Berichten

OudNieuws: PLANTAGE ‘MOED EN KOMMER’ IN SURINAME

Ook Lisse heeft een slavernij verleden. Veel bewoners van buitenplaatsen hadden aandelen in de VOC of de WIC. Mevrouw Georgia Kurk  van huize Roosendaal was eigenares van de Surinaamse plantage “Moet en kommer’.

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 3, 2020

door Dirk Floorijp

Het slavernijverleden staat tegenwoordig hoog op de agenda en de helden van toen worden nu van hun sokkel getrokken. Als we in Lisse denken dat zich zoiets niet bij ons afspeelde en het ver van ons bed was, dan hoeven we maar terug te gaan naar de bewoners van onze buitenplaatsen, die aandeelhouders waren van de VOC of de WIC. De bewoners van buitenplaats Meerenburg waren zelfs grootaandeelhouder van de VOC. Rond 1800 woonden op de buitenplaats ‘Rosendaal’ aan de Heereweg, tegenover bakker Vermeer, Hendrik van Alphen (Leiden, 1767 – Loenen, 1841) met zijn vrouw Georgia Elisabeth Geertruide Kurk (Paramaribo, 1758 – A’dam, 1844). Het echtpaar kocht Rosendaal in 1816. Ze waren niet in gemeenschap van goederen getrouwd, vrouwe Kurk leidde een eigen onderneming. Zij was eigenaar van de Surinaamse plantage ‘Moed en Kommer’ aan de Warapperkreek, gelegen tussen de plantages ‘Anna’s Zorg’ en ‘Badenstein’. Het waren enkele van de honderden plantages in het land.
Op de plantage werd koffie en katoen verbouwd met gebruik van slaven. Vrouwe Kurk wilde als eigenaar van alles op de hoogte blijven, ook van de aanschaf van slaven die werden aangeboden of op een slavenmarkt werden gekocht. Hoe zou zo’n correspondentie indertijd zijn verlopen met een tussentijd van enkele maanden, heen en terug per zeilschip. Ook al was er op de plantage een directeur, de heer C. Bodentsch, en een administrateur, mevrouw moest van elke verandering op de hoogte worden gesteld.
Aart van Klaveren, zoon van Gerrit van Klaveren en Gijsje Wiggertsdr Slootheer, vertrok rond 1800 vanuit Lisse naar Suriname om daar te worden opgeleid als bestuurder. Hij is daar echter al vroeg overleden en in Paramaribo begraven, nog maar 19 jaar oud.
Ten westen van Keukenhof had mevrouw Kurk ook grond in bezit, toen daar een gezin uit Paramaribo deze buitenplaats huurde en bewoonde: Pierre Joseph Henry Eijma, in 1803 geboren in Paramaribo en in 1854 begraven in de hervormde kerk in Lisse. Zijn vader, Willem Henry Eijma (Amsterdam, 1772- Amsterdam, 1815), was raadsheer bij het Hof van Politie in Paramaribo. Via grootvader Joseph Eijma van Bordeaux (Amsterdam, 1747 – Amsterdam, 1830), getrouwd met Sara Clasina Lemmers (Paramaribo, 1750 –Amsterdam, 1807), wordt kleinzoon Pierre Eijma na 1830 mede-eigenaar van de suiker plantage Ephrata en Lemmerskamp aan de Cotticarivier De slavernij werd in 1863 in Suriname afgeschaft, maar heeft nog jaren voortgesudderd. Nederland was één van de laatste landen die er mee stopte. Tegenwoordig kunnen sommige, nog steeds bestaande plantages in Suriname bezocht worden, ook ‘Moed en Kommer’ aan de Warapperkreek in het district Commewijne.
In de notariële akten wordt gesproken over wat gedaan moet worden bij overlijden van de beheerders, dan zie je dat de slaven gelijkgesteld worden met de inventaris van de plantage.

“Voorts alle toezicht, bewind en administratie te zullen voeren, alle daarbij horende slaven, meubelen en gereedschappen begrepen, alles tot nut en welzijn der plantagien en negers dienstig zal zijn, te zorgen dat de producten op tijd geplukt, behoorlijk gereed gemaakt en droog, en afgescheept worden”

De akten werden opgesteld door notaris Jan Gerard Cramerus te Lisse en werden door twee getuigen ondertekend. Frappant is, dat dit gedaan werd door een kleermaker en een dagloner. De dagloner kon niet lezen of schrijven. Zouden ze enige notie hebben gehad van wat ze ondertekenden, begrepen ze een notariële akte wel, of werden getuigen voor een kleine vergoeding ergens vandaan gehaal.

Detail uit een kaart van 1801 waarop alle plantages in kaart zijn gebracht. In het midden vinden we Moed en Kommer, Anna’s Zorg en Badenstein aan het gegraven gedeelte van de Warapperkreek, vlak bij de kust.

Oud Nieuws: KRIJG TOCH ALLEMAAL DE ….

Epidemieën zijn een actueel onderwerp. We hebben er veel langs zien komen in de afgelopen eeuwen. Een aantal pandemieën, epidemieën en endemieën (streeekgebonden) passeert de de revue.

Louise Kerkvliet

Jaargang 19 nummer 3, 2020

Epidemieën zijn een actueel onderwerp, we hebben er veel langs zien komen in Nederland. In de 20e eeuw tot nu zijn er 16 epidemieën en 1 pandemie geweest, in de 19e eeuw 10 epidemieën en 26 endemieën (streekgebonden besmettingen). De ziektes volgden elkaar in rap tempo op, de impact op de bevolking was enorm. Als we kijken naar de doodsoorzaken van de overlijdensgevallen in onze eigen stamboom, zien we de gevolgen ervan. Jarenlang wordt al gewaarschuwd dat er een wereldwijde ziekte zou kunnen uitbreken, een pandemie. Helaas is dat dit jaar een feit, met alle gevolgen van dien.
Vooral de pest en de Spaanse griep zijn de massamoordenaars van onze geschiedenis. We hebben zeker verschillende endemische ziektes gekend in onze omgeving, zoals in 1865-1866 toen er een cholera- en tyfusepidemie in deze streek heerste, waardoor er veel slachtoffers vielen.

Het vroegere pestbosje bij boerderij Langeveld

In de jaren daaropvolgend was er veetyfus in de omgeving van Leiden, het Groene Hart en de Bollenstreek, alle gebieden werden zwaar getroffen. De Leidse kranten van 1866-1867 meldden regelmatig wat de status was van de besmettingen. Cijfers van getroffen dorpen werden gepubliceerd met bijbehorende maatregelen en adviezen. In de 19eeeuw leefden veel Lissese gezinnen van de veeteelt en tuinderijen. Een dierziekte was ook destijds een ramp voor de economie. De maatregelen lijken hetzelfde als tegenwoordig, echter werden alleen getroffen bedrijven geïsoleerd. Dat is tegenwoordig soms ook nog zo, want dat hangt af van de betreffende dierziekte. Er zijn in Lisse alleen al duizend stuks vee overleden aan deze ziekte, voor veel gezinnen een flinke aderlating. Zou hier sprake zijn geweest van besmetting overgaand van mens op dier? In Brabant zijn nu veel nertsfokkerijen getroffen door dit verschijnsel. Er is destijds vee afgemaakt,
maar er stierven ook dieren aan de ziekte. Volgens de hygiëneregels van destijds werd dit vee in zogenaamde pestbosjes begraven. Dat zijn kleine met bomen begroeide gebiedjes aan de rand van een weide, vaak met een sloot er omheen.

