermeld is het heel moeilijk zoeken en moet je dezelfde overlijdensdatum al tegen komen om een verband te leggen. Tot in de 20e eeuw kwamen er bij het ploegen nog beenderen naar boven. De plaats waar de kerk, pastorie en begraafplaats gestaan hebben is nu vol gebouwd. Te bedenken dat tot 1843 toe, generaties over een zandweg door weer en wind zondags ter kerke gingen. Wat zal het een grote opluchting geweest zijn voor de dorpsbewoners nu eindelijk de kerk in het dorp stond. Dit in tegenstelling tot de kerkgangers uit De Engel, zij mochten nu een stevige wandeling over de nog zanderige Heereweg maken. De eerste St.Agatha kerk was gebouwd op grond van buitenplaats de Mossenhof, de plek waar vroeger de schout woonde. De bouw begon in 1842 en op 19
juni 1843 werd de kerk geconsacreerd. Van die kerk en haar kerkhof is niets overgebleven, op die plek is het Pius gesticht gebouwd, ongeveer daar waar nu het Paus Franciscushuis staat. Alleen rooms-katholieke mensen die tussen 1843 en 1901 zijn overleden, zijn op het oude St.Agatha-kerkhof begraven.

Drie eerdere Agatha kerken op een rijtje, voor de Reformatie was de dorpskerk de eerste Agathakerk.

 

Oud Nieuws: KLOPJES VAN LISSE

De Kloppenbrug is vernoemd naar de klopjes, lekenzusters, die bij de schuilkerk aan het Mallegat  kerkelijke diensten deden.

Jaargang 19 nummer 2, 2020

door Dirk Floorijp

Weten we eigenlijk wel dat de klopjes onder ons hebben geleefd? Zijn er nog die klopjes in hun
familiegeschiedenis tegenkomen? Hoeveel klopjes waren er in Lisse?

t kloppenleven ontstond na 1581 toen de gereformeerden een algeheel verbod op kloosterorden invoerden. De r.-k. religie mocht wel beleden worden, als het maar niet gezien werd. Daarom kwamen
er schuilkerken die verstopt werden achter muren of binnen gebouwen of achter bosschages schuilgingen. Het was een typisch Nederlands iets. Nog steeds zijn er tekenen van zichtbaar, zoals de bekende schuilkerk “Ons’ Lieve Heer op Solder” in Amsterdam en de schuilkerk aan het Mallegat bij de Engel, al is daar niets meer van te zien dan alleen de grafsteen van de pastoors die er hebben gediend. ’t Huys Dever had ook een schuilkerk, de kapelzaal herinnert ons daar nog aan. Achter de grote kastdeuren heeft ooit een albasten altaar gestaan. Ook in het oude Meerenburgh zou zo’n kapelzaal geweest zijn. Deze kapelzalen waren vooral voor de elite, het zou niet moeten mogen, maar verschillen waren er toen
ook. Het gewone kerkvolk moest het doen met een omgebouwde stal, voor hen geen plaats in….. hmm, komt dat bekend voor? Het verhaal gaat dat niet alleen in het westen, maar ook in andere delen van het land de klopjes deuren langs gingen en met klopsignalen aankondigden dat er een mis plaats vond. Volgens historici is dat niet juist. Klopjes waren zoals in akten steeds voorkomt r.-k. geestelijken die de gelofte van kuisheid hadden afgelegd. Zij leefden niet binnen een klooster, maar thuis of met enkele vrouwen samen in één huis. Zij werkten veel in de zorg of gaven les op school. De oudere generatie kan de lesgevende klopjes nog hebben gekend of er van hebben gehoord, al wisten ze misschien niet dat ze zo heetten. Het laatste klopje overleed in 1930. In Twente zijn nog enkele klopjeswoningen bewaard gebleven. Ook in Lisse heb ik een drietal klopjes ontdekt, maar er zullen ongetwijfeld meerdere zijn geweest. In 1765 woonde Antje Cornelisdochter Ruijgrok van der Werve met Antje Maartensdochter van de Velde samen op de buitenplaats Wassergeest. In een testament laten ze aan elkaar hun bezit na. Ook Lena van Oerle, dochter van de wagenmaker Pieter van Oerle, in 1767 thuiswonend, was een klopje. De klopjes stonden in hoog aanzien. In een oude akte lezen we dat in 1813 pastoor Johannes Christophorus Freede van de schuilkerk op zijn ziekbed zijn testament opmaakt. Op één legaat na laat hij alles achter aan zijn geestelijk dochter (Klopje) Lijbje Hendrikse Karstens wonende te Lisse. Tot nu toe hebben we al vier klopjes achterhaald, maar wie weet komen er nog meer over de brug?

De Kloppenbrug op de Achterweg over het Mallegat herinnert ons nog aan deze klopjes. Het verhaal gaat dat zij tijdens de dienst in de boerderij daar een oogje in het zeil hielden en als er dan gevaar dreigde dat ze op de brug met hun klompen stampten. Zo werd het kerkvolk tijdens de mis gewaarschuwd als er iets mis was. In haar proefschrift ‘Beelden voor passie & hartstocht’ toonde de kunsthistorica Evelyne Verheggen met behulp van diverse afbeeldingen op devotieprenten aan, dat de verklaring voor de naam klopjes is, dat Christus op de deur van het hart van deze vrouwen klopte, waarna zij de deur van hun hart voor Hem openen.