Berichten

Dirk Lefeber en Keukenhof in 1949

 Sporen van vroeger  (LisserNieuw)                                                           

28 mei 2024

Nico Groen

In de vorige column van Sporen van Vroeger werd vermeld dat burgemeester Lambooij onvermoeibaar streed voor het oprichten van een tentoonstelling in 1949 op het Keukenhofterrein. Maar zonder tulpenveredelaar D.W. (Dirk) Lefeber was de baron niet overgegaan tot het beschikbaar stellen van het terrein.

Bij de start van Keukenhof moesten er veel problemen en grote moeilijkheden overwonnen worden. Slechts een paar veredelaars en bloembollenkwekers waren optimistisch over het welslagen van een dergelijke tentoonstelling. De rest deed dus niet mee. Belangrijk is te vermelden dat ook de organisaties van het bloembollenvak geen financiële steun wilden geven. Een van de grootste problemen was, dat Jan Carel Elias graaf van Lynden een vast bedrag aan huur van 5000 gulden per jaar voor de duur van 10 jaar wilde hebben. Dat kon het comité, dat geen geld had, natuurlijk niet garanderen. De irritaties hierover liepen zo hoog op, dat de graaf op een gegeven moment alleen nog met Dirk Lefeber in gesprek wilde. De graaf was namelijk bevriend met de familie Lefeber. Toen heeft het plan aan een zijden draadje gehangen. De graaf hield vast aan zijn idee om 10 jaar lang een vast bedrag te ontvangen. Omdat Dirk goede mogelijkheden zag om zijn nieuw tulpen op een prachtige manier voor het voetlicht te brengen voor kwekers, handelaren en buitenlandse klanten, gaf hij persoonlijk een bankgarantie af aan de graaf van 10 jaar voor een bedrag van 40.000 gulden en betaalde 4000 gulden per jaar aan de graaf. Het risico lag dus helemaal bij Dirk Lefeber nog voordat een exposant zich had gemeld en voor er een spade in de grond was gezet. Gelukkig bleek Keukenhof een succes te zijn.

De graaf was een goede vriend van de familie Lefeber.

In 1943 kwam er een lanceerinrichting voor Duitse V-1 raketten in het Keukenhofbos. Alles ten westen hiervan werd ‘Sperrgebiet’. Zodoende moest de graaf ook het kasteel verlaten. De Duitsers hadden het huis van J.W. (Joseph Willem) Lefeber op Achterweg 5 gevorderd. Hij trok daarom bij zijn jongste zoon Paul aan de overkant in, De graaf moest van de Duitsers in het huis van J.W. Lefeber op Achterweg 5 gaan wonen. Zij werden dus ook buren. J.W. Lefeber had 7 zonen en 1 dochter, die bijna allemaal succesvol in de bollen waren, waaronder Dirk.  Het huis Achterweg 5 is in 1978 afgebroken voor uitbreiding van de huishoudschool, waar nu de nieuwe Josephschool gerealiseerd is.

Dirk Lefeber ( 1894-1979)

Over Dirk zijn in 2008 in de nieuwsbladen van de VOL een viertal artikelen van Arie in ’t Veld verschenen, die ook op de website OudLisse.nl zijn te raadplegen. In de loop der jaren zijn door Dirk talloze nieuwe tulpen ontwikkeld, waaronder Madame Lefeber en de rode Apeldoorn die heel lange tijd de meest geteelde tulpensoort was en in vele honderdduizenden huiskamers in de gehele wereld wel eens te gast is geweest. Apeldoorn bloeide voor het eerst in 1942 en tientallen jaren lang werd van dit product een aanzienlijk areaal geteeld.

Foto: Zonder D.W. (Dirk) Lefeber was de tentoonstelling in 1949 niet gestart.
Foto: OudLisse.nl

 

Burgemeester Lambooij en Keukenhof in 1949

 Sporen van vroeger  (LisserNieuws)   

14 mei 2024

door Nico Groen

 Op 1 januari 1949 was er een melding dat kasteel Keukenhof in brand zou staan. De brandweer en ook burgemeester Lambooij spoedden zich er heen. Het was echter een oefening. Lambooij sprak de woorden: “Gelukkig voor graaf van Lynden, jammer echter voor ons, want dan zou je hier een mooie bloemententoonstelling kunnen maken wanneer het kasteel echt in de fik was gegaan”.

Daarna werd wel verder gedacht aan een tentoonstelling op het Keukenhofterrein. Burgemeester Lambooij heeft de eerste grondslagen gelegd voor de financiële en praktische opbouw van de expositie, die later als ‘Keukenhof’ haar triomfen zou vieren. Hij schakelde gemeentelijke diensten in en wist hoge autoriteiten te winnen om hun goedkeuring te hechten aan de eerste stappen voor deze onderneming. Op 7 april 1949 deden burgemeester en wethouders van Lisse een begrotingsvoorstel aan de gemeenteraad voor het inrichten van een open-bloembollententoonstelling op ‘Zandvliet’. Dit geld was bestemd voor een krediet aan een op te richten stichting van maximaal f 60.000,- voor de tijd van ten hoogste 10 jaar.

Het zou te ver voeren alle onderhandelingen en besprekingen te memoreren, die niet allemaal even vlot en succesvol verliepen. Die hadden tenslotte tot resultaat dat overeenstemming werd bereikt over de voorwaarden tot huren van het terrein van de graaf van Lynden door de gemeente Lisse. Dit kwam mede door een garantstelling van tulpenveredelaar Dirk Lefeber. Als tweede werden de financiële besluiten door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd. Als derde resultaat werd een stichting gevormd met een kapitaal van f 100,-. Als vierde passeerde op 13 augustus 1949 de officiële stichtingsacte van de ‘nationale bloemententoonstelling Keukenhof’ bij notaris Houtzagers in Sassenheim. Kort daarop konden de eerste werkzaamheden op ‘Zandvliet’ beginnen. Belangrijk is te vermelden dat de organisaties van het bloembollenvak in 1949 geen financiële steun wilden geven en dat de stichting in de eerste jaren van het bestaan volledig op eigen benen heeft moeten staan.

Twee weken na het passeren van de acte werd in de gemeenteraad van Lisse een reeks voorstellen behandeld voor grondaankoop, wegenverbetering, het leggen van een waterleidingbuis, verbetering van het elektriciteitsnet e.d. Alles tezamen voor ongeveer een kwart miljoen gulden. Tentoonstelling Keukenhof had vaste grond onder de voeten gekregen!

In het voorjaar van 1950 zou de eerste tentoonstelling van start kunnen gaan.

Burgemeester Lambooij

Mr. Willem Herman Johan Marie (Wim) Lambooij was burgemeester van Lisse van 16 januari 1947 tot 1 maart 1950. Hij is afgestudeerd in de rechten en was werkzaam bij een notariskantoor in Hilversum voor hij midden 1937 benoemd werd tot burgemeester van Eijsden. In 1943 werd hij ontslagen door de Duitsers, maar na de bevrijding in 1944 keerde hij terug in zijn oude functie. Lambooij werd in 1947 benoemd tot burgemeester van Lisse. In 1950 werd hij benoemd tot consul-generaal van Nederland in Chicago.

Het is verwonderlijk dat er vanwege zijn grote verdiensten nog geen straatnaam in Lisse naar hem is vernoemd.

Foto: Burgemeester Lambooij was erg belangrijk voor de start van de tentoonstelling.
Foto: Gemeente Lisse

SCHRAMA, GROSSIER IN LEVENSMIDDELEN HEEREWEG 191

Ooit was Heereweg 191 een aantrekkelijk huis. Nu is het erg vervallen. Het zou gebouwd zijn tussen 1622 en 1626. De bewoners worden besproken. Antonius Schrama is in 1876 naar Lisse gekomen. In 1919 koopt zijn zoon Cornelis de woning op Heereweg 191. Hij begint daar een grossierderij in levensmiddelen.

door Laura Bemelman

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014

Ooit was dit een mooi en aantrekkelijk huis in het hart van het dorp, maar jammer genoeg is het tot een bouwval verworden, dichtgetimmerd, wit gekalkt, rotte kozijnen en een gebladderde gevel. Alle allure voorgoed verdwenen. Er is van alles geprobeerd om het huis voor sloop te behoeden, maar helaas heeft het nu plaats moeten maken voor nieuwbouw. (zie afb. omslag) Er wordt gezegd en geschreven dat dit wellicht het oudste huis van Lisse is geweest. Het zou gebouwd zijn tussen 1622 en 1626. Onderzoek aan het huis en de oudste onderdelen ervan, door de heren Pex en Plantenberg vanuit de Vereniging Oud Lisse, ondersteunen deze datering. Rond 1635 zou er een bakker gewoond en gewerkt hebben en rond de Franse Tijd zijn er enkele generaties zadelmakers in het huis geweest, maar hiervan zijn bij het onderzoek geen sporen meer gevonden. Oorspronkelijk zou het huis slechts een enkele woonlaag hoog geweest zijn. De tweede bouwlaag is veel later aangebracht, mogelijk al rond 1830 maar misschien pas kort voor de Eerste Wereldoorlog. Toen zou ook de bepleistering aan de voorzijde van de woning zijn aangebracht. De oudste foto’s van het huis tonen in elk geval steeds een witgepleisterde woning met twee woonlagen. Het pand is door de werkgroep Bouwkundige Zaken van de Vereniging Oud Lisse beschreven in het boek ‘Registratie Waardevolle Panden in Lisse. Deze werkgroep heeft ‘deze mooie woning’ in 1995 gewaardeerd als gemeentelijk monument, c.q. ‘karakteristiek om zijn unieke beeld in de straat’.

