Berichten

 Lissers en Hillegommers onder mekaar (1764)

In Hillegom ontstond na een drankgelag een flinke ruzie tussen Lissers en Hillegommers. Dit kwam voor de grote Vierschaar. Personen, het verloop van de ruzie en de hoogte van de boetes wordt besproken.

Arie den Hoed

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

Op den 11c juli 1764 verschenen Dirk Huijgen van der Klugt, oud ca. 38 jaar en Pieter Hendrikse Wassenaar oud ruim 25 jaar, beide woonachtig in Lisse voor Jacobus Sennepart “Notaris Public bij den Edele Hoove van Holland, mitsgaders bij den Hoog Edel Welgebooren Heere van Lisse geadmitteert”. Beide heren legden daar een verklaring af, “dienhalve bereid zijnde alhun gedeposeerde des gerequireert werdende Solemneele Eede te bevestigen”, ter requisitie van Thomas van Dijk, Mr. Smit te Lisse. Nou, nou dat is nogal wat, daar moet wel iets bijzonders aan de hand geweest zijn. En dat was er ook.

Op zondag l juli 1764, ’s namiddags om half vijf waren in Lisse de beide getuigen, in gezelschap van, Ary van Graave, Pieter Teunisse, Jan van der Klugt en Cornelis Reks bij elkaar. Het gezelschap besloot naar Hillegom te gaan naar de herberg van ene Ruth zijnde de hospes van een herberg naast het Rechthuis tot Hillegom. Meer konden ze er niet over vertellen.

Ter verduidelijking

Als men in die tijd van Lisse via de Heerenweg naar Hillegom ging liep men, na passage van de brug over de Beek en met Het Hof aan de rechterkant, recht tegen de herberg De Gouden Leeuw aan en dat was het Rechthuis van Hillegom. Dan volgden een huis en een doorgang en daarna, midden op de Houttuin, recht tegenover de pomp,was de herberg van Ruth Gerritsz.: Het Wapen van Vrieslandt. Bij die herberg was ook een koljbaan.

Weddenschap

Ary van Graave en Jan van der Klugt gingen daarbij de weddenschap aan dat degene die de schietkloot in de minste worpen in Hillegom bracht twee vaan ( een vaan is 8 pinten) oud bier zou moeten betalen, die zij gezamenlijk zouden consumeren. Om ongeveer half zes was het gezelschap bij de genoemde herberg, aangekomen, waar zij voor de deur zittend, blijkbaar was het die dag mooi weer, de twee vanen oud bier consumeerden. Maar er was daar meer te doen dan alleen pintjes bier te drinken, je kon er ook pintjes bier verdienen, b.v. met kolven. Ary van Graave en Pieter Teunisse besloten al gauw een spelletje op de kolfbaan te gaan doen, Thomas van Dijk en Cornelis Reks volgden al snel. Inmiddels hadden zich ook een paar andere Lissers t.w. Dirk Komijn, een broodbakker uit Lisse, en Jan Leendertse Wassenaar al bij het gezelschap aangesloten en zij gingen ook kolven, elk spelletje om een kannetje oud bier. Tenslotte deden Pieter Teunisse en Ary van Graave nog een aantal spelletjes, elk spel om een fles witte wijn waarmee ze vier flessen witte wijn verdienden. Daarna gingen ze weer lekker voor de deur van de herberg zitten en nadat alle drankjes opgedronken waren, zijn Dirk Komijn en Jan Leendertse Wassenaar naar huis gegaan.

Het was inmiddels bijna 11 uur en de overblijvers legden ieder een stuivertje bij, wat veertien stuivers opbracht, zodat zij nog een laatste fles witte wijn konden kopen om daarna de terugtocht naar Lisse te aanvaarden. Dirk van der Klugt en Pieter Hendrikse Wassenaar gingen de herberg binnen om de fles te halen. Toen zij terugkwamen in het gezelschap hoorden zij dat Ruth van Triest, een Hillegomse daggelder, bij het gezelschap gekomen was en gezegd had “binne die Lisser jongens hier nog ,binne die nog niet weg “. Jan van der Klugt en Pieter Teunisse hadden daarop Ruth van Triest duidelijk gemaakt dat zij “die Lisser jongens ” geen gezegde vonden. Het gezelschap ging vervolgens weer zitten, maar Ruth van Triest bleef staan en zei: “Heb ik dat gezegd, ik weet het niet”. Cornelis van Reks bracht hem daarop een kelk witte wijn en zei: “drink die kelk uit, wij zijn immers nog broeders “, waarop Ruth van Triest antwoordde: “Ja wij zijn nog broeders “, ging zitten en dronk vervolgens drie a vier glazen wijn met het gezelschap. Daarna verzocht Ruth van Triest Cornelis van Reks te spreken, die liep naar hem toe, maar keerde onmiddellijk weer terug omdat hij zag, naar hij later zei, dat Ruth van Triest een ontbloot mes in de hand had en hem dreigde te doorsteken. Cornelis ging weer bij het gezelschap zitten en men dacht dat Ruth van Triest daarop naar huis gegaan was. Het was inmiddels al 11 uur geweest en het gezelschap dronk de laatste restjes wijn op en men wilde naar huis gaan. Toen stond Ruth van Triest plotseling weer bij hen met een ontbloot mes in de hand waarmee hij over de straat stond te krassen zodat de vonken ervan af spatten. Jan van der Klugt ontstak in woede en ging naar hem toe gevolgd door de requirant,Thomas van Dijk die bezig was zijn pijp met de houten kaars aan te steken. Al ruzie zoekend dwaalden de strijdende partijen in het donker af naar het kerkhof, aan de overkant van het plein, waar het onder de bomen nog donkerder was. Het kerkhof lag toen nog rond de Maartenskerk midden in het dorp. Uiteindelijk waarschuwde Thomas van Dijk Jan van der Klugt het mes niet te gebruiken, waarop deze zijn mes opgestoken had. Later verklaarde Jan van der Klugt dat hij Ruth van Triest zo geschopt en geslagen had, dat de zool van zijn schoen los was geraakt. Teruggekeerd van het kerkhof voegden zij zich weer bij het gezelschap, dat inmiddels op de weg stond te wachten omdat de herberg al gesloten was. Daarna ging men weer naar Lisse, een ieder naar zijn eigen huis. Maar hiermede is het hele verhaal natuurlijk nog niet ten einde. Nu was die Ruth van Triest ook weer niet een van de gemakkelijkste Hillegommers. Hij was al meerdere keren door de Vierschaar veroordeeld. Op 24 juni 1756 was hij door de Vierschaar van het baljuwschap van Noordwijkerhout, Lisse, Hillegom en Voorhout veroordeeld voor een geval van mishandel ing. Vijf jaar later op 5 maart 1761 moest hij weer voor de Vierschaar verschijnen. In september 1760 was hij in de herberg De Morgenstar in Hillegom ene Gerrit van Triest (een broer?) te lijf gegaan. Voor het stoten met een ijzeren tabakscomfoir in het gezicht van Gerrit van Triest, waarbij deze gekwetst werd, veroordeelde de Vierschaar hem toen tot verbanning uit het baljuwschap voor de tijd van een jaar. De herberg De Morgenstar lag iets verder in de later zo genoemde Hoofdstraat, ook aan de rechterkant en iets voorbij het Domineeslaantje, nu de Hofstraat. Na op een aantal Regtdagen van de Vierschaar van het baljuwschap van Noordwijkerhout, Lisse, Hillegom en Voorhout voorgeleid te zijn namelijk op 12 Juli 1764 te Noordwijkerhout, op 13 december 1764 te Lisse, waar Thomas van Dijk 32 vragen moest beantwoorden, en op 18 April 1765 te Lisse. Tijdens deze laatste zitting werden, voor de mishandeling van Ruth van Triest veroordeeld: Jan van der Klugt tot een boete van 14 gulden en 7 gulden voor de kosten van de vergadering, totaal dus 21 gulden, voor de mishandeling van Ruth van Triest, Thomas van Dijk werd veroordeeld tot een boete van 7 gulden en 14 gulden en drie stuivers voorde kosten van de vergadering, totaal dus 21 gulden en 3 stuivers, voor het bijlichten van de mishandeling met een kaars. Het zal niet de laatste vechtpartij zijn geweest tussen Lissers en Hillegommers. Met name tijdens de Kermisdagen in de beide dorpen wilde het nog wel eens botsen. Als een Hillegommer het oog had laten vallen op een Lisses meisje werd hij weieens, even voor de Watertoren bij het toenmalige bollenbedrijf van Eduard Nieuwenhuis, opgewacht en werd hem hardhandig duidelijk gemaakt dat hij beter naar Hillegom kon gaan. Mijn schoonvader (geb. 1905) een Hillegomse jongen, die het oog had laten vallen op een Lisses meisje, is dat nog wel overkomen. Omgekeerd was dat ook het geval, dan stonden de Hillegommers aan de Leidsestraat, ter hoogte van het huis De Hartenbaan, de Lisser jongens op te wachten.