In Lisse zijn er nog drie pestbosjes bekend, wie heeft ze niet gezien terwijl je aan het fietsen bent in de omgeving. Ziektes en epidemieën maken deel uit van onze gezamenlijke geschiedenis, zo ook in ons taalgebruik. Is het mogelijk dat verwensingen op basis van ziekten in die tijd populair zijn geworden en hoe vaak horen wij het nog? Krijg toch de kolere (cholera), tyfus of tering hoorden we vaak in het verleden. Ook dat je een ‘etterbak bent of een ‘pokkekind’. Tegenwoordig horen wij dat je een ‘coronalijer’ bent. Het zou een onderdeel zijn van ons gezamenlijke taalgebruik en onze cultuur, anderen beweren dat het komt doordat er een taboe op godslastering heerst. Laten we met zijn allen hopen dat er snel een einde komt aan deze vreemde tijden en we allemaal weer veilig en zonder beperkingen verder mogen.

Bronnen:
yori.nl/epidemieën in de geschiedenis
Leidse courant/historische kranten
Wikipedia/lijst verwensingen op basis van ziekte

Oud Nieuws: KLOPJES VAN LISSE

De Kloppenbrug is vernoemd naar de klopjes, lekenzusters, die bij de schuilkerk aan het Mallegat  kerkelijke diensten deden.

Jaargang 19 nummer 2, 2020

door Dirk Floorijp

Weten we eigenlijk wel dat de klopjes onder ons hebben geleefd? Zijn er nog die klopjes in hun
familiegeschiedenis tegenkomen? Hoeveel klopjes waren er in Lisse?

Het kloppenleven ontstond na 1581 toen de gereformeerden een algeheel verbod op kloosterorden invoerden. De r.-k. religie mocht wel beleden worden, als het maar niet gezien werd. Daarom kwamen er schuilkerken die verstopt werden achter muren of binnen gebouwen of achter bosschages schuilgingen. Het was een typisch Nederlands iets. Nog steeds zijn er tekenen van zichtbaar, zoals de bekende schuilkerk “Ons’ Lieve Heer op Solder” in Amsterdam en de schuilkerk aan het Mallegat bij de Engel, al is daar niets meer van te zien dan alleen de grafsteen van de pastoors die er hebben gediend.

De kapelzaal van Dever voor de restauratie

’t Huys Dever had ook een schuilkerk, de kapelzaal herinnert ons daar nog aan. Achter de grote kastdeuren heeft ooit een albasten altaar gestaan. Ook in het oude Meerenburgh zou zo’n kapelzaal geweest zijn. Deze kapelzalen waren vooral voor de elite, het zou niet moeten mogen, maar verschillen waren er toen ook. Het gewone kerkvolk moest het doen met een omgebouwde stal, voor hen geen plaats in….. hmm, komt dat bekend voor? Het verhaal gaat dat niet alleen in het westen, maar ook in andere delen van het land de klopjes deuren langs gingen en met klopsignalen aankondigden dat er een mis plaats vond. Volgens historici is dat niet juist. Klopjes waren zoals in akten steeds voorkomt r.-k. geestelijken die de gelofte van kuisheid hadden afgelegd. Zij leefden niet binnen een klooster, maar thuis of met enkele vrouwen samen in één huis. Zij werkten veel in de zorg of gaven les op school. De oudere generatie kan de lesgevende klopjes nog hebben gekend of er van hebben gehoord, al wisten ze misschien niet dat ze zo heetten. Het laatste klopje overleed in 1930. In Twente zijn nog enkele klopjeswoningen bewaard gebleven. Ook in Lisse heb ik een drietal klopjes ontdekt, maar er zullen ongetwijfeld meerdere zijn geweest. In 1765 woonde Antje Cornelisdochter Ruijgrok van der Werve met Antje Maartensdochter van de Velde samen op de buitenplaats Wassergeest. In een testament laten ze aan elkaar hun bezit na. Ook Lena van Oerle, dochter van de wagenmaker Pieter van Oerle, in 1767 thuiswonend, was een klopje. De klopjes stonden in hoog aanzien. In een oude akte lezen we dat in 1813 pastoor Johannes Christophorus Freede van de schuilkerk op zijn ziekbed zijn testament opmaakt. Op één legaat na laat hij alles achter aan zijn geestelijk dochter (Klopje) Lijbje Hendrikse Karstens wonende te Lisse. Tot nu toe hebben we al vier klopjes achterhaald, maar wie weet komen er nog meer over de brug?

De Kloppenbrug op de Achterweg over het Mallegat herinnert ons nog aan deze klopjes. Het verhaal gaat dat zij tijdens de dienst in de boerderij daar een oogje in het zeil hielden en als er dan gevaar dreigde dat ze op de brug met hun klompen stampten. Zo werd het kerkvolk tijdens de mis gewaarschuwd als er iets mis was. In haar proefschrift ‘Beelden voor passie & hartstocht’ toonde de kunsthistorica Evelyne Verheggen met behulp van diverse afbeeldingen op devotieprenten aan, dat de verklaring voor de naam klopjes is, dat Christus op de deur van het hart van deze vrouwen klopte, waarna zij de deur van hun hart voor Hem openen.

Oud Nieuws: VERDWENEN BEGRAAFPLAATSEN

De geschiedenis van de begraafplaatsen bij de Dorpskerk, de Schuilkerk bij het Mallegat en de eerste begraafplaats bij de Agathakerk worden besproken.

Nieuwsblad jaargang 19 nummer 1 2020

door Dik Floorijp

De huidige begraafplaatsen in ons dorp, met uitzondering van die bij de Hervormde kerk, waar niet meer wordt begraven, stammen uit de 20e eeuw. In de loop der eeuwen zijn er tienduizenden mensen begraven bij de dorpskerk. We kunnen ons er nauwelijks een voorstelling van maken

Voor de Reformatie rooms-katholiek en daarna protestant, al werden de pastoors die tot de notabelen behoorden, nog in de kerk begraven. Van de meesten is geen spoor meer te ontdekken, alleen van degenen die een grafschrift achter lieten, maar veel grafschriften zijn verloren gegaan. Alleen in de archieven komen we hun namen nog tegen, zij waren deelgenoot van de samenleving in ons dorp. Soms zijn er verhalen van bewaard en komen ze weer terug in ons geheugen. Bij het Mallegat aan de Achterweg heeft al in 1682 een schuilkerk gestaan met een kerkhof. Het gedeelte vanaf de Catharijnelaan en Tweede Poellaan, die vroeger in het verlengde van elkaar lagen, behoorde kerkelijk onder Sassenheim. De kerkelijke grenzen liepen anders dan de gemeentelijke grenzen. De pastoor woonde in Sassenheim en bediende ook Warmond, Voorhout en Lisse. Pastoor Adriaan Hoekgeest, ook wel Houckgeest, had het er druk mee. Hij was in dat jaar 1682 door het zgn. kapittel van Haarlem aangesteld. In de archieven komen we hem tegen als weldoener, hij kocht uit eigen middelen een staand orgel voor de kerk. Hij was één van de eersten die op het kerkhof werd begraven op 23 januari 1687. Van de begraafplaats aan de Achterweg resten ons alleen uit de archieven een kleine tweehonderd namen van personen die er werden begraven. Een enkeling is daarvan te traceren maar allen hebben alleen een patroniem, zoals Claes Jansz. of Trijntje Pietersdr. Achternamen waren nog niet zo gebruikelijk in die tijd. Als ze dan niet als echtpaar staan vermeld is het heel moeilijk zoeken en moet je dezelfde overlijdensdatum al tegen komen om een verband te leggen. Tot in de 20e eeuw kwamen er bij het ploegen nog beenderen naar boven. De plaats waar de kerk, pastorie en begraafplaats gestaan hebben is nu vol gebouwd. Te bedenken dat tot 1843 toe, generaties over een zandweg door weer en wind zondags ter kerke gingen. Wat zal het een grote opluchting geweest zijn voor de dorpsbewoners nu eindelijk de kerk in het dorp stond. Dit in tegenstelling tot de kerkgangers uit De Engel, zij mochten nu een stevige wandeling over de nog zanderige Heereweg maken. De eerste St.Agatha kerk was gebouwd op grond van buitenplaats de Mossenhof, de plek waar vroeger de schout woonde. De bouw begon in 1842 en op 19 juni 1843 werd de kerk geconsacreerd. Van die kerk en haar kerkhof is niets overgebleven, op die plek is het Pius gesticht gebouwd, ongeveer daar waar nu het Paus Franciscushuis staat. Alleen rooms-katholieke mensen die tussen 1843 en 1901 zijn overleden, zijn op het oude St.Agatha-kerkhof begraven.