Bij de presentatie in 2008, van zijn tiende en laatste kalender met aquarellen van oude panden en monumenten in Lisse en omgeving, overhandigt Carl Daudeij een originele aquarel van het oudste pand van Lisse, Heereweg 191(zie omslag), aan de voorzitter van de Vereniging Oud Lisse, die zich sterk gemaakt heeft om het voormalig gemeentelijk monument van de slopershamer te redden. Maar helaas is dan de sloopvergunning al een maand eerder afgegeven, in afwachting van de daadwerkelijke sloop. Het was toen nog niet duidelijk dat het nog zó lang zou aanlopen. In januari 2014 is het oude huis echt gesloopt en verdwenen.

Hannes van Berkel en ‘doctor’ Thomas Nieuwenhuizen

Vóór de oprichting van het Kadaster bestaat het huis Heereweg 191 al. Op een heel oude minuutplan is het perceel met huis ingetekend en in de lijst van oorspronkelijke tenaamstellingen voor de invoering van de grondbelasting in 1832 staat Johannes van Berkel, bouwman in Lisse, genoteerd. In het Bevolkingsregister van 1830-1840 staat deze man geregistreerd als Hannes van Berkel, geboren in Hazerswoude en vierenzestig jaar oud. Hij woont aan de ‘Heereweg in ’t dorp’, op nummer 171, samen met zijn vrouw Antonia de Vries. Schuin aan de overkant woont het gezin van geneesheer Van Hasselaar. Het gezin bestaat uit de arts zelf, zijn vrouw en zeven kinderen. Het oudste kind is de dan zeventienjarige dochter Maria. Verder wonen daar nog een dienstbode en de nog jonge en ongehuwde ‘doctor’ Thomas Nieuwenhuizen. De oude geneesheer overlijdt in 1838 en zijn weduwe vertrekt met de kinderen naar Leiden. Alleen Maria blijft in Lisse achter, zij trouwt met de jonge dokter. Hannes van Berkel woont nog steeds op nummer 171 als zijn vrouw komt te overlijden. Dokter Nieuwenhuizen en zijn vrouw Maria wonen dan naast hem, op nummer 172, in het huis waar later Jan van der Geest zijn winkel ‘in galanterieën’ begonnen is. Als Hannes zelf in augustus 1852 overlijdt, wordt zijn woning verkocht aan dokter Thomas Nieuwenhuizen en zijn vrouw. Het jonge doktersgezin verhuist naar het huis naast hen, naar Dorpsstraat 171.

Antonius Schrama, van boerenknecht tot vrachtrijder

In 1876 komt Antonius Schrama als boerenknecht vanuit de Haarlemmermeer naar de boerderij van zijn oom op de Achterweg. Oom Carolus overlijdt in hetzelfde jaar en Antonius verhuist naar een adres op het Oosteinde in Lisse, het noordelijk deel van de huidige Heereweg. Hij is getrouwd met de Lissese Cornelia van der Reep. In 1878 wordt hun zoon Cornelis geboren. Het gezin vertrekt naar de Dorpsstraat en gaat wonen in het rechterdeel van de grote dubbele woning, net voorbij de hoek met Het Vierkant. Naast hen woont Clara Schrama, de nicht van Antonius, die met koperslager Antonie van Engelen getrouwd is. Antonius is nu vrachtrijder en woont met zijn gezin in huis nummer 311, nicht Clara woont met haar man op 312 en enkele huizen verder woont nog steeds het doktersgezin Nieuwenhuizen, in het oude witte huis dat nu adres Dorpsstraat 318 draagt. Er worden uiteindelijk vijftien kinderen in het gezin van Antonius Schrama en Cornelia van der Reep geboren, maar de meeste ervan worden niet volwassen. Twee dochters worden levenloos geboren, tweemaal wordt een tweeling geboren maar deze kinderen overlijden kort na hun geboorte. En nog eens vier andere kinderen sterven tussen twee en tien maanden. Van de jongens zet alleen de oudste zoon, de eerder genoemde Cornelis, het geslacht voort. Antonius Schrama overlijdt in 1917.

Cornelis Schrama van vrachtrijder tot grossier

Cornelis is de oudste zoon van Antonius Schrama. Hij trouwt in 1906 met Petronella Brouwer uit Hillegom. Cornelis is vrachtrijder, net als zijn vader. De bevolking van Lisse groeit, er zijn meer woningen nodig en een school. Op een groot stuk weiland achter het Vierkant wordt de christelijke lagere school gebouwd en een huis voor de hoofdonderwijzer. Dat wordt de Schoolstraat. Ook Cornelis koopt daar grond en bouwt er een huis op, schuin tegenover de nieuwe school. Daar gaat hij met zijn gezin wonen en daar worden de meeste van de kinderen uit het gezin geboren. Het zesde kind in het gezin is dochter Johanna, ze wordt Jo genoemd. In 1919 wordt het huis aan de Schoolstraat verkocht. Op de Heereweg overlijdt dokter Thomas Nieuwenhuizen en anderhalf jaar later ook zijn vrouw. Hun zoon en zijn inwonende tante vertrekken uit Lisse en het huis wordt verkocht. Veehouder Theodorus van Leeuwen en zijn vrouw zijn de nieuwe bewoners. Dan overlijdt ook veehouder Van Leeuwen en het huis wordt verkocht aan Jan Hendrik Elisa de Brero, een nog jonge kapelaan die in de pastorie bij de Sint Agathakerk woont. Hij heeft het huis aan zijn Lissese collegakapelaan Van den Berg verhuurd, voor diens vereniging die zich inzet voor de bevordering van het Katholieke Geloof. Maar als de jonge kapelaan De Brero in 1919 alweer naar Haarlem vertrekt, verkoopt hij het huis op de Heereweg aan Cornelis Schrama. Cornelis verhuist met zijn gezin van de Schoolstraat naar de Heereweg. Daar worden nog twee zoons geboren, de op één na jongste zoon wordt slechts drie maanden oud. Cornelis wordt grossier in levensmiddelen. De zaken gaan goed en het bedrijf breidt zich in de loop der jaren verder uit, er wordt een pakhuis gebouwd en een garage.

Grossierderij Schrama op Heereweg 191

De vijf zoons zetten het bedrijf voort als oprichter en vader Cornelis Schrama in 1932 overlijdt. De oudste zoon Piet wordt directeur. De grossierderij ligt dan nog steeds achter het woonhuis en is zowel via een heel smalle poort vanuit de Heereweg als via een bredere poort vanuit de Kanaalstraat te bereiken. Door het steeds groter en breder worden van de vrachtwagens, blijkt de poort toch echt te smal. Op de muren aan beide zijden van de poort ontstaan slijtsporen. Het wordt tijd voor meer geschikte huisvesting van het bedrijf en iin 1964 wordt een nieuw bedrijfspand aan de Eerste Poellaan betrokken. Als Piet Schrama in 1982 overlijdt, is hij vijftig jaar directeur van het grossiersbedrijf geweest. Jo(hanna) Schrama, de zus van de broers van de grossierderij, blijft ongehuwd en is de laatste Schrama die in het huis op de Heereweg gewoond heeft. Als haar jongste broer Jan kort na de Tweede Wereldoorlog trouwt, wordt de woning in twee wooneenheden gesplitst en verhuist Johanna met haar moeder naar Heereweg 191a, bereikbaar via de smalle poort links naast het huis aan de weg. Volgens een adresboekje van Lisse uit 1994 woont Jo Schrama dan nog op 191a, terwijl op nummer 191 Jan de Kooker als bewoner staat genoteerd. Johanna Schrama is enkele jaren voor haar dood naar een aanleunwoning bij Berkhout gegaan. In 2007 is zij in Sassenheim overleden. Jan de Kooker is de allerlaatste bewoner geweest van het oudste huis aan de Heereweg.

Bronnen

o.a.: Onderzoeksresultaten R. Pex en E.J. Plantenberg; Informatie Arie in’t Veld; Registratie Waardevolle Panden, Vereniging Oud Lisse; MIP-rapport; Minuutplan Lisse 1811-1832; OAT 1832; Lisse in oude ansichten en plattegronden, Eric Vergunst; Bevolkingsregisters 1830 – 1920 Lisse; Wassergeest, R.J. Pex; De Aagtenkerk van Lisse, A.M. Hulkenberg; Stamboom en website Schrama-Gravenmade-Bollenstreek; Informatie Gerard Schrama; GenealogieOnline v. Breevaart – v. Nierop; Adresboekjes Lisse.

Vervolg

Laura Bemelman tekende n.a.v. een gesprek met mevrouw Walenkamp-Schrama over ‘Wie Weet Raad’ (april 2014) het volgende op: Mevrouw is geboren in Lisse, in 1942, als dochter van Cornelis (Kees) Schrama, een van de zoons van de grossier Cornelis Schrama waarover ik in het 2e kwartaalblad van dit jaar schreef. Zij is vernoemd naar zijn vrouw, en haar oma, Petronella Maria Schrama-Brouwer. Haar peettante, Cornelia Adriana Helena (Corrie) Hulsebosch, is de vrouw van de oudste zoon en opvolgend directeur van de grossierderij Petrus (Piet) Schrama. Haar vader was samen met zijn broers eigenaar van de grossierderij. En heel erg toevallig, is ze ook nog geboren in het huis, afgebeeld in de rubriek “Wie weet raad?”. Op de foto staat het huis, tegenwoordig adres Heereweg 90 in Lisse. In dat huis is zij in 1942 geboren, dus ze weet precies waarover ze het heeft, ze heeft er lange tijd met haar ouders gewoond.