Beeldverhaal ‘Wederopbouw in Lisse: naoorlogse sociale woningbouw’

Wederopbouw in Lisse: naoorlogse sociale woningbouw

Na de Tweede Wereldoorlog was de woningnood volksvijand nummer één. Tijdens de oorlogsjaren was er vrijwel niet gebouwd, terwijl veel woningen verwoest of beschadigd werden. Het duurde een aantal jaren voordat de woningproductie weer op gang kwam. Intussen maakte een geboortegolf het woningtekort nog groter. Een groot deel van de bevolking was aangewezen sociale woningbouw, de zogenaamde woningwetwoningen. In Lisse waren het vooral de twee woningbouwverenigingen die in de jaren vijftig (de jaren van de “wederopbouw”) flink gingen bouwen. Volksbelang breidde eerst uit in de Oranjebuurt en bouwde daarna de Bloemenbuurt, om onmiddellijk verder te gaan in de Zeeheldenbuurt. Het Gezinsbelang bouwde vooral in De Engel, maar daarna ook in de Zeeheldenbuurt. In dit beeldverhaal ziet u foto’s van de woningbouw in de Oranjebuurt en de Bloemenbuurt. Volksbelang en Het Gezinsbelang zijn in 2000 opgegaan in Trias Woondiensten. Trias is vervolgens onderdeel geworden van Woningstichting Stek.

Welbedrogen wordt gesloopt

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                              

28 december 2021

Nico Groen

Er zijn plannen om op het terrein op de hoek van de Oranjelaan en de Heereweg  nieuwe woningen te bouwen. Het terrein en de gebouwen zijn in bezit van LinkerLisse Beheer BV, die tot voor kort zijn opslagruimte had in de oude bollenschuur. De bollenschuur, ‘Welbedrogen’ genaamd, is helaas geen gemeentelijk monument. Daarom mag de bollenschuur dus worden schuur gesloopt.

Gemeentelijk monument BAKA

De bollenvilla ‘BAKA’ op Heereweg 33, die voor de bollenschuur staat, is wel een gemeentelijk monument. Een van de VOL-doelstellingen, naast alle andere activiteiten, is om het behoud van dit soort gebouwen te bevorderen. De Cultuur-Historische ‘Vereniging Oud Lisse” gaat er dan ook vanuit dat dit gemeentelijk monument behouden zal blijven. Het is in 1904  gebouwd voor Dirk Nieuwenhuis.

Ook staan er 2 waardevolle bomen. Het betreft een oude bruine beuk en een watercipres. Nu mogen waardevolle bomen, voorheen monumentale bomen genoemd,  niet zonder reden worden gekapt. Dat kan feitelijk alleen als zij ziek zijn en daar is in dit geval geen sprake van.

De bollenvilla op nummer 31 is in 1906 gebouwd in opdracht van zoon Jan Nieuwenhuis. Dit is geen gemeentelijk monument hoewel de villa er goed uitziet.

Welbedrogen gebouwd in 1896

Menige bollenschuur in Lisse en omgeving draagt een naam. Bijvoorbeeld de naam van de eigenaar van het bedrijf. Maar niet zelden wordt ook in prachtige letters een naam aangebracht met een bepaalde achtergrond. De nieuwsgierigheid wordt natuurlijk wel enorm geprikkeld als op zo’n schuur plots in levensgrote letters de naam Welbedrogen verschijnt!
En dat was aan het begin van de eeuw het geval bij de bloembollenschuur op de hoek Heereweg/Oranjelaan.

De schuur is gebouwd in 1896 in opdracht van Izaac Veldhuijzen van Zanten. Schuur, huis en gronden werden begin 1900 voor ruim 54.000 gulden gekocht door de familie Nieuwenhuis.

Het nieuw verworven bezit kon echter niet in gebruik worden genomen, omdat Rutger van Zanten het pand had betrokken. Hij wilde niet vertrekken en de zaak kwam voor de rechter. Van Zanten bleek een pachtcontract te hebben dat al in 1898 van kracht was. Voor de rechter werd aangetoond dat de registratie had plaatsgevonden vóór de verkoop aan eiser Nieuwenhuis. De eis van Nieuwenhuis werd daarom ongegrond verklaard. De pacht werd afgekocht met geld van vader Dirk, die de naam  bedacht. Als gevolg daarvan prijkte tientallen jaren de naam Welbedrogen op dit pand, ten teken dat men wellicht niet het gelijk aan zijn zijde had, maar ondanks dat wel bedrogen was!

Het noordelijke deel van de schuur is in 1905 eigendom van ‘NV Bloembollenkwekerij en Handel Gebroeders Nieuwenhuis’, Jan en Dirk junior. Het zuidelijke deel met villa BAKA is eigendom van vader Dirk Nieuwenhuis.

In 1988 is de voormalige bollenschuur gedeeltelijk gesloopt om plaats te maken voor het distributiecentrum met kantoren en showroom van LinkerLisse Beheer B.V.

De bovenstaande gegevens zijn voor een groot deel ontleend aan een artikel van Arie in ’t Veld in het VOL-Nieuwsblad van januari 2004.