Drie eerdere Agatha kerken op een rijtje, voor de Reformatie was de dorpskerk de eerste Agathakerk.

 

LIEFDEWERK ‘OUD PAPIER’

In 1874 werd de vereniging Liefdewerk “Oud papier” opgericht en in 1969 ontbonden. De afdeling Lisse had een achtkoppig bestuur.

door Kerkvliet, L.

Nieuwsblad jaargang 19 nummer 1 2020

Beschouw het maar als “liefdewerk oud papier”, dat horen we nog best vaak. We weten dan dat iets heel goedkoop of zelfs voor niets kan zijn. Veel mensen weten niet dat er vroeger een vereniging was met de naam Liefdewerk ‘Oud Papier’. Onder die naam verzamelde men oud papier en de opbrengst werd gebruikt voor liefdewerk.

Liefdewerk is een term die in de 19e en 20e eeuw vooral in katholieke kringen in Nederland werd gebezigd om een daad van naastenliefde of een vorm van liefdadigheid aan te duiden. Het werk dat kerken en sommige kloosterorden verrichtten werd destijds vaak met liefdewerk aangeduid: zorgen voor bejaarden, zieken, gehandicapten, weeskinderen, soldaten die van het front terugkwamen en het financieel ondersteunen van zwakkeren in de (kerk)gemeenschap. Voorbeelden van religieuze orden die dit deden zijn de Broeders Penitenten, de Arme Zusters van het Goddelijk Kind en de Redemptoristen (St. Clemens Hofbauer Liefdewerk: melaatsenzorg in het missiegebied). Geleidelijk aan kreeg ‘liefdewerk’ hierdoor ook de betekenis ‘liefdadigheidsinstelling’. In Amsterdam werd op 25 maart 1874 de katholieke vereniging Liefdewerk ‘Oud Papier’ opgericht, die bij wijze van werkverschaffing oud papier ophaalde. De baten van de verkoop ervan werden gebruikt om een aantal katholieke instellingen financieel te ondersteunen. Het hoofdbestuur, Hoofdcomité genaamd, was gevestigd in Amsterdam. Er waren afdelingen of sub-comités werkzaam in zo’n 45 plaatsen in Nederland. Liefdewerk ‘Oud Papier’ werd zó bekend dat het de basis werd voor de uitdrukking ‘liefdewerk oud papier’, wat duidt op het leveren van een onbetaalde dienst. In 1969 werd de vereniging opgeheven.

Bronnen, noten en/of referenties
Annelies van Heijst, Liefdewerk. Een herwaardering van de caritas bij de Arme Zusters van het Goddelijk Kind, sinds 1852, Hilversum, 2002, ISBN 9065507418
Van Dale, Groot uitdrukkingenwoordenboek, 2006, ISBN 9789066483170 Ook wel geschreven als
“Liefdewerk Oud Papier”
Liefdewerk: “Oud Papier”, Overzicht Verenigingen voor armenzorg en armoedepreventie in de negentiende eeuw
Categorieën: LiefdadigheidGeschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland Arbeid
‘Liefdewerk’ in literaire titels
Karel Eykman, Liefdewerk oud papier, 1981, ISBN 9001315704
Lévi Weemoedt, Liefdewerk oud papier, 1987, ISBN 9025465978 Amsterdam. Er waren afdelingen of sub-comités werkzaam in zo’n 45 plaatsen in Nederland.

LIEFDEWERK ‘OUD PAPIER’ Het achtkoppige bestuur van de Lissese afdeling van Liefdewerk ‘Oud Papier’. Ziet iemand hier bekenden? Laat het even weten!

Liefdewerk Oud papier in de krant

Liefdewerk Oud papier in  de krant

Oud Nieuws: POSTKOETS OVER DE KOP

De componist George Friedrich Händel reed in 1750 door Lisse op weg van Den Haag naar Haarlem. Tussen Lisse en Hillegom moet de koets gekanteld zijn. Hij had behoorlijk gekneusde vingers en kon in Haarlem niet op het orgel spelen.

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 3, oktober 2019

door Dirk Floorijp

In het dagblad Trouw was er in augustus een heel artikel aan gewijd, aan het bezoek van de vermaarde componist George Friedrich Händel. In augustus 1750 was hij van Den Haag via Leiden op weg naar Haarlem, de plaats waar hij een orgel zou bekijken. Hij zal Leiden niet zomaar voorbij zijn gereden en zal het beroemde Van Hagerbeer-orgel in de Pieterskerk beslist niet links hebben laten liggen. Händel wilde in Nederland graag enkele wereldvermaarde orgels bewonderen en bespelen. Zo kwam hij over de zandwegen ook door Lisse. De Heereweg was gedeeltelijk bestraat vanaf de grote kerk tot net voorbij Rosendaal. Tussen Lisse en Hillegom moet de koets gekanteld zijn, historici zijn nog steeds op zoek waar precies. Wat zou het mooi zijn als in de archieven van Lisse of Hillegom daarover een vermelding te vinden zou zijn. Jammer dat er in de Witte Zwaan geen gegevens zijn bijgehouden van beroemde personen die deze herberg aandeden of er van paarden verwisselden. Er zijn daar genoeg beroemdheden binnengestapt, van koningen tot prinsen. Veel van die gegevens zijn verloren gegaan. De bij zijn leven al wereldberoemde componist was welgesteld en historici vermoeden dat Händel niet met de postkoets reisde, maar met een particuliere diligence. Händel was behoorlijk gewond, gekneusde vingers en een beurse heup. Hij was tenslotte toen al 65 jaar. Nadat hij gedeeltelijk was hersteld, waarschijnlijk op een buitenplaats in de omgeving, ging hij op weg naar het beroemde Christian Müller-orgel in Haarlem. Hij heeft er slechts kunnen luisteren naar de kunsten van de vaste organist Henricus Radeker. Normaal zou het ondenkbaar zijn dat orgelvirtuoos Händel zich deze kans om op dit grote en unieke orgel te gloriëren zou laten ontnemen. Tien jaar eerder was hij hier ook en speelde een half uur met groot genoegen op het toen twee jaar oude orgel. Waarom mij dit verhaal zo boeit? Ik heb de eer gehad om een avond met organist Leen Schippers op het grote orgel in de Pieterskerk te mogen spelen, daarnaast ook een middag op het orgel in de Sint-Bavokerk in Haarlem. Alleen mocht de begeleider daarop niet spelen omdat het orgel niet van de hervormde gemeente, maar van de stad Haarlem is. Wel stiekem een toets ingedrukt. Het maakt een enorme indruk om daar te mogen zijn. En nu maar in oude akten speuren of we een vermelding tegenkomen, daar zit iedereen op te wachten. Händel was een tot Engelsman genaturaliseerde Duitser, woonde in Londen en werd in 1759 bijgezet in de Westminster Abbey.