De op de foto witte aanbouw is volgens mevrouw al voor haar geboorte gesloopt ten behoeve van de bouw van het huis op nummer 92. Om de lelijk geworden muur na deze sloop te verbergen, is de muur gestuct en de deur naar het balkon is vervangen door een raam. De mooie teakhouten dubbele voordeur aan de Heereweg, van het merk Norhtgo, is er nog steeds en een blijvende herinnering aan de fabriek van de broers van haar moeder. Deze gelijknamige fabriek Norhtgo, middeleeuws voor de oorspronkelijke vestigingsplaats, stond toen nog in Noordwijk. Een andere bijzondere herinnering, vertelt ze, is dat als je indertijd bij haar thuis op je tenen op een keukenstoel ging staan en naar het westen keek, je in het voorjaar de bezoekers door de Keukenhof kon zien lopen. Via de achtertuin was daar nog vrij uitzicht op. Volkomen onvoorstelbaar, nu met de hele wijk De Blinkerd ertussen en de Westelijke Randweg.

Heereweg 86, 88 en 90

Het perceel waarop nu de nummers 86,88 en 90 staan, is indertijd in 1898 gekocht door Jacobus Matthijs van Til. De twee oude huizen die op het perceel stonden zijn gesloopt en hij liet het blok van de huidige drie huizen nieuw bouwen. In 1906 komen alle drie de woningen in eigendom van Jacob Groet, die ze in de loop der tijd weer verkoopt.

Heereweg 90

Voordat de familie Schrama in de woning van de foto kwam wonen hebben daar volgens het Bevolkingsregister eerst Jacob Louis Veldhuizen van Zanten gewoond, daarna Hendrikus en Gerrit Blokhuis en vervolgens nog Jacob Groet. Deze laatste verhuisde naar het nieuw te bouwen huis op nr 92.

Heereweg 92

Hier heeft aanvankelijk naast de bollenschuur het huis van Jan Jacob Guldemond gestaan. In 1943 zou dat huis gesloopt zijn en uiteindelijk vervangen door het huidige pand. Jacob Groet is in 1951 overleden, zijn zoon Hendrik, woonde volgens de telefoonlijst van 1950 toen in dit huis. Hier was lange tijd het Arbeidsbureau gevestigd en later het Algemeen Maatschappelijk Werk.

Heereweg 94

Links naast het huis op nummer 92 heeft een klein huis, vlak aan de straat, gestaan. Het komt tot 1921 niet voor in de bevolkingsregisters of het belastingkohier van Lisse. Maar mevrouw herinnert zich dat hier de familie Tromp woonde, een gezin met zes kinderen, vijf dochters en een zoon. Ze kwam daar met haar zusje regelmatig thuis. Het gezin verhuisde later naar de Von Bönninghausenlaan. Dit adres komt niet voor in de telefoonlijst van 1950 maar dat bewijst alleen dat de bewoner geen telefoonaansluiting had in die periode. Vóór 1972/1973 is het mogelijk gesloopt of in elk geval niet bewoond, want het komt dan niet (meer) in die adreslij st voor. Op een oude foto is nog wel het huisnummer ’94’ te lezen. In dit huis moet na het vertrek van de familie Tromp het kantoor van Joh. Roozen gevestigd geweest zijn. Naast het huis stond de bollenschuur van de firma Roozen. Nu is daar de kleinschalige wijk ‘De Rozentuin’.

OokR.C.J. Boot ontrafelde het raadsel van het huis op de Heereweg/
Hij stuurde deze foto mee.

 

Lisse 825 jaar en de inwoners van Lisse

Sporen van vroeger  (LisserNieuws

19 december 2023

Door Nico Groen

 In deze laatste aflevering van Lisse 825 jaar worden de bewoners en hun werkzaamheden beschreven. Vóór 1500 is het moeilijk iets over inwoners van Lisse te vinden. Jan Beenakker doet in zijn boek ‘LISSE, op de grens van droog en nat’ een poging. Beenakker vond wat gegevens. In 1494 had Lisse 50 woningen en in 1512 waren dat er 87. Beenakker gaat er vanuit dat het aantal gezinsleden per huis op bijna 6 lag. Dat komt neer op een totale bevolking van 300 inwoners in 1494 en 515 inwoners in 1512. De schatting voor 1369 komt neer op ruim 500 inwoners. De bevolking daalde na 1369 sterk door oorlogen en armoede. Zoals gezegd is bovenstaande niet meer dan een grove schatting. De bevolking was zo armlastig geworden dat in 1494 ongeveer de helft dagelijks om brood moest bedelen.

De 80-jarige oorlog was in 1573 volop aan de gang tussen de Prins van Oranje en de koning van Spanje, die tevens heer der Nederlanden was. Na het beleg van Haarlem in 1573 waren er veel negatieve gevolgen voor de bewoners van Lisse. Huurlingen namen alles van waarde mee en staken de huizen en de kerk in brand. Er is toen mogelijk 40% van de huizen verwoest. De jaren daarna stonden er namelijk veel erven zonder huis te koop.

In de 16e tot en met de 18e eeuw waren er bijna 250 huizen in Lisse. Bijvoorbeeld in 1600 210 huizen, in 1730 waren dat er 230. Bij een gemiddeld aantal gezinsleden per huis van bijna 6 komt dat neer op een inwonertal van rond 1300.

Kostwinners in 1674

In de Lissese bijdrage aan het familiegeld in 1674 werden in totaal 121 families vermeld en werd ook het beroep van de kostwinner genoemd. Zo werkten er 52 personen in de landbouw. Het beroep van vlasbewerker  werd 23 keer genoemd en 9 inwoners lieten noteren, dat zij arbeider waren. Bakker kwam 4 keer voor. Biersteker (biertapper), schipper, schoenmaker en timmerman werden 3 keer genoteerd. Kuiper (tonnenmaker), metselaar, wagenmaker en winkelier kwamen 2 keer voor in de lijst.

Je ziet pas een bevolkingsgroei ontstaan met de opkomst van de bollencultuur. Dit is ongeveer vanaf 1800. De bevolking liep op van 1116 inwoners in 1811 tot 2099 in 1874. Bij de volkstelling van 1870 waren er 1309 rooms-katholieken, 498 Nederlands hervormden, 115 christelijk gereformeerden, 8 evangelisch lutherse leden en  4 doopsgezinden. Er waren geen mensen, die opgaven dat zij niet bij een geloof hoorden.

De voornaamste middelen van bestaan waren in 1870 landbouw, bloemkwekerij en warmoezerij (groentekwekerij), veeteelt en zuivelbereiding. Door de uitbreiding van de bloembollenteelt na 1900 groeide de hele economie en ook de bevolking. In 1930 waren er 1651 woningen met 8478 inwoners met een gemiddeld aantal gezinsleden van 5,1 personen. Pas na de Tweede Wereldoorlog groeide de bevolking heel hard. Dat kwam door de geboortegolf en betere medische zorg. Door bebouwing van de Lisser Poelpolder in de jaren zestig verdubbelde het aantal inwoners ongeveer. Hierdoor veranderde het soort beroepen erg, mede als gevolg van de mechanisatie in de bollenteelt. Nu heeft Lisse ongeveer 23000 inwoners.

Foto: In 1674 waren er 2 wagenmakers in Lisse.Foto:  Uit het boek ‘Het menselijk bedrijf’ door Jan Luyken uit 1694

 

 

 

C

Onverwacht aftreden Alfred Pop

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

 

Alfred Pop

Alfred Pop is onverwacht afgetreden als voorzitter van het Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek (CHG). Voor de zomer van 2023 is Alfred Pop opgestapt bij het CHG vanwege persoonlijke problemen met het bestuur over zaken die men niet in de openbaarheid wil brengen. Alfred is ongeveer 20 jaar voorzitter geweest en heeft zeer veel goede dingen gedaan voor het genootschap, zoals het initiatief tot het maken van de Cultuurhistorische Atlas van de Duin- en Bollenstreek en het vervaardigen van de Cultuurhistorische waardenkaarten per gemeente die door de nieuwe Omgevingswet wordt voorgeschreven. Piet Goemans trekt nu tijdelijk de CHG-kar.
Natuurlijk blijft Alfred Pop wel voorzitter van de Stichting Oud Sassenheim, de SOS

Huisartsen begin 1900: Derde huisarts is noodzakelijk, maar moet wel katholiek zijn (3)

Paul Stelder zet zijn verhalenreeks over de zorg in Lisse voort. Zo komen de namen van onze oude geneesheren weer eens boven drijven. Het waren vaak zeer markante mensen, die onder de notabelen van ons dorp werden gerekend.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Dit deel van de serie over de medische zorg in Lisse gaat voornamelijk over de veranderingen rond het begin van de 20e eeuw en de eerste 30 jaar daarna. In die periode is er in het dorp een sterke groei van de bedrijvigheid in de bloembollensector. Mede daardoor stijgt het aantal inwoners aanzienlijk: tussen 1880 en 1900 is de bevolking verdubbeld in omvang, van plusminus  2000 naar ongeveer 4000 inwoners. Er worden grotere huizen gebouwd die het dorp een ander aanzien geven. Er komen fietsen en auto’s in het straatbeeld. Door de bouw van de watertoren in 1923 komt er voor de bewoners van het dorp eindelijk een netwerk van waterleidingen. Ook riolering komt beschikbaar. Door kranten en radio komt de wereld van buiten Lisse, meer en meer de huiskamers binnen. En niet onbelangrijk: alle kinderen kunnen naar school.