Foto:

Bollenschuur welbedrogen in volle glorie Foto: Oud Lisse

 

Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”

Ouid Nieuws: NOTULEN GEMEENTERAAD

Jan Arends Lodewijks, bijgenaamd Jan van Spekke, uit Lisse werd ontslagen uit het bedelaarsgesticht in Hoorn. Hij was weer aan het bedelen in Lisse. De armenmeesters van de gemeente trokken 500 gulden uit om het onderhoud van hem te betalen aan de kolonie Ommerschans voor bedelaars in Drenthe.

Oud Nieuws: Notulen gemeenteraad

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Vergadering 24 apr. 1821

De notulen van de gemeenteraad vermelden dat Jan Arends Lodewijks zal worden ontslagen uit het bedelaarsgesticht te Hoorn, er worden geen bedelaars ontslagen dan nadat de gemeente de veroorzaakte kosten heeft betaald. Voor het derde kwartaal is dat fl.34,96.

20 jan. 1822
De schout heeft wijders aan de vergadering voorgedragen dat sedert geruime tijd zijn oog was gevallen op het gedrag van een zeker persoon Jan Lodewijks door de wandeling genaamd Jan van Spekke die reeds wegens bedelarij gearresteerd geweest zijnde, in het bedelaarsgesticht te Hoorn was geplaatst, doch daaruit ontslagen zijnde, zich wederom binnen deze gemeente laat begeven en zich, hoezeer in staat om te werken, opnieuw aan bedelarij had overgegeven en zich onder de bloten hemel bevond, of des nachts hier en daar in de hooibergen schuilde. Dit met de armenmeesters der gemeente besproken die niet ongenegen waren om hem naar de kolonie Frederiksoord
en bepaalde tijd naar de Ommerschans voor bedelaars te zenden en daarvoor het contract met de permanente commissie van die kolonie aan te gaan. Waarop gedelibereerd en in aanmerking genomen zijnde, dat het gedrag van
den voornoemden Jan van Spekke noodzakelijk voorziening vereist, dat alle aangewende moeite sedert jaren om hem werk te bezorgen, geheel vruchteloos is geweest, dat hij zelfs zich eindelijk niet ongenegen heeft getoond, om
naar Frederiksoord te willen vertrekken. Het medelid Van Alphen, als meer bekend met de bijzondere inrichtingen van gene kolonie verzocht de nodige informatie te willen nemen. Er werd een post voor uitgetrokken van 500 gl. door de armenmeesters, dit met 25 gl. verminderd uit hoofde van de lagere prijzen voor levensmiddelen.

Volgende vergaderingen
De volgende vergadering in april over het aangaan van een contract met de commissie van weldadigheid, tot het betreden van Jan Lodewijks, bijgenaamd Jan van Spekke aan de Ommerschans in de kolonie Frederiksoord, dat
bij de heer Van Alphen eene zwarigheid was ontstaan, dat deselve besteding moest geschieden voor zestien jaren en de penningen daarvoor jaarlijks moesten worden gefourneerd. Er was een fonds waaruit men kon putten maar was bang het niet groot genoeg zou zijn als het jaren zou duren, dat fonds kwam uit de jaarlijkse contributie van de ingezetenen.
In de vergadering van oct. 1822 wordt gevraagd wanneer Jan van Spekke kan worden vervoerd naar de kolonie Frederiksoord. Of het er ooit van gekomen is om Jan Lodewijks naar Drenthe af te voeren, betwijfel ik. Ik lees in onze gegevens dat hij op 21 februari 1823 is overleden in Lisse en de dag er op reeds is begraven op het kerkhof.

Wortel kolonie voor de maatschappij van weldadigheid

Ommerschans gesticht voor bedelaars

Beeldverhaal ‘Honderd jaar Hobaho’

Hobaho bestaat honderd jaar. Een goede reden om het verhaal van de Hobaho te vertellen aan de hand van een selectie van ca. 100 foto’s uit onze beeldbank. Het bedrijf Hobaho komt in beeld via vier hoofdstukken: 1. De locatie – 2. Het bedrijf – 3. De mensen – 4. Het maatschappelijk gebruik.

Pareltje met een Surinaamse glans

‘Ik ben ooggetuige geweest van de jammertooneelen door den al vernielende oorlog van 1812 en 1813 veroorzaakt’. Andries van Hasselaar schreef deze regels in zijn huis aan de Lisser Straatweg, nu de Heereweg. Als chirurgijn ging hij mee naar Rusland met het leger van Napoleon, maar wat hij daar aan menselijke ellende zag, was een ‘beuzeling’ bij wat hij aantrof in de leprozenkolonie Batavia in Suriname.

door Ria Grimbergen

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Andries van Hasselaar, vroedmeester, chirurgijn en heelmeester in Lisse, werd op 23 december 1782 in Amsterdam geboren als zoon van Jan van Hasselaar en Catharina Sophia Cardoes. Over het beroep van zijn vader tasten we in het duister. Had deze tot de stedelijke elite behoord, dan had Andries aan een universiteit medicijnen gestudeerd. Hij was ‘medisch doctor’ geweest en had de interne geneeskunde beoefend. Nu kreeg hij zijn opleiding van de Amsterdamse stadschirurgijn Hendrik Benraad. Hij was bevoegd breuken te zetten, wonden te verzorgen, operaties uit te voeren en bevallingen te begeleiden. Andries wordt volwassen in de woelige jaren van de Bataafse Republiek. De patriotten hebben de macht en de republiek is een zusterstaat van Frankrijk. In 1804 treedt hij in dienst van de marine als chirurgijn tweede klasse, een baan die hem de officiersrang oplevert. 24 februari 1804 zeilt de 22-jarige weg met de ‘flottielje van Vlissingen’, een konvooi van Bataafse oorlogsschepen dat Napoleon zou helpen bij een invasie van Engeland. (De Fransen zagen later af van dit aanvalsplan en kozen voor een economische blokkade van de Engelsen.)
De flottielje zeilt langs de Franse kust en in Andries’ officiersstamboek staat aangetekend dat hij betrokken was bij
gevechten met de Engelse vloot op 16 mei bij Knokke/Heist en een jaar daarna in juni 1805 bij twee schermutselingen met de Engelse zeemacht. In 1806 maakt hij op de schoener  De Staghouwer een gevecht mee met twee Engelse brikken. In datzelfde jaar kroont Napoleon zijn broer Lodewijk tot koning van Holland. Andries krijgt in 1807 een aanstelling als chirurg derde klasse aan de hospitaal- en velddienst van de Hollandse armee. In 1808 wordt hij bij de kust van Walcheren ingekwartierd.