In de archieven van de fabeltjeskrant kwamen we dit document tegen in een oude doos waarop stond HÄNDEL WITH CARE. Eén en ander suggereert dat de koets alhier zou zijn gekanteld.
Ook dat G. F. Händel hier uit dankbaarheid die geweldige klassieker heeft gecomponeerd!
S.V.P. niet doorvertellen aan onze buren stttttt!

VERGIFTIGINGSDRAMA TE LISSE VERGIFTIGINGSDRAMA TE LISSE

Voor de rechtbank in Haarlem verschenen Hendrica van der M. en Casparus van de L. Zij worden beschuldigd van het vergiftigen van J.L. van den B., voormalig echtgenoot van Van der M. Via een kop chocolademelk met arsenicum was hij vergiftigd. Beide daders werden veroordeeld.

door Arie de Koning

De publieke tribune van de Haarlemse Rechtbank stroomde weer eens vol. Dicht aaneengeschaard stonden de luisteraars. Toen de tribune gevuld was, stonden nog honderden nieuwsgierigen voor het Paleis van Justitie in de Haarlemse Jansstraat. Geduldig stonden ze te wachten, maar kans om binnengelaten te worden was er niet. Velen waren uit Lisse gekomen, ook de gereserveerde tribune was geheel bezet. De beklaagden in dit drama waren Gerarda Hendrica van der M. de weduwe van
J.L. van den B. en haar vroegere commensaal Casparus van der L. Aan de vrouw was ten laste gelegd dat zij op 12 september 1920 te Lisse, tezamen met Van der L.,-nadat zij na rijp beraad en in kalm overleg besloten hadden, haar echtgenoot J.L. van den B. van het leven te beroven, haar man een kop chocolade heeft gegeven, terwijl zij wist, dat in die chocolade door Van der L. een dodelijke dosis arsenicum was gedaan, aan welke gevolgen van den B. is overleden. Aan Van der L. was medeplichtigheid ten laste gelegd.

De vrouw is een eenvoudig dorpsvrouwtje, geheel in het zwart gekleed. Haar uiterlijk heeft iets doms en onbetekenends. Zij is pas 34 jaar maar ziet er uit als een vrouw van ruim veertig. Haar medeplichtige is een 45-jarige landarbeider uit Lisse, iemand met een donker uiterlijk. Eerst werden, nadat de dagvaarding was voorgelezen, de rapporten van de deskundigen, die het lijk van de vergiftigde onderzocht hebben, voorgelezen. Hiermede was een half uur gemoeid. De beklaagden zaten dit stil aan te horen, ze begrepen natuurlijk niets van de aaneenrijging van medische termen die de deskundigen op schrift gesteld hadden om tot de conclusie te komen, dat Van den B. ten gevolge van arsenicumvergiftiging was overleden. Door het Openbaar Ministerie was een twintigtal getuigen gedagvaard. Als verdedigers traden op voor Van der L. Mr. Pliester en voor vrouw Van den B. Mr. C. van Sprang. Eerst was de bedoeling geweest om de zaken gescheiden te behandelen, om Van der L. als getuige te kunnen horen in de zaak van vrouw van den B. en deze weer in de zaak tegen Van der L. Op het laatst is evenwel van dit voornemen afgezien en besloten de zaken gelijktijdig te behandelen. Hierop had het verhoor van de beschuldigden plaats. De vrouw vertelde dat Van der L. reeds anderhalf jaar bij haar woonde als commensaal. Er was tussen hen een zeer vertrouwelijke omgang gekomen, zodat zij meenden dat Van den B. teveel in het gezin was. Met Van der L. had zij er meermalen over gesproken dat Van den B., in huis Jan genoemd, maar ‘opgeruimd’ moest worden. In april of mei had Van der L. arsenicum in huis gebracht. Later had hij gezegd ‘dat is om je man op te ruimen’. Op 10 September zou Van den B. thuis komen van zijn werk als stoker op de Gasfabriek te Lisse. – Ik had toen, – zo vertelde de
vrouw, in een pannetje chocolade voor mijn man klaargemaakt. Ik had Van der L. met een kopje arsenicum zien lopen. Later heb ik dat kopje uitgespoeld omdat ik het nog niet doen wou. – Daarop heeft Van der L. weer poeder in dat kopje gedaan en zelf het poeder in de chocolade gedaan.- Toen heb ik, toen mijn man thuis kwam, hem de chocolade gegeven. President: Terwijl u wist dat Van der L. er arsenicum in had gedaan?….. Beklaagde: Ja !…… President: Het was de bedoeling uw man te doden. Wou u dan later met Van der L. trouwen? Beklaagde: Dat niet, ik wist dat Van der L. getrouwd was…. President: maar hij kon scheiden, hij leefde als geheel gescheiden van zijn vrouw. Verder vroeg de president waarom beklaagde haar man vergiftigd had. Beklaagde: Ik had geen leven met mijn man…… Van der L. daarop gehoord, verklaarde dat hij het arsenicum in de chocolade had gedaan. Eerst wilde hij beweren dat hij zich ’t niet herinnerde, maar toen de president zijn verklaring voor de rechter-commissaris voorlas, gaf hij toe dat hij het gedaan had. Bovendien zei hij dat hij vroeger al eens arsenicum in de koffie van Van den B. had gedaan. Daarvan was hij wel ziek geweest maar niet gestorven. Van der L. vervolgde: ik heb op die zondag 12 september niet zoveel in de chocolade gedaan. Ik vermoed dat de vrouw nu die zondag enige keren vergift aan haar man gegeven heeft. Zij heeft ook gezegd ‘ik ben er nu maar mee opgehouden omdat hij alles er uitbraakt’. Vrouw Van den B. ontkende dit. Van der L. hield vol geen dodelijke dosis gegeven te hebben. Eén der rechters: U hebt verklaard voor de rechter-commissaris, dat het een theelepeltje was. Beklaagde: Het was niet zoveel, anders was Van den B. dezelfde dag al gestorven. Nadat nog eens de verklaring van vroeger voorgelezen was, erkende de beklaagde, het was iets minder dan een theelepeltje. President: Niet veel minder? Beklaagde: Ja, nogal wat minder zou ik zo zeggen. De vrouw vertelde nog, nadat haar man enige dagen ziek thuis was geweest, de dokter het nodig oordeelde, dat de patiënt naar het ziekenhuis te Leiden werd overgebracht. Toen haar man daar was heeft ze hem een keer opgezocht, maar ze kwam te laat, Van den B. was toen al overleden.

Hierop begon het getuigenverhoor.