Maar dan wel een katholiek!
Wanneer huisarts A. C. van Ewijk op 23 augustus 1893 plotseling overlijdt, sterft een diepgelovig rooms-katholieke arts. De andere arts in het dorp, C. Metzlar, is belijdend protestant. In de advertentie die na het overlijden van Van Ewijk wordt geplaatst, wordt dan ook gevraagd om een arts met een rooms-katholieke signatuur. Toch valt de keuze voor zijn opvolging op Dirk Blok. Blok is een overtuigd liberaal en niet rooms-katholiek. Rond 1900 is van de ongeveer 4000 inwoners van Lisse 60% rooms-katholiek. In het dorp zijn dan bijna 100 jaar lang twee huisartspraktijken geweest.

Gezien de sterke groei van de bevolking en de grote groep rooms-katholieken, vinden de pastoor en een aantal vooraanstaande roomskatholieken het gerechtvaardigd om een derde arts te zoeken, maar dan wel een met een rooms-katholieke geloofsbeleving. De rooms-katholieke gemeenschap bouwt in die periode heel actief aan een sterk rooms-katholiek bolwerk. In 1901 wordt het Agathagesticht gebouwd: een zusterklooster van de orde van de Heilige Franciscus plus de bijbehorende meisjesschool. In 1903 wordt met het gereedkomen van de nieuwe Agathakerk met pastorie, opnieuw een groot project afgerond. Het Piusgesticht, een centrum voor rooms-katholieke ouden van dagen, wordt in 1909 gebouwd. De nieuwe jongensschool, de St. Josephschool, volgt ook in 1909. In 1914 komt het nieuwe gebouw van de Nederlandse Rooms-Katholieke Volksbond (het Bondsgebouw) gereed.

Aanstelling F. G. M. Haase
In 1901 wordt een uitnodigingsbrief aan de kort daarvoor als huisarts afgestudeerde F. G. M. Haase gestuurd, een belijdend rooms-katholiek. Een goede studievriend van hem, Hermanus J.A. Walenkamp, die in datzelfde jaar huisarts geworden is in Warmond, heeft zijn naam genoemd. In de brief, waarvan een kopie in het archief van de VOL wordt bewaard, wordt Haase een grootse toekomst in Lisse voorspeld. Uiteindelijk gaat Haase op deze uitnodiging in. Later zal blijken dat de praktijk meer dan 100 jaar zal bestaan, omdat zijn zoon en kleinzoon de praktijk voort zullen zetten. De belofte van een grootse toekomst is dus terecht gebleken. De samenwerking tussen Haase en de andere twee huisartsen, zichtbaar in verschillende projecten, is goed geweest. Wie waren deze drie mannen en wat hebben zij betekend voor de gemeenschap?

Huisarts D. Blok
Dirk Blok (3 juli 1867 te Wormerveer – 3 januari 1943 te Soest) is op 9 juli 1893 in Amsterdam afgestudeerd en gaat op 15 april 1894 in Wormerveer in ondertrouw met Anna Maria Catharina Duijvis (1 februari 1866 te Koog aan de Zaan – 10 februari 1954 te Heemstede ). Blok woont dan al in Lisse. Ze krijgen op 16 mei 1895 hun eerste en enige kind, zoon Leendert. Zij gaan aanvankelijk wonen in het huis met praktijk aan de Grachtweg, de woning van zijn voorganer Van Ewijk.

Achterweg, dokterswoning en praktijk

Zakelijk gaat het klaarblijkelijk goed, want Blok laat in 1910 het karakteristieke huis aan de Achterweg 6 bouwen. Na hem zullen zijn opvolgers J.M. van Dijk en V.M.P. de Vroomen ook vanuit dit huis wonen en werken. Op de eerste foto’s van het huis staat nog geen garage. Pas in 1956 is de huidige garage door Van Dijk toegevoegd. Blok maakt voor het maken van zijn visites aanvankelijk gebruik van een koets, later schaft hij een auto aan. Over het huis aan de Achterweg is te vertellen dat op zolder twee kamers waren: één voor een dienstmeid en één voor een knecht/ koetsier: Blok had dus inwonend personeel. Een ander detail: op verzoek van mevrouw Blok moest de vloer van de benedenverdieping zo hoog zijn dat mevrouw vanuit het huis het Vierkant kon zien. Er was daardoor in het huis een flink souterrain. Daar was aanvankelijk de badkamer gelegen… Blok stond bekend om zijn vriendelijkheid, met name jegens kinderen. Hij deed zijn visites vaak rond etenstijd en keek dan in de pannen om te zien wat er gegeten werd en of er wel gezond gegeten werd. Hij toont zich een tegenstander van kwakzalverij, want in 1896 wordt hij lid van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Vanuit die visie rageert hij al vroeg tegen homeopathie. Ook is hij een fervent tegenstander van roken. Bij diverse gelegenheden raadt hij mensen af te roken, want het zou de gezondheid ondermijnen. Pas veel later blijkt hoezeer hij daarin gelijk heeft gekregen! Arie Raaphorst, de bekende Lisser chroniqueur, neemt het in zijn geschriften op voor dokter Blok wanneer pastoor Klekamp vanaf de kansel de parochianen oproept om naar de rooms-katholieke dokter Haase te gaan. Raaphorst roemt dokter Blok om zijn integere en plichtsgetrouwe houding. Blok maakt nooit onderscheid naar geloof of overtuiging. Binnen de rooms-katholieke gemeenschap zijn echter vooraanstaande leden die dit onderscheid wel maken. Maar Blok noemt zich liberaal, wellicht is zijn gezin doopsgezind omdat de familie van zijn vrouw doopsgezind was. In 1916 richt Blok een lokale afdeling van de Vereniging voor Geneeskundig onderzoek vóór het Huwelijk op. Kennelijk ervaart hij dat velen nauwelijks zijn voorbereid op dat huwelijk. Het jaar erna stelt Blok zich kandidaat voor de Liberalen in de gemeenteraad. Aanvankelijk krijgt hij net te weinig stemmen, maar in een tweede ronde wordt hij toch verkozen en kan hij, samen met zijn collega De Graaf, toetreden tot de gemeenteraad. Maar wel voor een andere partij! Op 23 oktober 1936 draagt Blok zijn praktijk over aan J.M. van Dijk. Deze merkt op dat Blok in die tijd, hij is dan 69 jaar voud, al vergeetachtig wordt. In 1943 overlijdt Blok te Soest.

Moeder en zoon Blok

Het gezin Blok

Mevrouw Blok-Duijvis speelt een prominente rol in de Landelijke Vereniging van Huisvrouwen. Zij is in 1912 actief bij de oprichting van die vereniging en enige tijd later is zij vicevoorzitter. Later strijdt zij ook actief voor vrouwenrechten in het arbeidsproces in het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, een instituut dat zich inzet voor betere en gelijkwaardiger werkomstandigheden voor vrouwen. Zoon Leendert Blok speelt een belangrijke rol  bij de ontwikkeling van de kleurenfotografie van bloembollen en bollenvelden in Nederland. Aanvankelijk werkt hij met een techniek die de gebroeders Lumière in Parijs hadden ontwikkeld, het zogenaamde autochroom procedé. Later ontwikkelde hij vanaf ongeveer 1925 een eigen methodiek met de zogenaamde spectracolors foto’s voor tentoonstellingen en voor catalogi die de bollenreizigers met zich meedroegen. Ook het dorp Lisse en zijn bollenvelden worden regelmatig door hem gefotografeerd. De foto’s worden op dit moment o.a. bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag en zijn gewilde kunstobjecten.

Rosendaal wisselt van huurder
Martinus de Graaf (3 januari 1872 te Leiderdorp – 4 mei 1949 te Amersfoort) behaalt op 18 november 1900 zijn artsentitel in Leiden. In maartc1901 vestigt hij zich in Vlaardingen, waar zijn toekomstige vrouw woont. In december van dat jaar legt hij deze praktijk alweer neer en op 16 januari 1902 trouwt hij, in Vlaardingen, met Adriane (Jeanne) van Vliet (16 november 1880 te Vlaardingen – 5 april 1934 te Lisse). Begin 1902 neemt hij de praktijk over van Cäto Metzlar, die dan 13 jaar in Lisse huisarts is geweest. Metzlar vertrekt naar Apeldoorn waar hij zich vervolgens weer als huisarts vestigt. Het echtpaar De Graaf neemt van Metzlar de huur van Villa Rosendaal over en deze woning blijft al die jaren hun woon- en praktijkhuis. In 1912 koopt hij het huis voor fl. 20.000,- . Het echtpaar krijgt vier zonen.