1805 – E. Hoogerheijden – Flottielje van de Bataafse Republiek in de
haven van Vlissingen – Collectie Scheepvaart Museum, Amsterdam

Hollanders en Fransen verwachten een invasie van de Engelsen bij Walcheren, die via de Scheldemond Antwerpen willen bereiken. De legers van de kleine keizer vechten
tegen de Engelsen in Spanje en Portugal, tegen de Oostenrijkers in Noord-Italië en Oostenrijk. De Engelsen ruiken hun kans de Franse marine in Antwerpen een slag toe te brengen. Ze zetten met een grote vloot meer dan veertigduizend soldaten over op Walcherse bodem. Op 13 augustus 1809 bombarderen de Engelsen Vlissingen. De Fransen slagen erin troepen over te brengen naar de forten langs de Schelde en de Engelsen geven hun plan Antwerpen te bezetten op. Ze trekken zich terug op Walcheren waar 40% van de soldaten wordt getroffen door de Walcherse of Zeeuwse koorts, een soort malaria veroorzaakt door een mug die zich graag in brak water ophoudt. Al verzwakt door de Walcherse koorts sterven vierduizend soldaten aan vlektyfus en dysenterie, terwijl 11.000 mannen na zes maanden nog als ziek te boek staan. Dezelfde ramp treft ook het Hollandse en Franse leger. De zieken worden overgebracht naar de hospitalen in Gent en Brugge en als die de stroom niet meer kunnen verwerken naar andere steden, waaronder Amiens. ‘1809 tegen de Engelschen in Zeeland’ staat er in Andries’ stamboek.
We vinden Andries terug in Amsterdam in 1810. Hij gaat dan in ondertrouw met Maria Roos op 8 juni. De bruid is evenals de bruidegom rooms katholiek. Een paar maanden eerder, op 16 maart 1810, ontbond Napoleon het koninkrijk Holland en lijfde het in bij het eerste Franse keizerrijk.

Daarmee kwam Van Hasselaar door incorporatie als chirurgijn ‘sous aide’ bij het 125ste regiment van de Franse infanterie van linie en was hij overgegaan in dienst van de Fransen. Mogelijk is hij met zijn Maria en hun in 1811 in Leiden geboren dochtertje Maria Catharina naar Amiens vertrokken om daar de vele zieken en gewonden te verzorgen. In Amiens wordt op nieuwjaarsdag 1812 een tweede meisje geboren, Maria Dominique. Op 22 oktober 1812 wordt Andries ingeschreven bij de 31ste divisie 11 corps d’armee als chirurgijn aide majoor en hij zal hier bijna anderhalf jaar dienen. ‘1812 tegen Rusland’ en ‘1813 tegen de geallieerden’ staat in zijn stamboek. De geallieerden zijn de Engelsen, Russen, Pruisen, Zweden en Oostenrijkers die Napoleon bevechten. In hetzelfde jaar 1813 zet de prins van Oranje, de latere koning Willem I, voet op Nederlandse bodem. In januari 1814 wordt in Pruisen de Infanterie van linie nr. 9 opgericht voor Hollandse militairen die in Franse dienst zijn geweest. Uit zijn stamboek weten we dat Andries van Hasselaar een van hen was. Na zijn dienst gedaan te hebben in eerst het Bataafse leger en vervolgens het napoleontische, dient hij vanaf 14 april 1814 Oranje als chirurgijn tweede klasse en is aanwezig bij de blokkade van Delfzijl, de laatste stuiptrekking van het Franse leger in Nederland. Nu staat hij gewonde Nederlandse soldaten bij. 16 december 1814 gaat hij over naar het bataljon West Indische Jagers no. 11. De koloniën in Oost- en West-Indië zijn na jaren aan de Engelsen te zijn geweest, weer aan Nederland toegewezen. Voor de koloniën in de West worden twee bataljons West Indische Jagers opgericht en Andries van Hasselaar meldt zich hiervoor aan. Op 19 februari 1815 bevalt Maria van Hasselaar-Roos in Brielle van een derde dochter, die zeer jong zal zijn overleden, Maria Louisa Henrietta. De vader is dan 31 jaar. Maar voordat het gezin in de West een nieuw leven kan opbouwen, weet Napoleon op 26 februari te ontsnappen van Elba, het eiland waarnaar hij was verbannen.

De ‘Honderd Dagen’ van Napoleon kregen hun apotheose bij de Slag vanWaterloo, waar hij definitief werd verslagen. De militairen van de bataljons West Indische Jagers werden opgeroepen te vechten. Als chirurgijn 2e klasse verzorgt Andries van Hasselaar de gewonden van deze veldslag tussen de geallieerde legers en de Franse Armée. Twee jaar later krijgt hij hiervoor als beloning een geldbedrag uitgekeerd, de Waterloo gratificatie. In zijn geval bedroeg die f 393,95½, de beloning voor subalterne officieren (Stadsarchief Amsterdam, deel 720, periode 1817-1818, nr. 2847).
Tijdens de oorlogen in Europa waren de koloniën in handen gekomen van de Engelsen. Zij voerden van 1799-1802 en van 1804-1816 het bewind over Suriname. In februari 1816 kwam de nieuwe gouverneur-generaal Willem van Panhuys per schip aan in Paramaribo, evenals chirurgijn Andries van Hasselaar. Van Panhuys nam op 26 februari het bestuur over van de Engelsen. Andries’ vrouw Maria Roos geeft op 23 juni 1816 in Paramaribo het leven aan Andries Anthonius van Hasselaar. In Suriname wordt het gezin vervolgens uitgebreid met Wilhelmina Henriëtta (Paramaribo 19-01-1818), kerstkindje Rosalie Ludovica Maria (25-12-1821) en Franciscus Gerardus Wilhelmus (Paramaribo 1-05-1824). Het in Leiden geboren dochtertje, de eerste Maria, overleed in 1823 op twaalfjarige leeftijd.
Het gezin zal zijn intrek hebben genomen in een van de fraaie officierswoningen bij Fort Zeelandia, een voormalig vestingwerk dat toen dienstdeed als kazerne en later als gevangenis. In de ‘Surinaamsche Staatsalmanak van 1816’ staat Van Hasselaar vermeld als een van de twee vroedmeesters in de kolonie en als chirurgijn tweede klasse van het bataljon jagers nr. 11. op het Fort Zeelandia.
(Het is de plek waar de tegenstanders van het regime van Desi Bouterse werden vermoord in december 1982. Nu is in dit oudste gebouw van Paramaribo het Suriname Museum gevestigd.) Gelegen aan de mond van de Suriname Rivier bood het fort de bewoners een panoramisch uitzicht over land en zee.
Op zeker moment zal Van Hasselaar gestopt zijn als chirurgijn bij het bataljon West Indische Jagers, mogelijk naar aanleiding van hevige onlusten tussen de jagers en een burgerwacht van kleurlingen begin november 1820. In de ‘Surinaamsche almanakken’ van 1827 en 1828 staat Van Hasselaar vermeld als Stadschirurgijn en in die van 1828 bovendien nog als lid van het Collegium Medicum, een groep chirurgijns, dokters en apothekers. Het is in deze laatste hoedanigheid dat hij de leprozenkolonie Batavia bezoekt. Tijdens zijn twaalfjarige verblijf in de kolonie had hij in zijn praktijk als ‘visitateur van lepreuzen’ veelvuldig kennis gemaakt met lepra, een toen ongeneeslijke, besmettelijke ziekte die in Europa al eeuwen niet meer voorkwam. Weten we nu dat door de leprabacterie lepra wordt overgebracht door vooral niezen en hoesten, Van Hasselaar legt de oorzaak bij ongeremd seksueel gedrag, ongezonde voeding en erfelijke factoren. Wijdverbreid bijgeloof bij alle bevolkingsgroepen in Suriname verergerde de situatie. Leprozen werden vanaf 1824 gedeporteerd naar de ver van Paramaribo afgelegen plaats Batavia. Een commissie van vier personen, onder wie Andries van Hasselaar, kreeg de opdracht de ongeveer driehonderd bewoners van de afgelegen leprozenkolonie te onderzoeken. Het gerucht ging dat velen van hen gezond waren
en zich zo onttrokken aan hun slavenarbeid. Na de lopende patiënten te hebben onderzocht, werd men gebracht naar de hutten waar de ongelukkige bedlegerigen woonden, ‘voorwerpen van jammer en ellende’. Het is schrijft Van Hasselaar ‘onmogelijk zich een denkbeeld te maken van de monsters die wij daar aantroffen’. Het was ‘de grootste verwoesting in menschelijke lichamen’ die hij ooit zag en de stank was zo afgrijselijk dat commissieleden brakend wegliepen. De mensen die gezond leken, bleken toch aangetast door lepra en de commissie verklaarde tot algemene
opluchting alle bewoners besmet. De terugtocht van Batavia naar Paramaribo werd een helletocht. Na een dag
varen in de brandende zon, miste de commissie het schip dat hen terug zou brengen. ‘Deze nacht werd de angstvolste, die ik in mijn leven heb doorgebragt: ik heb tweemaal schipbreuk geleden, maar niet die aanhoudende angsten en schrikken uitgestaan, die zich hier, als het ware, op elkander hoopten’. Na de verschrikkingen van deze tocht kreeg Van Hasselaar een beroerte, raakte aan zijn rechterzijde verlamd, kon aanvankelijk zitten noch spreken en besloot met zijn gezin naar het moederland terug te keren.