De eerste getuige J. P. Berbee, had aan Van der L. een zakje arsenicum gegeven. Hij vertelde dat het nodig was om ratten te doden. De drogist Schouten, daarna gehoord, verklaarde, dat hij arsenicum aan Berbee verkocht had. De directeur der Lissesche Gasfabriek, de heer H. S. A van Beek, vertelde dat Van den B. op die bewuste zondag gezond naar zijn huis ging. Maandag en dinsdag was hij ziek geweest. Op woensdag was hij weer gekomen, maar nog ziek. Toen hij weer naar huis ging, met de mededeling dat hij nog braakte, gaf getuige in overweging om een dokter te laten komen. Getuige kende Van den B. al vele jaren, het was een oppassend man, die voor het welzijn van zijn gezin ijverde. Dokter F. G. M. Haase, de huisarts te Lisse, heeft Van den B. op woensdag behandeld. Ik dacht aan vergiftiging, bijvoorbeeld door gas of vlees. Aan de patiënt heeft getuige nog gevraagd: “heb je niets gegeten dat niet in orde was”? De patiënt zei toen nee, en half glimlachend voegde hij er aan toe, ”of mijn vrouw moet me wat ingegeven hebben”. Op een vraag van de verdediger verklaarde dokter Haase, dat de vrouw Van den B. eens tegen hem geklaagd had over het gedrag van haar man, die teveel naar andere vrouwen keek. Verdediger Mr. Pliester: Is er u iets van bekend dat te Lisse het gerucht gaat, dat in het gezin Van den B. kinderen gestorven zijn aan vergiftiging? Dokter Haase: Ik herinner mij alleen dat er zes jaar geleden een jong kindje plotseling gestorven is: de verschijnselen kan ik mij niet meer goed voorstellen. Van Mechelen, stoker op de Gasfabriek, heeft met Van den B. gewerkt. “Hij klaagde de laatste tijd over zijn gezondheidstoestand, dikke benen, braken enz. Vroeger was Van den B. een opgewekte vrolijke kerel, die wel eens dolde, maar nooit onfatsoenlijk was. Hij was een goede man, een goed vader. Alleen de laatste tijd was hij mismoedig. Het Openbaar Ministerie: Maar toen was hem ook gebleken dat zijn vrouw het eens was met een ander. Een buurvrouw, juffrouw Van den Berg had wel eens gezien dat vrouw van den B. op goede voet stond met Van der L. Op een zekere dag was Van den B. ziek. Vrouw van der B. zei toen: als hij maar gauw beter wordt of anders maar doodgaat. Er is nog een man. Verder verklaarde deze getuige dat Van den B. wel eens een grapje maakte maar steeds binnen de grenzen bleef. Getuige
heeft Van der L. na 12 september eens horen zeggen: “mijn misdaad is zo zwaar, dat er voor mij geen vergiffenis meer is”. Ook zei deze buurvrouw dat Van der L., nadat er twist was geweest in het huis Van den B., bij haar commensaal was geweest. Hij ging toen evenwel geregeld naar Vrouw van den B. toe. Vooral was het haar opgevallen, dat Van der L. meestal even overwipte voor Van den B. kwam eten. Zij zag hem dan wel eens naar boven lopen waar zijn kist stond, waarin zoals later gebleken is, de arsenicum verstopt was. Een veldwachter te Lisse deelde mede dat hem bij onderzoek gebleken was dat Van der L. op zedelijk gebied laag stond. O.a. moet hij zich misdragen hebben tegenover het 12-jarige dochtertje van Van den B. hetgeen aan de moeder bekend was. De veldwachter had toezicht gehouden bij het leeghalen van de beerput bij de woning van Van den B. Er was een blikken busje gevonden waarin nog een wit vocht zat, blijkbaar arsenicum. Mr. Pliester vroeg aan getuige J. P. L. Hulst, arts te Leiden, of hij kan mededelen hoeveel minimum en maximum tijd iemand nog leeft na het innemen van een dosis arsenicum. Getuige Hulst: Bij een acute vergiftiging door arsenicum gebeurt dit in een minimum tijd van enige uren en bij een maximum tijd 8 tot 10 dagen, dit kan echter ook wel twaalf dagen zijn. Dit hangt ook wel af van de hoeveelheid arsenicum die ingenomen is. Iemand die vaak onder arsenicum invloed verkeert, zal niet zo spoedig hinder er van hebben als iemand die slechts in een enkel geval arsenicum inneemt. De Officier van Justitie nam nota van deze verklaring. Daarna werden enkele artsen als getuige gehoord, zo ook Professor Van Itallie, hoogleraar te Leiden, welke verklaarde dat het vergift wat in de uitwerpselen van het slachtoffer gevonden is, arsenicum was. Op een desbetreffende vraag antwoordde de deskundige dat hij in deze zaak aan een subacuut vergiftigingsgeval moet denken. Na het horen van nog enkele getuigen wordt de zitting geschorst.

Uitspraak op 28 februari 1921.
Het Openbaar Ministerie had gezegd in zijn requisitoir: “het heeft geen nut meer deze mensen, die zich aan zo een ernstig misdrijf hebben schuldig gemaakt, nog eens in de maatschappij te laten terugkeren”. “Daarom stel ik de rechters voor hen te veroordelen tot levenslange gevangenisstraf”. Toen de beklaagden deze eis hoorden waren zij gebroken. De verdedigers putten zich uit te betogen dat al hebben de mensen zwaar misdreven, hen nog in elk geval een kans moet gegeven worden om nog eens in de maatschappij terug te keren. Heden zou de rechtbank vonnis geven. De publieke belangstelling was ook deze keer heel groot. Honderden luisteraars – waar onder vooral veel jonge vrouwen en meisjes – stonden voor de benedendeuren van het Paleis van Justitie. Allen stonden in rijen geschaard . Enige rijksveldwachters en politieagenten zorgden vor de orde. Even voor tienen werden de deuren geopend en de eerste bezoekers stormden naar boven. Een zeer luidruchtig volkje, die Lissers, het was of het een schouwburgvoorstelling was en de mensen blij waren een goede plaats te hebben veroverd. Meisjes
en vrouwen hadden een “snoepje” mee genomen……. Die publieke belangstelling, zich op deze wijze uitend, maakte een stotende indruk. Hier zou tenslotte worden beslist of twee mensen voor ’t gehele verdere leven naar de gevangenis verwezen zouden worden. De veldwachters geboden stilte waarna de beklaagden binnen werden geleid, elk bewaakt door een veldwachter. Ze namen plaats in het bankje, even elkaar schuw aankijkend. De rechters kwamen uit de raadskamer en namen plaats. Nu zou men het horen……. De president deelde dadelijk mede: – de rechtbank heeft beide beklaagden, de 34-jarige weduwe Van den B. en haar 45-jarige gewezen commensaal Van der L. – veroordeeld tot 15-jaar gevangenisstraf. De vrouw barstte na het horen van het vonnis in snikken uit. Gedurende ’t voorlezen van ’t vonnis, dat ongeveer een half uur duurde, bleef ze zenuwachtig huilen. Vooral bij de passages in het vonnis waarin werd geconstateerd dat zij met haar commensaal afgesproken had om met arsenicum haar man ´op te ruimen´. Ook bij de passages over het lijden van haar man, thuis en in ´t ziekenhuis.
Van der L. zat star voor zich uit te staren, ook onder de indruk van het vonnis. 15 jaren, de vrouw zal 49
jaar zijn als zij vrijkomt, de man 60 jaar. En jaren in de gevangenis tellen dubbel…….. Toen de president het vonnis mede deelde, klonk van de tribune een kreet van ontzetting. Na het voorlezen van het vonnis werden de veroordeelden weggeleid. Een verwoest gezin…. Vader vergiftigd, gestorven en begraven, moeder in de gevangenis. De kinderen verstrooid en overgelaten aan de goedheid van andere mensen. Ook het kindje dat voor enkele maanden in de gevangenis het levenslicht heeft aanschouwd……..

Rechtbank Haarlem

Resumé:
Het aandeel van vrouwen onder de zware criminelen was in de negentiende en vroeg twintigste eeuw opvallend groot en niet gebonden aan enige regio. Wel waren in de havensteden de aantallen wat hoger door de prostitutie en gauwdieverij onder vrouwen. Ook in Lisse en omgeving zijn er gevallen waarbij de vrouw zich van haar man ontdeed bekend. Fysiek zwakker, bedienden zij zich meestal van enigerlei vergift, meestal in de vorm van arsenicum, welke in die dagen vrijelijk bij de apotheek verkrijgbaar was ter bestrijding van ratten. Zo ook boven beschreven Gerarda Hendrica (Ger) van der M. Blijkens de verhoren komt naar voren dat haar huwelijk met Jan L. van den B. behoorlijk ontwricht was en Jan zich ontpopte als huistiran. Zij kreeg in totaal tien kinderen van hem waarvan de laatste, Hendrikus, op 17 januari 1921 in de Haarlemse Koepelgevangenis werd geboren, waar Ger, hangende het moordonderzoek in voorarrest zat. Slechts drie kinderen zijn volwassen geworden……. Gerarda Hendrica van der M. was geboren op 21 mei 1886 in Rijnsaterwoude als dochter van Pieter van der M., arbeider, en Cornelia van K. Zij trouwde op 12 september 1906 met Jan L. van den B., een 28-jarige arbeider bij de Gasfabriek in Lisse. Hij was geboren in Groningen op 3 april 1878 als natuurlijke zoon van Antje van den B. Hij is overleden in het ziekenhuis te Leiden op 24 september 1920. Niet bekend is waar Gerarda Hendrica van der M. haar straf heeft uitgezeten, maar zij is teruggekeerd naar Lisse en aldaar op 3 maart 1957 overleden op 70-jarige leeftijd. Casparus van der L. is niet gevonden in de archieven.