Doktersechtpaar met dienstmeisjes voor huize Roosendaal

De tweede zoon, Henry Jacques, wordt in 1934 huisarts in Noordwijk. De jongste zoon Jan wordt in de oorlog door Duitse soldaten gearresteerd, wanneer hij illegaal naar de radio luistert. Hij komt op 15 november 1944 in concentratiekamp Neuengamme (Duitsland) om het leven. Het echtpaar is belijdend protestant wat onder andere blijkt uit het feit dat mevrouw De Graaf medeoprichter en erelid is van “Looft den Heer“, het koor op hervormde grondslag, en dat De Graaf in 1917 voor de christelijk hervormden in de gemeenteraad wordt gekozen en in 1918 bestuurslid van de Nederlands Hervormde schoolvereniging wordt.

In 1907 doet een bijzonder verhaal de ronde in het dorp: dokter De Graaf zou bij een auto-ongeval om het leven zijn gekomen. De krant spreekt dit nieuws tegen, maar kan ook niet melden wat er wél gebeurd is. Misschien was hij gewoon een poosje met vakantie, iets dat lang niet iedereen zich in die tijd kon permitteren.

 

Frans Haase

De derde arts die zich in Lisse vestigt is F. G. M. Haase (5 mei 1874 te Amsterdam – 26 augustus 1953 te Lisse). Op 9 mei 1900 behaalt hij zijn artsdiploma in Leiden. Na zijn afstuderen gaat hij een halfjaar als scheepsarts met de Holland-Amerika Lijn naar Amerika en Oost- en West-Indië. Na terugkeer belandt hij als huisarts-waarnemer in het dorpje Bemmel in de Betuwe. Daar ontvangt hij de uitnodigingsbrief van het kerkbestuur van de Agathaparochie (geschreven op 2 januari 1901) die hem met de steun van de gehele rooms-katholieke gemeenschap een prachtige toekomst in Lisse voorspelt. Kennelijk had Lisse meer te bieden dan Bemmel, want Haase verhuist  in 1902 naar een kamer aan de Grachtweg. Later kan hij zijn praktijk voortzetten in een huis op de hoek van de Heereweg en de Zwanendreef. Hij trouwt op 30 mei 1904 met Emilie J. L. M. Sweens (25 oktober 1872 te ’s Hertogenbosch – 13 maart 1909 te Lisse). Uit dit huwelijk worden een zoon en een dochter geboren.

Maria’s hof Heereweg tegenover de Vuursteeglaan

In 1906 laten zij op Heereweg 317 een dokterswoning met praktijk en apotheek bouwen dat de naam Maria’s hof krijgt, vernoemd naar zijn vrouw, die helaas jong overlijdt. Na haar overlijden huwt hij op 21 april 1914 met Carolina M. H .J. Hanrath (12 januari 1883 te Roermond – 27 augustus 1968 te Lisse). Zij krijgen samen nog vier zoons: de eerste zoon heet ook Frans en deze wordt zijn latere opvolger in Lisse. De derde zoon Lambert wordt later huisarts in Berlicum. Zoals verwacht is F. G. M. Haase vooral actief geweest in de rooms-katholieke gemeenschap. Hij heeft naast de spreekkamer in zijn praktijkhuis, ook veel gebruik gemaakt van een spreekkamer in Huize Pius, (zie foto rechts) het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. Aldaar kan hij natuurlijk ook een beroep doen op de alom aanwezige zusters. De spreekkamer in Huize Pius is ruim en van toen moderne apparatuur voorzien. Hij krijgt daar na verloop van tijd bijvoorbeeld de beschikking over een röntgentoestel. Haase richt naar voorbeeld van het Groene Kruis in 1909 het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis op. Het krijgt later een wijkgebouw in de Bondstraat. Haase wordt in 1927 voor de Katholieke Partij in de Provinciale Staten gekozen. Na de oprichting van de plaatselijke EHBO-vereniging geeft hij daar jarenlang les. Tevens is hij vele jaren als gemeentearts actief voor de keuringen en ziektebegeleiding van ambtenaren.

Samenwerking
De onderlinge samenwerking van de drie artsen is tweemaal duidelijk zichtbaar geweest. Beide keren was Blok de voorzitter en werd hij ondersteund door zijn collega’s De Graaf en Haase. De eerste keer was dat bij de oprichting van het Groene Kruis in Lisse op 19 augustus 1903. Doel van het Groene Kruis was het bevorderen van hygiëne en netheid en het beschikbaar stellen van hulpmiddelen en zorg. Na op diverse locaties te zijn gevestigd, wordt in 1927 het eerste echte wijkgebouw voor het Groene Kruis gesticht: dat was het gebouw Salvatori in de Wagenstraat. Het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis organiseert de opslag en uitgifte van materialen vanuit het Pius Gesticht. In 1932 krijgen zij hun eerste echte wijkgebouw in de Schoolstraat. De tweede keer dat er van een duidelijke samenwerking sprake moet zijn geweest, is tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de opvang van een groep van 468 Belgische vluchtelingen. In oktober 1914 staat de groep plotseling op het station van Lisse en moeten onderdak en opvang worden geregeld. Er wordt onder voorzitterschap van dokter Blok een algemeen steuncomité opgericht en een Rooms-Katholiek huisvestingscomité met als bestuurslid dokter Haase. De vluchtelingen blijven tot januari 1915. De samenwerking bestond ook uit het tijdens afwezigheid waarnemen van elkaars praktijk. Bekend is dat dokter De Graaf een langere periode afwezig is geweest. Tevens zijn diverse krantenartikelen verschenen waarin staat vermeld dat de huisartsen in het Gerechtsgebouw te Haarlem moeten verschijnen om als getuige of deskundige hun verhaal te doen. Daarnaast leggen de artsen veel huisvisites af en betekent het doen van bevallingen ook dat de arts langere tijd niet bereikbaar is. Zij moeten in die situaties dus regelmatig voor elkaar hebben waargenomen

De huisartsen: ook tandarts en apotheker

In 1929 betekent de komst van de eerste tandarts in Lisse dat een deel van de tandheelkundige zorg kan worden overgedragen.  De huisartsen beperken zich tot het trekken van tanden en kiezen. De eerste tandarts in Lisse is Willem Antonius Simonis (17 november 1903 te Gouda – 21 februari 1962 te Leiden). Hij haalt zijn tandartsdiploma op 15 december 1928 in Utrecht en vestigt zich in februari 1929 aan de Grachtweg nummer 1. Hij is gehuwd met Adriana Maria Elisabeth Vos (30 december 1903 te Gouda – 7 augustus 1988 te Lisse). Het echtpaar krijgt 11 kinderen van wie oudste zoon Ad later kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk wordt. De tandarts bekommert zich, naast het trekken van tanden en kiezen, ook om het vullen van gaatjes, want amalgaam is dan al beschikbaar. Lokale verdoving is helaas nog niet goed mogelijk en een watergekoelde boor is ook nog niet uitgevonden. In al die jaren is er in Lisse geen zelfstandige apotheek gevestigd en zijn alle huisartsen daardoor ook apotheekhoudend. In de jaren ’30 dreigen de huisartsen echter nog een bron van inkomsten te verliezen. Door het groeiend aantal inwoners is inmiddels de vestiging van een zelfstandige apotheek mogelijk geworden. Maar dat gaat niet geruisloos. Mejuffrouw Sophie van Overbeek gaat met de huisartsen de strijd aan om in Lisse een apotheek te kunnen vestigen. Daar komt zelfs de rechter aan te pas…

Bronnen

Ach lieve tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek. Deel 9: ‘Geloofsbeleving’.

Herman van Amsterdam, e.a.: Een bollendorp bezet, Lisse ’40-’45.
Laura Bemelman: ‘De opvang van Belgische vluchtelingen in Lisse’. In: Nieuwsblad VOL, 2015. Jrg. 14, nr. 1.
Ine Elzinga: ‘Groene Kruis in Lisse honderd jaar jong’. In: Nieuwsblad VOL, 2003. Jrg. 2, nr. 3.
A. M. Hulkenberg: ‘t Parochiaal School, 125 jaar katholiek onderwijs te Lisse.
A. Hz. Raaphorst: Aanteekeningen op het Dorp en de Gemeente Lisse. Passim. Gedigitaliseerd en raadpleegbaar op LisseTijdReis.
Theo van der Salm en Carla van der Stap: ‘Leendert Blok, fotograaf van bloemstillevens in absolute eenvoud’. In: HeerlijkHeden. Nr. 197, zomer 2023.
Advertenties en artikelen uit kranten en medische tijdschriften.
De kleurenfoto met bollenvelden bij Lisse van Leendert Blok en de foto van het gezin Blok komen uit het archief van de VOL.
Met speciale dank aan Ria Grimbergen.