31 januari 1829 koopt hij in Lisse de chirurgijns- en apothekerswinkel van Caspar Hendrik Wolf of Wolff gelegen
aan de Straatweg in het dorp 112, een huis met tuin en boomgaard. Daar wordt op 4 februari 1829 zijn laatste
kind geboren, een dochtertje dat de naam Angelique krijgt. Enigszins bekomen van alle emoties besluit Van
Hasselaar na een paar rustige Lissese jaren de notities over lepra die hij in Suriname had gemaakt, te publiceren. Hij verontschuldigt zich ervoor dat er in zijn boek ‘gevoelige uitdrukkingen’ voorkomen, daarmee doelend op zijn observaties over het intense seksuele leven van de leprozen, de ‘wellustige driften’ en onbegrijpelijke ‘teeldrift’. Hij beroept zich op de vrijheid van drukpers en verklaart dat hij niets heeft te verliezen. Pensioen heeft hij niet en niemand verleent hem bijzondere gunstbewijzen. Hij leeft van de inkomsten uit zijn praktijk.

Deze advertentie leverde naast een praktijkopvolger ook een schoonzoon op.

Andries van Hasselaar overleed in Lisse op 55-jarige leeftijd op 13 maart 1838. 31 maart plaatste zijn weduwe een advertentie in de ‘Opregte Haarlemsche Courant’ voor een opvolger. Thomas Nieuwenhuisen nam de praktijk over en trouwde met de oudste dochter Maria Dominique van Hasselaar. Van Hasselaar dacht destijds dat lepra en elefantiasis verwante ziekten waren. De oorzaak van lepra is echter een bacterie. De ziekteverwekkers van Elefantiasus of olifantsziekte zijn parasitaire wormen, overgebracht door de beet van een mug, die een ontstekingsreactie in de lymfevaten teweeg brengen. Van Hasselaars beschrijving van elefantiasis en lepra in Suriname verscheen in 1835 bij de Amsterdamse uitgever S. de Grebber. Van dit inmiddels zeldzame boekje van 98 pagina’s zijn slechts vier exemplaren aanwezig in Nederlandse bibliotheken. Zijn observaties over de oorzaken van lepra en het verloop van de ziekte werden opgenomen in negentiende-eeuwse geneeskundeboeken .

Dit ‘pareltje’ staat niet in de bibliotheek van de VOL, maar kan digitaal gelezen worden. Klik hier  via de volgende link: https://books.google.nl/books?vid=KBNL:UBA000016884&redir_esc=y.
Mocht u het in uw eigen kast hebben staan, Jos van Bourgondiën voegt het graag toe aan de mooie collectie boeken in de bibliotheek van de VOL.

Google Maps

BERICHT UIT HELLENDOORN: Leendert Albertus Boogerd

De Lisser Leenderd Albert Boogerd werd in de oorlog opgenomen het TBC Sanatorium ‘Krönnenzommer’ bij Hellendoorn. Op de dag dat Helledoorn bevrijd werd is hij overleden. De vraag is hoe.

door Deen Boogerd

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Dorpsfiguur, een rare man met vreemde gewoonte  er werd ook wel eens de gek met hem gestoken. Plotseling was hij niet meer in Lisse.

Leendert Albertus Boogerd woonde in de huisjes bij De Heul aan de Kanaalstraat. Hij werkte bij de gemeente als vuilophaler en stratenveger. Een verteller met een dikke duim, Leendert gaf wat trompetles in het voortraject van “Trou Moet Blijcken”. Op een gegeven moment ging het bergafwaarts, men zag hem dan ook steeds verder afglijden. Hij riep zeer opmerkelijke dingen bv. als hij de kerk in kwam liet hij de andere kerkgangers steevast weten dat hij er was. “Lang Leven De Bolsjewieken” klonk het dan door de kerkzaal. Waar hij precies op doelde? We weten het niet. Al straatvegend liet hij een andere vreemde spreuk luid en duidelijk horen: “HOP HOP HOERA ORANJE ROGGEL”. Deze gevleugelde woorden riep hij ook in de vroege oorlogstijd. Hij werd  ook wel gewaarschuwd “pas nou op Leendert anders gebeurt er nog wat naars met je”. Het mocht niet baten. Plotseling was hij uit het straatbeeld. Had de gemeente er voor gezorgd dat hij opgenomen werd in het TBC Sanatorium ‘Krönnenzommer’ bij Hellendoorn? Mooie gebouwen met prachtige tuinen, in de bossen, goed voor Leendert! Prima verzorging, frisse lucht, helemaal geen rare dingen, hartstikke fijn hier! Dat fijne werd minder naarmate het eind van de oorlog naderde. Een deel van ‘Krönnenzommer’ werd tegen het eind van de oorlog geconfisqueerd door de Duitsers. Voor ondermeer de vluchtleiding van de V2 lanceerinstallatie die vlak bij het sanatorium was gestationeerd. Hellendoorn werd op 10 april 1945 bevrijd. Een bericht uit Hellendoorn laat zien dat die zelfde dag Leendert zijn laatste adem uitblies. Dat roept vragen op! Bij de Hellendoornse heemkundekring is men bezig om antwoorden te zoeken. Ook zij hebben last van Coronaregels die het zoeken in archieven bemoeilijken. Daar komt bij, dat net als in Lisse er veel burgerlijke gegevens zijn vernietigd tijdens de bezetting om mensen veilig te stellen. Was Leendert net als nog wat andere burgers omgekomen door geallieerd vuur? Was hij opgenomen en na genezing daar gebleven? Er is een gerucht dat
er een ‘Boogaard’ als chauffeur dienst deed tussen het sanatorium en het dorp. Hoe heeft Maria Alida van der
Riet, de dame die het overlijden kwam aangeven, Leendert aangetroffen? Zou Leendert nog net de uniformen van
de bevrijders hebben kunnen zien? Hopelijk komen er toch nog antwoorden op onze vragen. We wachten op
bericht uit Hellendoorn!