Bronnen:
Strafvonnissen Arr. Rechtbank Haarlem
Haarlems Dagblad 21-02-1921 Blz.2/3
Haarlems Dagblad 28-02-1921 Blz. 1
Persoonsarchief Vereniging Oud Lisse
Crime and gender 1600-1900 Universiteit van Leiden

BIERSTEKER BETRAPT IN DE ENGEL

Inhoud Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 2 juli 2019

Door D. Floorijp

In 1689 werd de biersteker Willem Klaverweijde betrapt op het ontduiken van belasting (impost) op boter. De deurwaarders werden ingeschakeld, maar de boter was ondertussen verdwenen. Daardoor kon de boter niet in beslag worden genomen.

Willem Jansz. Klaverweijde, biersteker en herbergier in de Engel, ca 1660-1701, was weduwnaar van Geertje Gerrits Erffort en sinds een jaar getrouwd met Geertje Dammes van der Beek. Hij kreeg plotseling bezoek van Dammes Dammisse Raaphorst, schepen, op verzoek van Maarten Dirkse van “t Hoog, burgemeester en pachter van den impost (belasting) op boter over Lisse en Sassenheim.
Op dinsdag 23 augustus 1689 omstreeks de klokke van drie á vier uuren stonden ze voor de deur, met het voornemen om in van Klaverweijdes bierstekers kelder te peilen of de hoeveelheid bier aanwezig was zoals die op de formulieren was aangegeven. De belasting moest kloppen op de verschillende soorten bier. Er bestond bier in verschillende smaken en prijzen. Het water was niet altijd te drinken daarom werd er veel bier gedronken. Het hopmengsel werd met heet water overgoten, daarna nogmaals, wat een lichter en goedkoper bier opleverde. Wat overbleef was niet meer dan een slap aftreksel dat men dunbier of scharrebier noemde, met een laag alcohol percentage, dat ging naar de armen.
In de Engel aangekomen vonden zij de kelder op slot en men verzocht de herbergier de sleutel te gaan halen. De genoemde Klaverweijde kwam met de sleutel die hij uit huis moest halen en ontsloot de deur. In gedachten zag hij de bui al hangen. In de kelder gekomen zagen Dammes Raaphorst en Maarten van ’t Hoog tijdens het peilen van de vaten, uit hun ooghoeken achter in de kelder een vierendeel vol boter, hiervoor werd Klaverweijde bekeurd omdat de boter buiten de impost gehouden werd. Het bier werd met de peilstok gemeten en bleek in orde te zijn. De heren vertrokken er met een bode werden de deurwaarders in Leiden ingelicht, deze kwamen spoorslag naar Lisse. En omstreeks de klokke over negen uren stonden Raaphorst en van ’t Hoog opnieuw voor de herberg in de Engel, maar nu met de deurwaarders Jacob Dirkse van Spieringshoek en Barend van der Heijden. Om na de bekeuring ook beslag te leggen op de boter. Zij gelastten opnieuw de kelder te ontsluiten. Nadat de kaarsen waren aangestoken en naar binnen was gegaan om de boter te controleren, werd de hele kelder doorzocht maar nergens boter te vinden. Willem Klaverweijde had die bui al zien hangen en de boter vlug afgevoerd. Op het ontduiken van de impost stonden flinke straffen en kon het gebeuren dat je je vergunning kwijtraakte. Willem had dus voorzorgsmaatregelen getroffen voor als het fout ging. Op de vraag: waar is de boter gebleven? antwoordde van Klaverweijde dat de boter naar Haarlem was. Daarna werden er getuigen opgeroepen, Jan Jorisse ’s Gravenmade oud omtrent 30 jaren en door de geregtsbode gedaagd om getuigenisse der waarheid te geven. Hij had op versoek van de heer Klaverweijde zondag 21 deser des avonds de boter met een schuitje gebracht voor de kinderen van Jan Janse van de Fits een achtste deel boter en voor Maarten Hubertse Koning een vierde deel, het schuitje aan de wal bij Klaverweijde gebracht en de voornoemde Klaverweijde gevraagt: is alles wel? En was toen heengegaan. Nu kwam Geertje Cornelisdr. Heemstede oud omtrent 30 jaar voor dochter van wijlen Jan Janse Fits en Geertje Dammes Rode oud omtrent 37 jaar huisvrouw vanMaarten Hubertse Koning, waar de boter eerst was gebracht, en verklaarde dat het achtste deel boter naar de doctor in de Jansstraat tot Haarlem moest en het vierendeel naar Lijsbetje Hugaart in de grote Houtstraat. Zo werd de boter van hot naar her verplaatst totdat niemand meer wist waar de boter gebleven was. Laat staan dat er nog boter in beslag kon worden genomen. De afloop wordt niet vermeld.

Bron: ORA nr.30

OUD NIEUWS: Kwaadaardige honden op Dever

Heer van Dever Jhr. Willem de Wael van Vronesteijn (1648-1699) had veel problemen met zijn windhonden. Zij vielen schapen en zelfs een bezoeker aan, die ernstig aan zijn been verwond werd.

Dirk Floorijp

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 1 januari 2019

De heer van Dever Jhr. Willem de Wael van Vronesteijn (1648-1699), gehuwd met Agatha Adriaansdr. Bijl (1634-1694), heeft heel wat te stellen met zijn liefhebberij, het houden van windhonden. Er lopen er zeker al vier los op zijn erf, van aanlijnen wetenv ze nog niet. Hij gebruikt zijn honden waarschijnlijk voor de jacht en bewaking.
Of er daarvoor ook al problemen zijn geweest weten we niet, maar in 1682 verschijnen er een aantal dorpsgenoten voor schout en schepenen met ernstige klachten. ‘Voor schout mr. Adriaan van Gorcum en de schepenen Jacobus Dirkse van ’t Hoog en Jacob Ottense Cranenburg verschijnen Jacob Dirkse Uijtermeer, oud omtrent 36 jaren (geb. ca 1646 en gehuwd met Marijtje Cors Langevelt), en Cornelis Pieterse desselfs bouwknecht, oud omtrent 20 jaren, beide onze inwoners, en Sijmon Cornelisse Oostdam, (ca 1632-) gehuwd met Jannetje Pietersdr Van der Plas, wonende in Noordwijkerhout, oud omtrent 50 jaren’. Cornelis Pieterse verklaart, op verzoek van de hoogedele heere Willem Benting, houtvester van Holland, dat hij, komend op maandag 8 juni 1682 van de Delftse paardenmarkt, heeft gezien dat twee windhonden waarvan hij later vernam dat zij toebehoorden aan jhr. Willem de Wael van Vronesteijn, heer van Dever, door de wei van zijn baas Jacob Uijtermeer de beesten achterna zaten. Hij heeft gezien dat een schaap in de sloot lag en een lammetje zeer verwond was. Cornelis vertelt dit aan zijn baas Jacob Uijtermeer, die zich naar Dever spoedt en jhr. Willem verzoekt de heer de geleden schade door zijn honden aangedaan te vergoeden. De zaak wordt in der minne geschikt voor vijf gulden en twee stuivers.
De derde getuige Simon Oostdam doet zijn verhaal voor schout en schepenen. Afgelopen september ging hij naar de wei van Willem Ariense in Noordwijkerhout, waar zijn ram liep, die hij naar zijn eigen weide wilde overbrengen. Het dier was echter zo ernstig gebeten dat het moest worden afgemaakt. Ene Cornelis Jacobse uit Noordwijkerhout wist hem te vertellen, dat de windhonden van de heer van Dever de ram zo hadden toegetakeld. Ook hij vervoegt zich bij jhr. Willem, heer van Dever, die prompt de schade voldoet van vier gulden en tien stuivers. Het wordt nog erger. Claas Joosten van Diest, 64 jaar, tuinman van beroep (getrouwd met Grietje Hermans Cuijper), legt een verklaring af. Schout en schepenen moeten ervoor naar het huis van Claas, omdat hij zwaar gewond op bed ligt. Onder ede verklaart Claas het volgende (en mocht hij niet de waarheid spreken, dat God hem dan van deze wereld wegneemt): zijn neef, Mathijs van Bambergen, wijnkoper te Amsterdam, was op 9 augustus j.l. naar jhr. Willem gekomen om een rekening te innen voor geleverde wijn en azijn. Hij trof echter de heer van Dever niet thuis. Daarom was hij naar Claas gegaan en had hem gevraagd voor hem nog een keer naar Dever te gaan met de rekening, omdat Mathijs weer terug naar Amsterdam moest. Claas was zijn neef