Sandra Bechtholt directeur Keukenhof

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Nieuwsflits

Het bestuur van Stichting Graaf Carel van Lynden benoemde per 1 oktober 2023 Sandra Bechtholt tot algemeen directeur van Keukenhof. Sandra was directeur van museum ‘Huis van het boek’ in Den Haag en werkte sinds 2003 in diverse marketing- en communicatiefuncties in de erfgoedsector. Zij startte haar carrière bij het Rembrandthuis en ging daarna aan de slag bij het Spoorwegmuseum in Utrecht als hoofd Marketing en Communicatie. Bij ‘Huis van het boek’ was zij verantwoordelijk voor de herpositionering van het museum, het vernieuwde tentoonstellingsbeleid en de herinrichting van de interne organisatie. Sinds 2021 is zij lid van de Raad van Toezicht van Stichting Werelderfgoed Kinderdijk. Daarnaast is ze adviseur bij het Programma Kunstpodia 2022 & 2023 van het Mondriaanfonds en is ze voorzitter van de Stichting Museumnacht Den Haag. Sandra Bechtholt gaat samen met de directeur bedrijfsvoering de directie van Keukenhof vormen. Sandra wordt benoemd tot algemeen directeur. De werving van de tweede directeur is recent gestart. Sandra Bechtholt is blij met haar benoeming: “Bezoekers uit de hele wereld worden overweldigd door de bloemenpracht in het park. De tulp spreekt tot de verbeelding van velen en zeker tot die van mij. Er is in Keukenhof ruimte voor een spectaculaire storytelling, er gebeurt hier iets verrassends. Het veelzijdige landgoed, het prachtige kasteel, een wereldberoemd bloemenpark en een gemotiveerde organisatie vormen de stevige fundamenten. Het is een eer en een uitdaging om hier samen met de mensen binnen en buiten Keukenhof een vervolg aan te geven!”

Sandra Bechtholt directeur Keukenhof

Hoe rond 1700 ‘den duvel’ regeerde op Keukenhof Deel 1: De ‘wufte’ gouvernante, 1680

Rob Pex heeft een nogal pikant verhaal opgedoken over een gouvernante of was het meer een vreemde tante? Het was in ieder geval op het landgoed Keukenhof. Zo iets als: “als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel”. Oud nieuws met nog steeds nieuwswaarde.

Rob Pex

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Rond 1700 was het echt niet pluis op de Keukenhof. Verschillende akten getuigen daar nog van. In twee of meer afleveringen ga ik hier op in. Hier volgt het eerste deel over Elisabeth, de gouvernante, die er een losse levenswandel op na hield.

Nieuw personeel, 1680
Hendrik van Hoven sr., eigenaar van het huis Keukenhof (toen nog geen kasteel), had in 1680 nieuw personeel aangetrokken.1 Het waren een zekere Margo en Anneke, dienstmaagden, Jan, de knecht (die zich later Jan Franςois van Berlo noemde), en Elisabeth, de gouvernante, welke laatste ook wel ‘Builens’ werd genoemd. Met name het aannemen van de gouvernante zou een grote vergissing blijken…

De bloemetjes buiten zetten
Als Hendrik van Hoven afwezig was, nam Elisabeth deze gelegenheid waar en ging de bloemetjes buiten zetten.2 Er kwam dan op haar uitnodiging een jongeman naar Keukenhof, ook wel Brunnings genaamd, en dan was het feest. Dan gingen de twee met zijn rijtuigje naar de stad om eens lekker uitgebreid geld uit te gaan geven. Op een gegeven moment kwamen ze weer terug en ontdekten ze dat Van Hoven weer terug was gekomen! Oeps! Van Hoven was vreselijk kwaad op haar. Zodanig dat de arme gouvernante begon te huilen. Maar ze bekeerde zich niet van haar ‘nootruftig’ gedrag.

Het getuigenis van de timmerman
Op een dag was timmerman Jurriaen Bruinse Vreeburg, oud ‘omtrent 58 jaren’ vanuit het dorp naar Keukenhof  gekomen.3 Hij moest een klusje doen voor de gouvernante. Hij ging dus op weg naar Keukenhof, ging de buitenpoort door (die waarschijnlijk aan de Stationsweg stond) en kwam voor de binnenpoort te staan. Het was al donker, maar hij zag duidelijk dat onze gouvernante een ladder tegen de gevel aan de noordwestzijde (waar zich tegenwoordig de fraaie renaissance-ingang bevindt) had gezet en via één van de ramen naar binnen kroop. Even later kwam ze weer naar buiten met enige waardevolle spullen. Dat is nog eens gedurfd! Timmerman Vreeburg kon niet door de binnenpoort komen en riep de knecht, Jan Franςois van Berlo. Of Vreeburg nog zin had om voor Elisabeth te werken, nadat hij haar bravourestuk met de ladder had gezien, vertellen de stukken helaas niet. Maar hij zal er zeker een raar gevoel van overgehouden hebben…

Begraven meubeltjes
Op 20 mei 1689 leggen ook Maria Jans van der Horst ‘tegenwoordig Huijsvrouwe van Willem Benjaminse’ en Aaltje Harmens van Cleef, gehuwd met Pieter Jorisse Barnhoorn, een verklaring af over die vreemde gouvernante op Keukenhof.4. Daaruit blijkt dat ze wel vaker spulletjes ontvreemd had van haar meester. Maar het wordt nog gekker als we lezen dat daar zelfs meubeltjes bij zaten, die ze dan ‘verborgen ende onder d’aarde had doen delven op twee bijsondere plaatsen agter den hoijberg bij ’t boerenhuijs’. Jammer voor eventuele archeologen, maar de meubeltjes waren al spoedig ‘aldaar gevonden ende agterhaald’. Er kwamen dus weleens heel vreemde dingen in de grond terecht, die dan eeuwen later worden opgegraven en waarvan men geen idee heeft hoe die voorwerpen daar nou terecht zijn gekomen…… Dat is nou archeologie!

Ontslag, 1680
Hoe dan ook, de gouvernante kreeg uiteindelijk haar congé; ze kon vertrekken. Dat gebeurde nadat ze was betrapt in een kamertje op Keukenhof met de eerder genoemde jongeman. Ze hadden het bed met elkaar gedeeld. Van Hoven deed de boel op slot en het minnend paar kon dus de kamer niet meer uit komen!5 Dit was natuurlijk koren op de molen voor de roddelmachine in het dorp. Al spoedig deed dan ook het gerucht de ronde dat ‘den duvel’ op Keukenhof regeerde! Van Hoven zal daar waarschijnlijk niet erg blij mee zijn geweest…

Jan Franςois van Berlo
Er was nog een andere opvallende persoon op Keukenhof. We noemden hem al zoëven: Jan Franςois van Berlo. Hij was in 1680, tegelijkertijd met Elisabeth, de gouvernante, als knecht in dienst getreden bij Hendrik van Hoven sr. op Keukenhof. Vermoedelijk kwam hij uit Berloz in het huidige België. Oorspronkelijk heette hij gewoon Jan, maar dat was te eenvoudig, waardoor hij zijn naam verfranste. Waarschijnlijk had hij het wat hoog in zijn bol, omdat hij op goede voet stond met zijn werkgever, de heer Van Hoven. Financieel ging het ook niet slecht met Jan Franςois, want hij kocht in 1687 nog een leuk huisje in het dorp en had ook nog een boerenbedrijfje met personeel.6. Maar dan, in 1688, neemt hij de wijk naar de Zuidelijke Nederlanden. Terug naar zijn ‘roots’ dus.7. Mogelijk gevlucht voor schuldeisers? We vernemen dat de regenten van het St. Annahofje te Leiden een hypotheek hadden op het huis dat hij gekocht had, groot f 600. 8 .Maar zijn meester op Keukenhof stond voor zijn schulden in en verbond daarbij….. de buitenplaats Keukenhof! 9. Dat is nog eens joviaal! Weer een bewijs te meer dat knecht en meester op Keukenhof kennelijk op goede voet stonden met elkaar. In de volgende aflevering gaan we het hebben over de bastaardzoon van Hendrik van Hoven, die het ook te bont maakte op Keukenhof.

Met dank aan Lizette

Bronvermelding
1 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 198. Getuigenverklaring d.d. 26 april 1689.

2 Idem.

3 Idem.
4 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 203.

5 Idem.

6 Voor de aankoop van het huis op 5 september 1687 zie: ELO, RA Lisse inv.nr. 11, fol. 182. In 1680 wordt Jan van Berlo in het kohier van het zout-, zeep-, heren- en redemptiegeld
‘koeyhouder’ genoemd, ‘met vier Bouwmeijts
off bouwknechts’. Zie ELO, gemeentearchief Lisse inv.nr.
229, deel 2, fol. 10 vs.

7 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 158.

8 ELO, RA Lisse inv.nr. 11, fol. 182.

9 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 287 vs. Akte d.d. 22 maart

Schilderij van een anoniem kunstenaar van Keukenhof omstreeks 1700. Mede gepubliceerd in: A.M. Hulkenberg, Keukenhof (1975), afb. 10. De buitenpoort die in één van de getuigenverklaringen genoemd wordt, is vermoedelijk het hek in het midden onderaan. Vandaar leidde een laan recht op het huis Keukenhof, waar men de binnenpoort tegenkwam. Hier op het schilderij is dat meer een fors hek. Als men die passeerde kwam men op het erf van het herenhuis. Achter het huis is de boerderij in beeld gebracht, waar de meubeltjes begraven werden door Elisabeth, de gouvernante.

Arie in ’t Veld (1944-2023)

Door de jaren heen was er geen nieuws uit Lisse dat aan Arie voorbij ging. Zijn column “Arie Bombarie” werd graag gelezen. “Wie schrijft die blijft”, gaat bij Arie in ’t Veld zeker op, want zijn boeken 6 zullen we nog heel lang blijven lezen.