 

Leenderd Boogerd

WE MOETEN ONS MAAR SCHIKKEN (oorlogstijd)

Naar aanleiding van 75 jaar bevrijding vertelt de 95-jarige Mien Witsenburg. Zij heeft haar hele leven in Lisse gewoond. Haar jeugd en haar herinneringen aan de oorlog en daarna worden weerggegeven.

door Liesbeth Brouwer

Jaargang 19 nummer 3, 2020

Deze coronatijd is voor iedereen lastig. We moeten ons schikken naar wat mogelijk is. De viering van 75 jaar vrijheid werd erdoor beperkt. Er zijn weinig ooggetuigen meer die over die 75 jaar en de tijd ervoor kunnen vertellen. Maar Mien Witsenburg, bijna 95 jaar geleden in Lissin oorlogstijde geboren, wil haar herinneringen wel met ons delen.

Ze woont al weer meer dan 20 jaar in haar appartement aan de Heereweg. Natuurlijk mankeer je, wanneer je bijna 95 bent, wel wat en die coronatijd maakt alles wel stiller. Toch blijft het bijzonder wanneer je op die leeftijd nog kunt vertellen dat je de week ervoor weer hebt gejeu-de-bould. Verhalen over vroeger worden graag gedeeld. Als kind woonde ze al aan de Heereweg. Maar dan een stukje zuidelijker, op nummer 207, waar nu Trattoria da Marco zit.

Bakkerij Witsenburg

Op warme dagen vielen de ijsjes van Witsenburg zeer in de smaak. Hier staat ijscoman Kees van Oeffelen zijn bijbaantje uit te oefenen ongeveer bij Kanaalstraat 7.
Foto Van Oeffelen

Vader was brood- en banketbakker en later ook ijsbereider. Van banketbakkersijs natuurlijk. Je had ijsjes van 2 en 3 cent en zelfs van een stuiver en nog duurder. Dan kreeg je echt een behoorlijke schep ijs op je bakje. Gewoon geschept met een grote eetlepel, een ijslepel kenden ze niet. Mien is de oudste dochter, ze heeft een oudere broer en na haar komen nog een zus en 3 broers. Tijdens de mobilisatie waren aan de overkant veel officieren ingekwartierd. Rats, kuch en bonen was er genoeg voor alle militairen die opgeroepen waren, maar ze wilden ook wel eens wat smakelijkers. Daar kon de bakkerij wel voor zorgen. Ze bakten voor een luttel bedrag kleine krentenbroodjes. Er was zelfs een militair uit het Noorden (van huis uit ook bakker) die in de bakkerij meehielp. Ook het ijs ging er bij de militairen goed in. Deze coronatijd is voor iedereen lastig. We moeten ons schikken naar wat mogelijk is. De viering van 75 jaar vrijheid werd erdoor beperkt. Er zijn weinig ooggetuigen meer die over die 75 jaar en de tijd ervoor kunnen vertellen. Maar Mien Witsenburg, bijna 95 jaar geleden in Lisse geboren, wil haar herinneringen wel met ons delen.

School
Mien ging naar de St. Agathaschool. Moeder Witsenburg vond het belangrijk dat de meisjes ook goed
konden breien. Zelf breide ze ook veel. Wanneer de meisjes thuiskwamen uit school, al vanaf hun eerste schooldag, hadden ze eerst een brei-opdracht. 10 ribbels moesten er gebreid worden. Aan een werkje wat uiteindelijk een onderbroek voor een van de broertjes moest worden. Wanneer de 10 ribbels klaar waren werd het aan moeder getoond, die natelde of het klopte en weer met een draadje aangaf waar ze gebleven waren. Daarna pas mochten ze buiten gaan spelen. Lekker zullen die gebreide onderbroeken niet gezeten hebben, maar ook de broertjes moesten zich schikken.

Het gezin Witsenburg met Mien staande achteraan

Mien mocht de eerste klas van de ulo doen, maar daarna vond vader Witsenburg het genoeg. Ze moest maar naar de naaischool. Kon ze het werk van de huisnaaister overnemen. Er was best veel naaiwerk in een gezin met zes kinderen. De meisjes hadden meestal dezelfde jurk. Voordelig was het om uit een lap 2x hetzelfde patroon te knippen en dan was het ook nog zo dat zo’n jurk lang mee moest gaan, dus een dubbele zoom voor op de groei. Eerst is een nieuwe jurk alleen voor de zondag, het volgende jaar voor naar school, weer een jaar later mag je er mee buiten spelen en afgedragen wordt de jurk in huis. Zuinigheid met vlijt, bouwt huizen als kastelen, zegt men. Maar in de crisistijd was zuinigheid maar al te nodig. Na oud en nieuw had je de jaarlijkse uitverkoop en de eerste dag van de uitverkoop toog moeder Witsenburg met haar zuster naar Den Haag om daar haar slag te slaan. Mien moest dus naar de naaischool die in het St.Agathaklooster was. Boven de voordeur was het lokaal. Ze deed 2 jaar naaischool, maar ondertussen moest er thuis gewerkt worden. Toen haar zusje de 7e klas afgerond had moest ook zij van school. Thuis was werk genoeg. De hulp in de huishouding, de huisnaaister, allemaal kostenposten voor werk dat de meisjes ook konden doen. In die tijd werd er in hun gezin nog een enorm verschil gemaakt in de opleiding die de meisjes kregen en die de jongens mochten volgen. De broers mochten wel verder studeren. Meisjes waren voorbestemd voor het huishouden. Je moest je er maar in schikken. Daar kwam nog bij dat moeder vaak last had van een open been. Ze moest de klanten in de winkel helpen, maar had zelfs achter de toonbank een kruk staan waar ze haar been op kon leggen om die te ontzien. Staan is natuurlijk funest voor zo’n open wond. Op een dag zat Mien thuis voor het raam huiswerk te maken toen er opeens aan de overkant allemaal ingekwartierde
officieren naar buiten kwamen rennen. Duitsland had aangevallen, Nederland was in oorlog. Zo’n moment dat het begin van de oorlog inluidde vergeet je nooit. We weten allemaal dat het een ongelijke strijd werd, op 15 mei volgde de capitulatie. ‘Nederland staakt den strijd’, kopten de kranten.