Huys Dever door Roeland Roghman (1627-1692.
De windhonden zijn ingezet.

graag ter wille en begaf zich op vrijdag 16 oktober met de rekening naar Huis Dever. Wij laten het opgetekende verslag letterlijk volgen: ‘Ende komende op desselfs werf de vier winthonden van den voornoemde heere van Deveren die los over de werf liepen aanstonts seer furieus op hem sijn aangevallen, ende dat een van de swarte honden hem op drie bijsondere plaatsen in sijn slinkerbeen seer ellendig heeft gebeten, ende de laatste reys een groot stuk vleesch daar uytgerukt, soo dat de kuyt uit sijn been liep ende hij onder de voet viel.’ Waarop hij, om hulp schreeuwende, door Jochem de knecht en twee dienstmaagden van de heer van Dever werd ontzet. Ondanks zijn zware verwondingen heeft Claas het nog een poosje op aarde uitgezongen. In 1688 wordt hij nog in het hoofdgeld aangeslagen.

Bron

ORA nr. 30 scan 55.

Gracht te Lisse ca. 1910

Oud Nieuws: GESJOEMEL MET BELASTING OVER ROGGE

Molenaar Adriaan Luck van de Korenmolen aan de Grachtweg werd in 1739  in staat van beschuldiging gesteld van wegen fraude. Hij wordt er van verdacht belasting op het malen van meel te hebben ontdoken. Hij krijgt een boete en wordt voor een half jaar verbannen.

Dirk Floorijp en Judith Harren

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 4 Herfst 2018

Aan het eind van de Grachtweg stond van 1569 tot 1964 molen “De Korenbloem” in Lisse. Bij ons bekend als de molen van Beelen. De molen heeft vele eigenaars gekend. Met wisselend succes probeerden zij er hun dagelijks brood te verdienen. Één van hen had daar een minder gelukkige hand in, Adriaan Johannes Luck deed zijn naam geen eer aan. We treffen hem aan in november 1736 in Leiden, waar hij wordt gegijzeld (vastgehouden) op beschuldiging van fraude. Het verhaal gaat over zijn misstap.

Craqueel dingboek van zaken

Arij Luck, korenmolenaar, geboren in Monster 1704, getrouwd met Lucretia de Hoij, moet verschijnen voor schepenen van Leiden. Hij is aangeklaagd door Cornelis van der Cocq, pachter van de impost (belasting) op het gemaal. Over alle graan dat gemalen wordt, moet impost worden betaald, het zogeheten ‘gemaal’. Arij wordt ervan beschuldigd deze impost ontdoken te hebben. De schepenen van Leiden hebben ook tot taak recht te spreken over zaken die betrekking hebben op de invordering van deze belasting. Zij heten in die functie heel chique: commissarissen van de gemene landsmiddelen over Leiden en Rijnland. De zaak is vastgelegd in het craqueelboek. Volgens Cornelis van der Cocq, de eiser, heeft molenaar Arij op een nacht stiekem 6 zakken door hem gemalen rogge, waarop de impost is betaald, afgevoerd met zijn wagen en vervangen door 6 zakken nog ongemalen rogge, die niet in de boeken van de impost vermeld staan. De procureur die Cornelis van der Cocq vertegenwoordigt eindigt zijn betoog met de eis, dat Arij wordt veroordeeld tot verbeurdverklaring van de 6 zakken ongemalen rogge en van de wagen waarmee het delict zou zijn gepleegd, een boete van 6 x 300 gulden voor elke zak, een boete van 200 gulden en van 1.000 gulden wegens overtreding van verschillende wetten. Hij verlangt ook nog dat Arij in het openbaar zal worden gegeseld, en voor altijd verbannen uit Holland en West-Friesland. Met deze rechtszaak is de kous nog niet af voor Arij. Ook in Lisse zijn er mensen die een appeltje met hem en zijn partners in crime te schillen hebben. Zoals de eigenaresse van de 6 zakken gemalen rogge, de piepjonge broodbakster Aagje Ottensdr Cranenburg (1720 dochter van Otto Cranenburg (1690 -1773) en Adriana Simonsdr. Hoogkamer (1691 – 1751). Uit haar naam treedt haar vader Otto op (tot een jaar of  60 geleden werden vrouwen voor de wet als handelingsonbekwaam beschouwd). Arij moet getuigen ten overstaan van schout en schepenen van Lisse. Dit verslag is bewaard gebleven.