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

 

Arie in ’t Veld geschilderd
door Iet Langeveld in 2020

Op 8 mei 2023 is ons redactielid Arie in’t Veld op 78-jarige leeftijd overleden. Diverse artikelen van zijn hand verschenen in ons Nieuwsblad en vele ervan zijn nog steeds in te zien op onze website. Zijn droge, sarcastische humor verlevendigde onze redactievergaderingen en dat wordt gemist. Arie tobde al een hele tijd met zijn gezondheid en had een longziekte. Hij wilde als Lissese dag- en weekbladcorrespondent in zijn afscheidsinterview uit 2020 niet meer neergezet worden als mopperaar, en beloofde nu alleen nog maar positieve commentaren te geven. Arie is jarenlang actief geweest als journalist in de Bollenstreek en werkte voor de Lisser en de Weekendkrant van de Buijze Pers. Daarin gaf Arie in’t Veld jarenlang zijn ongezouten kritiek in de rubriek Arie Bombarie. Na problemen met de hoofdredacteur Loe Buijze werkte hij aan zijn rubriek onder dezelfde naam nog een paar jaar bij het blad LisserNieuws van Uitgeverij Verhagen. Hij was ook corsobestuurslid, schreef voor diverse bulletins en was een uitstekende fotograaf. Kortom, hij was onlosmakelijk verbonden met Keukenhof en zijn camera. Ook heeft hij op verzoek van de gemeente Lisse gewerkt en werd de geschiedenis van Lisse (van 1940 tot en met 1980) in vijf delen uitgegeven. Zijn 40-jarig werkjubileum vierde hij in 2015 met zijn (ex)collega’s van Uitgeverij Verhagen. Aries familie wordt namens de Vereniging Oud Lisse heel veel sterkte toegewenst om dit verlies te dragen.

Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw (2)

Paul Stelder kan het niet laten om over zijn vakgebied te schrijven. Dit is het tweede artikel dat hij ons mee wil geven over de geschiedenis van de medische zorg in Lisse. Nu uit de tijd dat de huisartsen nog doctoren waren.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Dr. A.C. van Ewijk

In deel 1 van mijn serie over ‘De medische zorg in Lisse’ is te lezen dat in de eerste helft van de 19de eeuw in Lisse twee artsenpraktijken zijn ontstaan. In de tweede helft van de 19de eeuw komt er geen nieuwe praktijk bij, mede omdat het aantal inwoners in 1880 nauwelijks is gegroeid en nog slechts 2684 is. Wel vestigen zich rond die periode twee opmerkelijke geneesheren in het dorp. Het zijn de artsen: A.C. van Ewijk en C. Metzlar. Meer dan hun voorgangers of opvolgers zijn zij maatschappelijk actief geweest. Eveneens zijn beiden gepromoveerd. In Lisse zijn na hen geen artsen geweest die een doctorstitel hebben verworven. Vanaf 1865 is het volgen van een universitaire studie wettelijk verplicht om arts te kunnen worden: de chirurgijnsopleiding wordt afgeschaft. Van Ewijk is in Lisse de laatste chirurgijn. Door zijn promotie is hij toch als medisch doctor geëindigd.

TWEE BIJZONDERE DOCTORS
Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw Grote veranderingen in de medische zorg in de tweede helft van de 19de eeuw In de periode na 1850 neemt de kennis van de geneeskunde een vlucht en ontstaan de eerste specialismen: naast de interne geneeskunde ontwikkelen zich heelkunde en gynaecologie. Met de komst van specialisten worden ook de eerste echte ziekenhuizen opgericht. In Haarlem ontstaan na elkaar de nieuwbouw van het Elisabeth Gasthuis (1871), het ziekenhuis Johannes de Deo (1889) en de Mariastichting (1899). In Leiden bestond de Universiteitskliniek weliswaar al in de 16de eeuw, maar het Academisch Ziekenhuis stamt uit 1873. Het Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht (1891) en het Diaconessenhuis Leiden (1897) worden vanuit verschillende kerkelijke achtergronden, kort na elkaar opgericht. Dat betekent dat door de (huis)artsen tot het ontstaan van deze ziekenhuizen alle zorg aan huis werd geleverd, inclusief kleine operaties en bevallingen. Pijnstilling door morfine is al eeuwen oud, maar door de ontdekking van ether en chloroform kan rond 1846 de narcose worden ontwikkeld. Tijdens een narcose is het bewustzijn zo diep onderdrukt dat (als het goed is!) geen pijn wordt ervaren. Operaties zoals een keizersnede en andere buikoperaties, zijn voor die tijd, maar ook nog jaren na het geleidelijk ontstaan van de ziekenhuizen, bij de patiënten thuis verricht. Verpleegkundige ondersteuning is er niet; de kruisverenigingen en de verpleegkundige zorg van religieuzen als nonnen en diaconessen, ontstaan pas op grotere schaal na 1900. Vanuit de kruisverenigingen kunnen dan ook materialen verstrekt worden en kunnen verpleegkundigen aan huis hulp verrichten.

In 1856 vestigt zich Antonius Cornelius van Ewijk (25 december 1823 te Utrecht-23 augustus 1893 te Lisse) als arts in Lisse. Hij neemt de praktijk over van de artsen Van Dieren en Munting, die na een turbulent slot van hun praktijk, failliet zijn gegaan. Van Ewijk is rooms-katholiek gedoopt en opgevoed en wordt aan het eind van zijn leven ook katholiek begraven. Hij heeft zijn diploma’s in verschillende stappen behaald en is daarmee de laatste echte chirurgijn van het dorp. Op 4 april 1848 wordt hij eerst chirurgijn-scheepsheelmeester, ruim een jaar later wordt hij op 28 juli 1849 plattelandsheelmeester, nog enkele jaren later, op 27 oktober 1852, vroedmeester, waarmee hij dus ook bevallingen mag begeleiden. Kennelijk mag hij op basis van deze diploma’s promoveren, want ruim 10 jaar daarna, op 12 mei 1863, wordt hij door een proefschrift medisch doctor. In 1856 vestigt hij zich op 33-jarige leeftijd in Lisse. Opmerkelijk is dat hij zich aanvankelijk vestigt in het pand aan de Heereweg waar voorheen ook Caspar Wolff ( tot 1829 ) en daarna Andries van Hasselaar ( tot zijn overlijden in 1838 ) praktijk hebben gevoerd. Kennelijk is dit een geschikte woning voor een artsenpraktijk, mogelijk door de aanwezigheid van een aparte ruimte voor apotheek en spreekkamer. Het pand was gelegen ter hoogte van het huidige adres Heereweg 204, voorheen bakker Freriks. In 1873 verhuist hij naar een pand aan de Grachtweg, ongeveer ter hoogte van de hoek met de Kapelstraat waar voorheen de firma Tibboel zijn winkel winkel heeft gehad. Hij blijft daar tot zijn overlijden in 1893 wonen en werken. Van Ewijk is nooit gehuwd geweest en heeft geen kinderen gehad.

Proefschrift
Op 12 mei 1863 verdedigt hij in Leiden met succes zijn proefschrift getiteld: “Iets over Leukaemie, met een ziektegeval door den schrijver waargenomen”. De nu bekende ziekte leukemie wordt in 1845 ontdekt en voor het eerst beschreven door Rudolf Virchow, een Duitse arts die in de medische historie een belangrijke plaats inneemt. We weten nu dat leukemie een vaak dodelijke ziekte is, veroorzaakt door een woekerende groei van witte bloedcellen die worden aangemaakt in het beenmerg. Deze overmaat aan witte cellen verhindert de aanmaak van andere cellen in het beenmerg: de rode bloedcellen en de plaatjes. Uiteindelijk kunnen er van die kwaadaardige witte bloedcellen in alle organen uitzaaiingen terechtkomen, met name in de milt, de lever en de lymfklieren. In die tijd zijn slechts witte en rode cellen in het bloed bekend. Bloedplaatjes kent men nog niet. Bloedplaatjes zijn belangrijk voor de bloedstolling en bij een tekort aan bloedplaatjes ontstaan er bloedingen. Dit is wat bij de patiënt van Van Ewijk gebeurt: na het trekken van een kies (natuurlijk door Van Ewijk zelf gedaan) blijft de arme man urenlang bloeden, ondanks diverse heroïsche maatregelen. Kennelijk heeft Van Ewijk gelezen over deze nieuwe ziekte. Uit zijn proefschrift blijkt dat voor zijn ontdekking van het Lissese ziektegeval internationaal slechts enkele tientallen patiënten in Duitse en Franse medische tijdschriften beschreven zijn. Slechts eenmaal wordt de ziekte in Nederland genoemd, in 1856. Het is zeer opmerkelijk dat Van Ewijk, met de primitieve middelen waarover hij beschikte, de diagnose heeft kunnen stellen. Na het overlijden van de patiënt in 1864 heeft Van Ewijk zelf een obductie gedaan om enkele organen te onderzoeken en vast te stellen waar de leukemie zich had uitgezaaid. Het proefschrift is ook nu nog boeiend en lezenswaardig (zie bronvermelding). Door bovengenoemd proefschrift mag Van Ewijk zich nu medisch doctor noemen en is hij van de lagere titel ‘chirurgijn’ verlost.

Maatschappelijke functies

mr. J.C. van Rosse (7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866.