Oorlogstijd
Langzamerhand veranderden de omstandigheden. Om te voorkomen dat er schaarste zou ontstaan werd al snel het distributiesysteem verder uitgebreid. Dat systeem zou een eerlijker verdeling van goederen moeten geven. Het systeem dat iets “op de bon” was bestond al tijdens de mobilisatie, bijv. voor suiker. Distributiestamkaarten voor het bonnensysteem waren er dus al. Het zou ook hamsteren moeten voorkomen. Voor de bakkers gold het bonnensysteem vanaf juni 1940 voor brood. Voor banket volgde dat later. Voor de klanten was het wennen, dat gedoe met die zegels, maar voor Mien betekende het veel meer werk. In de winkel natuurlijk, maar ook bij de bestellingen voor het meel. Grossier Verduijn leverde het meel, maar ook daar gold zo’n verdeling. De vaste klanten van de bakkerij werden door de bakkersknecht, met zijn fiets met mand voorop, bezocht. Hij inde dan meteen de bonnen. Wekelijks afrekenen was gebruikelijk. Dat alles moest dan thuis gecontroleerd worden en hoorde bij de taken van Mien. Ze heeft wat bonnen geplakt!

Laatste oorlogsjaar
De oorlogstoestand werd steeds moeilijker, maar het laatste oorlogsjaar was echt dramatisch. Moeder wordt in de winkel een keer bedreigd en gesommeerd fietsen af te geven. Maar moeder komt oorspronkelijk uit Zeddam, vlak bij de Duitse grens en kan daardoor prima in het Duits van repliek dienen. “Ich ruf den Ortskommandant” en het loopt goed af. Wanneer Mien op een avond na spertijd even de straat op loopt komen er een paar militairen met hun vriendinnen aanlopen. Wilden ze indruk maken op die meiden? Feit is dat ze Mien achterna gaan, maar die rent het huis in en verdwijnt in het toilet. Wanneer de Duitsers haar aanwezige broer vragen weet die zogenaamd van niks. “Ze is het poortje uitgelopen”. Eigenlijk maar kleine ergernissen. Maar het wordt wel steeds dreigender. Miens broer moet onderduiken en als vanzelfsprekend neemt Mien zijn werk over. Dat bestaat uit illegale krantjes ophalen in Hillegom en ze dan weer verspreiden in Lisse. Het is een strenge winter en ze vertelt van de wandeling met zus en vriendinnen naar Hillegom. Zij even alleen naar een huis in het begin van Hillegom om de blaadjes op te halen. Diepe zakken in de rok voldoen daar prima voor. Dan weer terug naar de anderen en samen in de sneeuw weer terugwandelen naar Lisse. In Lisse volgt het distribueren, waarbij ook een huis is in de Veldhorststraat, naast een huis waar Duitse militairen verblijven. Niet ongevaarlijk, maar je deed het gewoon. Ondertussen kwam er gebrek aan van alles. Voor hout werd ’s nachts wel illegaal gekapt in het Keukenhofbos. Daar waren ook agenten bij betrokken, zoals de huisvriend van de familie, Tien L’Abée, die actief was in het verzet. De houtoogst werd wel naar de bakkerij gebracht om daar verzaagd te worden. De bakkerij was toch leeg omdat er inmiddels centraal gebakken werd. Elektriciteit hadden ze nog wel, want het gist voor alle bakkers werd bij hen in de ijskasten bewaard. Voedsel werd een enorm probleem. Gelukkig had vader contacten in de Haarlemmermeer waardoor er wat extra, weliswaar illegaal, meel was. Regelmatig kwamen er onbekenden uit de stad die op voedseltocht waren.
Eerst konden ze nog wel een half broodje krijgen, maar met het steeds toenemende aantal mensen dat langskwam was ook dat niet meer mogelijk. Zij kregen dan een boterham met bietenstroop. Nu was dat brood niet meer van beste kwaliteit. Er zat ook aardappel- en peulvruchtenmeel in. Het was heel donker, beetje zurig, brood, maar met de zoete bietenstroop toch wel te eten. Nog verbaast Mien zich over de jonge vrouw die op een dag ook zo’n snee brood met bietenstroop kreeg. Met een “vreet dat zelf maar”, gooide ze de boterham weg. “Dat doen we ook” kon Mien antwoorden. Het gezin Witsenburg at het brood met bietenstroop inderdaad zelf ook. Anderen hielp vader Witsenburg graag. Er waren er genoeg in de winkel die heel blij waren met zo’n snee met stroop.

Tijdens de mobilisatietijd was er al schaarste aan producten. Het bonnensysteem ging tot ver na de bevrijding door.

De bevrijding

Bevrijdingsoptocht, weer eens lekker gek doen
met vrienden en vriendinnen. Mien met bakkersmuts.

Eindelijk was Nederland dan vrij. Er werd veel gefeest, maar niet alleen dat, er was ook veel kwaadheid. Politieman L’ Abée heeft haar nog gevraagd naar namen van moffenmeiden. Hij had een lijst met namen en vroeg wat zij wist. Ze heeft gezegd wat ze wist; die wel, die niet en ik weet het niet. Langzamerhand werd het leven wat normaler. Hoewel het voedselprobleem niet meteen is opgelost. Mien herinnert zich heel goed de droge kaakjes die beschikbaar kwamen. Grote blikken met droge kaakjes kwamen in de bakkerij en moesten daar weer verdeeld worden over de klanten. Een nieuwe, maar wel dankbare taak voor Mien. In het begin vond je de kaakjes heerlijk, maar goedbeschouwd bleek een gewoon biscuitje veel lekkerder, maar dat waren ze totaal ontwend, die waren er al zo lang niet meer. Mien kreeg voor haar activiteiten zoals het rondbrengen van de illegale kranten een penning of een oorkonde. Maar die zijn in de loop der jaren onvindbaar geraakt.

De winkel

Na de oorlog stopte vader met broodbakken. Hij had zwaar astma en het werk kon hij niet meer aan. De ijssalon kreeg meer aandacht. Zondags ging de zaak om 1 uur open. Van oudsher at het gezin tussen de middag warm, maar de zaak ging voor. Nog niet gegeten, jammer dan, eerst de ijsverkoop, waarbij ook wel vriendinnen van de dochters werden ingeschakeld. Omdat vader door zijn astma steeds vaker moest verzuimen leerde ook Mien het ijs maken. Toch werd langzamerhand duidelijk dat de zaak en alles wat er bij kwam kijken, ondanks de hulp van Mien en haar zus, niet vol te houden was voor vader. Hij wilde
de zaak verkopen. Hij vroeg nog wel of ze de zaak wilde overnemen, maar was zo onduidelijk over hoe
dan, dat ze nee heeft gezegd. Binnen een paar weken was de zaak beklonken. De zaak werd verkocht aan J. Beijersbergen, onder de voorwaarde dat ze nog een half jaar boven de zaak mochten blijven wonen. Voor Mien kwam daarmee ook een einde aan haar werk in de salon. Ze moest op zoek naar een baan en vond die bij V&D in Leiden. Tot haar trouwen heeft ze daar gewerkt in de hoofdkassa. Werken
met klanten, met centen, dubbeltjes, met bonnetjes en kasopmaken, ze was er van jongs af an vertrouwd mee.
Vinden van een woning
Hoe vind je een woning rond 1950. In 1948 verklaarde minister van Wederopbouw In ’t Veld de woningnood al tot volksvijand nummer 1. In de oorlog lag de woningbouw stil en er was natuurlijk ook veel vernield. Op het gemeentehuis kreeg Witsenburg te horen dat hij een woning aan de Kanaalstraat kon krijgen. Het pand stond al jaren leeg en was met recht een onbewoonbare woning. Commentaar van vader Witsenburg: dan leg ik wel een matras op het Vierkant. Uiteindelijk kwam er gelukkig toch een woning beschikbaar in De Engel. Nu wilde de familie graag naar Leiden. Daar woonden broers van vader Witsenburg en hij had al een huis gekocht naast dat van een van zijn broers. Maar dat huis was al
bewoond, dus niet beschikbaar. Uiteindelijk is het er nooit van gekomen om in dat huis te gaan wonen, maar Leiden lukte op een gegeven moment wel. Woningruil bood de mogelijkheid om naar die plaats te verhuizen.