Aanleiding en toedracht

Een van de klanten voor wie Arij maalt, is Jan Barendse Kluijt, bakker in het Oosteinde te Lisse. Jan is in mei van dat jaar getrouwd met Maartje Klaas van der Hans, heeft pas een dikke som geld geleend. Blijkbaar heeft hij nogal moeite de eindjes aan elkaar te knopen, en spreekt met Arij een handeltje af waarbij hij zonder de impost op ’t gemaal te betalen, toch zijn rogge kan laten malen. De bakkers leveren zelf aan de molenaar de zakken met ongemalen rogge. Als bewijs dat de impost betaald is, hoort er bij die zakken een cedulle van de collecteur te zijn (bewijsbiljet). Op 3 oktober 1736 komt Jan, langs de molen lopend, ter ore, dat Aagje Cranenburg, de broodbakster, 6 zakken harde rogge (ongemalen rogge) gemerkt A.O., en voorzien van de impost-cedulle, door haar knecht naar Arij’s molen heeft laten brengen. De rogge is daar gemalen en in de 6 zakken teruggestort. Jan zegt tegen Arij dat hij dringend om gemalen rogge verlegen is, maar hij heeft geen cedulle, want hij heeft de impost op ’t gemaal niet betaald. Hij stelt voor: ‘breng mij die 6 sakken meel’. Jan durft er alleen zelf zijn handen niet aan te branden, hij laat een ander de kooltjes uit het vuur halen: ‘Ik ben verlegen ende bevreest, om daar juyst selfs bij te wesen. Ook durf ik het met mijn knegt, die een nieuweling is, niet wagen, dan sal ik Frans van Gerwen of Abraham bij u geven. Kiest welke van beyde gij bij u wild hebben’ . Waarop Arij zegt : ‘als gij den Frans bij mij geeft, die heb ik liever als Bram’. (Frans van Gerwen, geboren in Hillegom 1695, gehuwd met Marretje Jochems Stellingwerf). Jan: ‘ik sal de sleutel van mijn schuurtje in de goot leggen. Ende ik sal 6 sakken rogge, hard goed, in dat schuurtje gereed setten, ende 2 sakken ledig, om door middel van de ledige sakken het meel over te storten in mijne sakken, ende in plaats van dat meel, het harde goed van mij wederom te storten in de sakken van Aagje Ottens’. Arij gaat akkoord met het voorstel, waarom hij dat doet verhaalt de geschiedenis niet, Jan zal hem wat geld hebben toegeschoven. Jan Barendse neemt afscheid van Arij en zegt: ‘ik sal u dan verwagten, soo als het geseyd is, ende ik sal Frans bij u geven’. Om 1 uur ’s nachts klopt Frans van Gerwen bij Arij aan, roepende: ‘Molenaar hoor je wel?’ Arij staat op, en gaat met Frans naar zijn molen, waar hij de 6 zakken gemalen rogge van Aagje Ottens van bovenin de molen naar beneden laat zakken, met hulp van Frans de zakken op de schouders neemt en op zijn wagen laadt. Met het paard van Jan Kluijt voor de wagen gespannen, rijdt hij naar de werf van Jan, pakt de sleutel die volgens afspraak in de goot van het schuurtje is klaargelegd, doet de deur van het schuurtje open. Met behulp van 2 klaarliggende lege zakken stort hij de gemalen rogge uit de zakken van Aagje over in die van Jan, en de inhoud van de 6 zakken harde rogge van Jan stort hij over in die van Aagje. Frans helpt hem de 6 zakken met harde rogge weer op de wagen te tillen. De schuur wordt gesloten, de sleutel teruggelegd in de goot boven ’t schuurtje. Frans klopt bij Jan aan, en vraagt om een soopje (borreltje). Jan reikt hun over de deur een fles jenever aan, waaruit Arij en Frans elk een paar slokken nemen. Arij zegt tegen Frans: ‘rijd nu met de wage henen, ik sal met u gaan’. Frans rijdt met wagen, paard en de 6 zakken waarin nu de ongemalen rogge van Jan zit, tot aan het zogeheten slop, waar Arij tegen Frans zegt: ‘ik ga de mole open doen, volgt mij soetjes na’. Frans volgt hem met de wagen tot op de molenwerf.

Arrestatie

Op hetzelfde moment wordt Frans door 4 ‘manspersonen’, waaronder ene Jan, een diender van Leiden, aangegrepen en gedwongen met wagen, paard en de 6 zakken harde rogge van daar te rijden naar het rechthuis in het dorp. Arij gaat naar huis en vertelt aan zijn vrouw Lucretia wat er is voorgevallen. Samen achten zij het raadzaam naar het huis van Jan Kluijt te gaan. Ongeveer om half 6 in de ochtend komen zij daar en vinden Jan en zijn vrouw Maartje thuis. Onthutst vertellen zij aan het echtpaar hoe Frans van Gerwen met wagen en al aangehouden is. Bakker Jan ziet het allemaal niet zo somber in, althans niet voor zichzelf. Jan, de leperd, zegt: ‘ik sal sweren, dat ik swart worde, dat ik er niet van en weet, ik hebbe er niet bij geweest’. Arij brengt in, dat Jan niet zal kunnen ontkennen dat hij er wel van móest weten, en hun zelfs een soopje over de deur heen heeft gegeven. Om 10 uur meldt Jan zich bij de molen om zijn paard op te halen (dat voor de wagen gespannen was geweest). Hij vraagt aan Arij: ‘wat seyt Ot (Otto Cranenburg, de vader van Aagje) ervan dat het harde koorn in haer sakken was.’ Waarop Lucretia antwoordt: ‘Otto sal het noch swijgen, als hij daarvan geen schade en heeft.’ Jan ziet dat anders: ‘ik dogt niet dat Ot soo goed was, maar als Arjaantje het weet, sal se het over ’t geheele dorp brengen’. Volgens Jan zal Arjaantje, met wie Adriana Hoogkamer, de vrouw van Otto bedoeld zal zijn, het verhaal in het hele dorp rondbazuinen! Tenslotte verklaart Arij dat Frans op 5 oktober de 6 zakken harde rogge van Jan Kluijt, in de zakken die eigendom zijn van Aagje Otten, met het merk A.O., naar Leiden heeft moeten brengen, en dat Arij op 7 oktober door de pachter van het gemaal, Cornelis van der Kok, van Lisse naar Leiden is gebracht, waar hij gegijzeld is in afwachting van de rechtszaak.

De uitspraak

Craqueel dingboek van zaken

De schepenen commissarissen van Leiden doen uitspraak. De boetes zoals die door de aanklager geëist werden, moet Arij betalen, + de kosten van de afwikkeling van de zaak. Hij zal niet publiekelijk gegeseld worden. Wel wordt hij verbannen, niet voor altijd, maar voor de duur van 6 jaar uit Leiden en het gebied dat onder Rijnland valt, ‘op poene van zwaarder straffe’. Een zware straf voor het ontduiken van belasting, zeker voor onze begrippen. Daar komt het ernstiger vergrijp bij, dat de molen een ambachtskorenmolen is, waar iedereen in Lisse zijn koren moet laten malen. En als molenaar heeft Arij een eed afgelegd dat hij geen graan zal malen, waaraan het biljet van de impost ontbreekt. In hoeverre Arij’s kompanen, Jan Barendse Kluijt en zijn vrouw Maartje van der Hans en Frans van Gerwen zich moesten verantwoorden, moet nog blijken. Jan en Maartje raken uiteindelijk aan lager wal. In 1745 wordt de insolvente boedel van hun bakkerij en winkel verkocht.

Justitiële molens malen langzaam

Arij en zijn vrouw Lucretia die in tweede instantie mede wordt verbannen, verdwijnen uit het zicht. Lisse is voor hen de eerste 6 jaar verboden gebied. De torenhoge boetes kunnen zij vast niet betalen. De molen en het bijbehorende huis worden geveild. Het wordt een slepende affaire, omdat niet alleen pachter Cornelis de Cocq en de belasting zijn getild. Aagje Cranenburg, de eigenaresse van de 6 zakken verwisselde rogge, eist schadevergoeding. Maar er zijn meer gedupeerden. Een aantal crediteuren trekt gealarmeerd aan de bel, waarvan de belangrijkste zijn Lenard Willemsz Oote en Cornelis Adriaensz van der Zaal. Om de molen te kunnen kopen heeft Arij 2 jaar eerder een hypothecaire lening bij hen afgesloten. Jarenlang juridisch getouwtrek volgt, wat ongetwijfeld de kosten nog verder opdrijft.

Korenmolen te koop in Lisse

De veiling die eind januari 1737 in het rechthuis van Lisse zou plaatsvinden, wordt uitgesteld tot oktober 1738. Onder het toeziend oog van de Leidse schepenen in herberg de Burcht te Leiden, wordt de molen geveild en mag Lenard Willemsz Oote (1679-?, gehuwd met Maria Jansdr. Vlaenderen), zich voor 2.250 gulden eigenaar noemen. Pas in de herfst van 1739 wordt met een laatste ingediende onkostennota een dikke streep gezet onder deze geschiedenis.

Bronvermelding

NA ORA Lisse transportakten

RAL ORA Leiden, toegang 0508 inv 129 DD

NA gahetna kaartencollectie

VOL beeldarchief