Antonius Cornelius Van Ewijk heeft in de Lisser gemeenschap veel bestuurlijke functies bekleed. In juli 1873 wordt hij in de gemeenteraad gekozen als vertegenwoordiger van de rooms-katholieke gemeenschap. In 1877 wordt hij eerst tijdelijk wethouder en later in dat jaar gemeentesecretaris van Lisse. In 1883 komt hij in de Provinciale Staten. In 1885 is hij wethouder van Lisse en in 1890 wordt hij als wethouder herkozen. Daarnaast heeft hij aan de basis gestaan van de Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken. In 1872 is hij voorzitter van het bestuur van de in dat jaar opgerichte vereniging, die in 2022 haar 150-jarig jubileum heeft gevierd. Als gemeentesecretaris geeft hij in 1879 namens de gemeente subsidie aan de Harddraverijvereniging, waarvan hij op dat moment ook de voorzitter is! Dat zou tegenwoordig door de vermenging van belangen niet meer kunnen… In 1891 is hij één van de initiatiefnemers die de Lissesche IJsclub oprichten. Samen met zijn collega Metzlar neemt hij zitting in het bestuur: Van Ewijkbals voorzitter, Metzlar als secretaris. Van Ewijk is goed bevriend geweest met mr. J.C. van Rosse b(7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866. Van Ewijk is aldus in de Lisser gemeenschap een vooraanstaand man geweest. Wanneer hij op 23 augustus 1893 op 69-jarige leeftijd plotseling overlijdt, is dat dan ook een grote schok voor het dorp. De kerk zat ruim vóór het begin van de rouwdienst vol, zowel met welgestelden, als met darmen. Juist voor die armen heeft hij altijd veel aandacht en zorg. Hij heeft deze patiënten nooit een rekening gestuurd!

Dr. Cäto Metzlar

Dr. Cäto Metzlar
In 1889 neemt dr. Cäto Metzlar (19 december 1863 te Oldeberkoop-24 december 1939 te Apeldoorn) de praktijk over van Thomas Nieuwenhuisen, die dan al meer dan 50 jaar in Lisse heeft gepraktiseerd. Metzlar is evenals zijn voorganger Nieuwenhuisen, van protestanten huize. Cäto Metzlar wordt op 19 december 1863 geboren in Oldeberkoop in de provincie Friesland, als jongste zoon in een gezin met zes kinderen. Zijn vader is notaris van beroep. Hij ontvangt aanvankelijk huisonderwijs, later zet hij zijn studie voort aan het gymnasium in Deventer. Zijn medische studie doet hij in Leiden. In 1887 behaalt hij zijn artsexamen en twee jaar later in 1889 promoveert hij op het proefschrift met de titel “Verslag der Verloskundige cliniek en policliniek van het Rijks-Academisch ziekenhuis te Leiden cursus 1887- 1888”. In dat proefschrift beschrijft hij wat er in die jaren gebeurt in het 14 jaar eerder opgerichte Academisch Ziekenhuis Leiden. In het jaar erna doet hij een stage in de chirurgie in Berlijn en vervolgens in de interne geneeskunde in het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam. Daardoor heeft hij zijn opleiding als het ware verlengd. Later zal hij in diverse artikelen en reacties in tijdschriften voor gynaecologie en in het “Tijdschrift voor geneeskunde” zijn mening geven over thema’s rond de verloskunde. Toch kiest hij ervoor om algemeen arts te worden in Lisse, mogelijk omdat zijn acht jaar oudere broer Adrianus Gijsbertus Metzlar (1855-1927) huisarts in Sassenheim is. Waarschijnlijk bespreekt Adrianus met Cäto de vacature die gaat ontstaan omdat Nieuwenhuisen van plan is om zijn praktijk in Lisse neer te gaan leggen.

Rosendaal 1926 nu eens van achteren

Cäto Metzlar vestigt zich in het huis Rosendaal. Hij huurt het pand van de parochie van Berkel en Rodenrijs, die het uit een erfenis van pastoor Fick gedeeltelijk in eigendom heeft verkregen. Op 25 mei 1893 trouwt Metzlar met Henriette Kok. Het huwelijk blijft kinderloos. Hij blijft slechts 13 jaar in Lisse praktijk houden. In 1902 verhuist hij naar Apeldoorn waar hij zich opnieuw vestigt als huisarts. Wat de reden is van zijn verhuizing is niet bekend. Hij overlijdt op 24 dec. 1939 in Apeldoorn. Maatschappelijke functies In de gemeente Lisse staat Metzlar met zijn collega Van Ewijk aan de basis van de Lissesche IJsclub, die in 1891 wordt opgericht. Metzlar is een Fries van geboorte dus daar zal liefde voor het ijs zijn ontstaan. In de eerste notulen van de nieuwe vereniging staat beschreven dat een zeer strenge winter in 1890-1891 tot hoge werkeloosheid leidt. Door het aanleggen van een ijsbaan kunnen mannen aan werk en dus aan inkomen worden geholpen. Het plan was om de ijsbaan, die door de mannen veilig en glad moest worden gehouden, van de Gracht via de Rijnsloot en het Mallegat naar de Leidsche Vaart aan te leggen.

Dit mooie traject kon helaas door de slechte weersomstandigheden en invallende dooi in dat jaar niet geheel worden uitgevoerd, maar de winters die volgden, waren zo streng, dat in die jaren daarna de baan wel kon worden voltooid. In het eerste bestuur nemen beide artsen een centrale plaats in. De maximale contributie wordt vastgesteld op 1 gulden per lid. Helaas overlijdt Van Ewijk een jaar na de oprichting van de ijsclub; Metzlar blijft tot 1897 secretaris van het bestuur. Metzlar is ook betrokken bij de oprichting van een lokale vestiging van de ‘Vereeniging Volksweerbaarheid’. Het is een landelijke beweging die binnen de burgerbevolking mannen wil trainen om het land en het leger te steunen bij de verdediging. Deze vereniging maakt zich ook sterk voor bewegingsonderwijs op de lagere school.

Oprichting lokaal ziekenfonds
In Nederland ontstaan aan het eind van de 19de eeuw op verschillende plaatsen kleine ziekenfondsen. Het principe van een ziekenfonds is dat bepaalde groepen tegen een vast bedrag per week of maand het recht kopen op zorg van de dokter. Ze hoeven dan dus niet per bezoek te betalen. De zorg is gratis omdat deze als het ware vooruit is betaald. Voor de dokter is het voordeel dat hij per patiënt een vast bedrag per jaar krijgt (in 1895 was dat Fl.2,10 per patiënt) ongeacht of die patiënt dat jaar komt of niet. Voor dat bedrag moet hij wel altijd alle zorg leveren.

Het ziekenfonds

Ziekenfondsen zijn ontstaan voor bepaalde beroepsgroepen (timmerlieden), maar ook plaatselijk (Lisse) of regionaal  Haarlemmermeer). Het is belangrijk te vermelden dat Metzlar in Lisse aan de basis heeft gestaan van dit zeer sociale systeem. Op 9 mei 1892 richt hij met een aantal anderen het ziekenfonds van Lisse op. Uiteindelijk zijn deze kleine ziekenfondsen steeds meer met elkaar gefuseerd, zodat aan het eind van de 20ste eeuw alleen nog grotere organisaties over zijn, zoals bijvoorbeeld het Ziekenfonds Haarlemmermeer en het Ziekenfonds Leiden en omstreken. Deze laatste twee zijn uiteindelijk gefuseerd tot Ziekenfonds Zorg en Zekerheid. Tot aan het eind van de vorige eeuw zijn er ook nog beroepsgroepen die verenigd waren in een zorgverzekering, zoals het IZA voor ambtenaren. Met de komst van de zorgverzekeringswet in 2006 vervielen alle particuliere verzekeringen en ziekenfondsen en deed het huidige systeem van zorgverzekeringen zijn intrede. Nadat Metzlar in 1902 uit Lisse vertrekt naar Apeldoorn, wordt zijn praktijk overgenomen door de eveneens protestantse arts M. de Graaf, die de praktijk voortzet vanuit Huize Rosendaal. Op dat moment praktiseert in Lisse de protestante arts De Graaf naast de liberale arts dokter D. Blok, die in 1895 de praktijk van de rooms-katholieke Van Ewijk overgenomen heeft. Naast de bouw van de roomskatholieke Agathakerk, die in 1903 ingezegend wordt, zet de katholieke gemeenschap zich in om in Lisse weer de beschikking te hebben over een rooms-katholieke arts. Dit vormt de aanleiding voor de komst van een derde huisartsenpraktijk in Lisse. Dokter F.G.M. Haase vestigt zich in 1902, maar zijn komst is niet onomstreden. Over deze periode van kerkelijke strijd en profilering in het volgende artikel meer. ■

Met dank aan Ria Grimbergen

Bronnen:
Archief Museum Boerhaave,
Archief Lissesche IJsclub,
Archief Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken.
Diverse artikelen website VOL.
Advertenties en artikelen uit kranten en tijdschriften.
A. C. van Ewijk: Iets over leukaemie. Proefschrift. Leiden, 1863. Raadpleegbaar via Delpher.
A. M. Hulkenberg: Lisse, rommeling.
A. M. Hulkenberg: Kent u ze nog…de Lissers.
P. G. M. G. Perneel: Het beroepsjournaal van dr. J. F. Ph. Hers. Arts te Oud-Beijerland (1881-1915). Een reconstructie van een plattelandspraktijk omstreeks 1900.
Erasmus Publishing, 2000.
‘Cäto Metzlar 50 jaren arts.’ In: Tijdschrift voor geneeskunde. 18 maart 1939.
Archief gemeente Lisse: notulen raads- en collegevergaderingen ongeveer 1870-1893