Theo Grimbergen

Van dit papiertje werd Theo waarschijnlijk een stuk vrolijker

Toen de zaak Witsenburg verkocht werd had Mien net haar latere echtgenoot, Theo Grimbergen, ontmoet. Ze kende hem wel vaag, maar hij was 6 jaar ouder dan zij en pas weer terug in Lisse. In het begin van de oorlog werkte hij bij bollenbedrijven. Dat werk was geen vast werk dus aan het eind van het seizoen betekende dat: naar het arbeidsbureau (sinds oktober 1940 Rijks arbeidsbureau geworden) op zoek naar een nieuwe baan. Zo kon het gebeuren dat hij als 17-jarige werkloze gedwongen werd naar Frankrijk, Normandië, te gaan om er te werken via Organisation Todt aan de verdedigingslinie, de Atlantikwall. Hij was beslist niet de enige uit onze streek die via het arbeidsbureau tewerkgesteld werd in
Frankrijk. Ook een broer en zwager werden in Frankrijk tewerkgesteld. Wanneer je weer werk vond kon je natuurlijk in Lisse blijven, maar dat lukte niet. Theo is wel met verlof in Nederland geweest, maar moest toch weer terug. Na de geslaagde invasie van de geallieerden in Normandië in juni 1944, sloot Theo zich aan bij het Engelse leger. Hij maakt deel uit van de troepenmacht die Zeeuws Vlaanderen bevrijdt in het najaar van 1944. Ze verblijven nog 3 maanden in Zeeuws-Vlaanderen voor ze de Schelde over kunnen steken voor de verdere bevrijding van Zeeland. Na de bevrijding gaat hij met zijn legereenheid mee naar Engeland waar hij nog een half jaar in de kazernezit. Nederland is bevrijd, maar in Indië zijn de Japanners eerst nog aan de macht. Na de capitulatie van Japan moet het Nederlandse gezag hersteld worden denkt de Nederlandse regering. Dat houdt in dat er dan ook een krachtig Nederlands leger moet zijn, dus wordt er geronseld onder de Nederlandse militairen die in Engeland zitten. Theo is een van de vrijwilligers die tekent om met bataljon “Zeeland” naar Indië te gaan. Mien weet dat er in ieder geval nog een jongen uit De Engel met dezelfde groep naar Indië ging. In 1947 krijgt Theo de machtiging om het Oorlogsherinneringskruis met gesp “krijg te land 1940-1944” te dragen. Hij vertelde nooit veel over de oorlogsperiode. Over het tekenen van een contract voor Indië zei hij later: dat was het stomste wat ik gedaan heb. Na de bevrijding gaat hij met zijn legereenheid mee naar Engeland waar hij nog een half jaar in de kazerne zit. Nederland is bevrijd, maar in Indië zijn de Japanners eerst nog aan de macht. Na de capitulatie van Japan moet het Nederlandse gezag hersteld worden
denkt de Nederlandse regering. Dat houdt in dat er dan ook een krachtig Nederlands leger moet zijn, dus
wordt er geronseld onder de Nederlandse militairen die in Engeland zitten. Theo is een van de vrijwilligers die tekent om met bataljon “Zeeland” naar Indië te gaan. Mien weet dat er in ieder geval nog een jongen uit De Engel met dezelfde groep naar Indië ging. In 1947 krijgt Theo de machtiging om het Oorlogsherinneringskruis met gesp “krijg te land 1940-1944” te dragen. Hij vertelde nooit veel over de oorlogsperiode. Over het tekenen van een contract voor Indië zei hij later: dat was het stomste wat ik gedaan heb. Na de bevrijding gaat hij met zijn legereenheid mee naar Engeland waar hij nog een half jaar in de kazerne zit. Nederland is bevrijd, maar in Indië zijn de Japanners eerst nog aan de macht. Na de capitulatie van Japan moet het Nederlandse gezag hersteld worden denkt de Nederlandse regering. Dat houdt in dat er dan ook een krachtig Nederlands leger moet zijn, dus wordt er geronseld onder de Nederlandse militairen die in Engeland zitten. Theo is een van de vrijwilligers die tekent om met bataljon “Zeeland” naar Indië te gaan. Mien weet dat er in ieder geval nog een jongen uit De Engel met dezelfde groep naar Indië ging. In 1947 krijgt Theo de machtiging om het Oorlogsherinneringskruis met gesp “krijg te land 1940-1944” te dragen. Hij vertelde nooit veel over de oorlogsperiode. Over het tekenen van een contract voor Indië zei hij later: dat was het stomste wat ik gedaan heb.

Verkering
In 1948 komt Theo terug naar Lisse en ontmoet hij dus Mien Witsenburg. Ze krijgen verkering en er
komen trouwplannen. Was het voor het gezin Witsenburg al moeilijk om een woning te bemachtigen, voor een jong stel is het schier onmogelijk. Je moet je weer schikken naar de omstandigheden. Na
6 jaar verkering konden ze inwonen bij de ouders van Theo. De meeste kinderen uit dat gezin waren
inmiddels uitgevlogen. De familie woonde aan de Kanaalstraat in een behoorlijk groot huis met beneden kamer en suite. In de achterkamer kwam een opklapbed te staan. De achterkamer werd slaapkamer voor vader en moeder Grimbergen. Een slaapkamertje boven, aan de voorkant, werd een soort huiskamer voor het jonge stel. Theo timmerde een keuken in een slaapkamer achter en ze sliepen op zolder. Uiteindelijk hebben ze 3 jaar ingewoond en zijn ook de beide kinderen daar geboren. Gelukkig was er toen al een extra slaapkamer beschikbaar gekomen omdat een andere Grimbergentelg het huis
uit ging.

Mien Witsenburg

 

VOL draagt bij aan video over ‘De kracht van Linked Data’

Bij de ontwikkeling van LisseTijdReis heeft Vereniging Oud Lisse gebruik gemaakt van een techniek die ‘Linked Data’ heet. Die techniek maakt het eenvoudig om verschillende gegevens met elkaar te verbinden. De website LisseTijdReis krijgt in de erfgoedsector veel belangstelling en wordt gezien als een goed voorbeeld voor andere instellingen. Vandaar dat het Erfgoedhuis Zuid-Holland en het Netwerk Digitaal Erfgoed aan VOL heeft gevraagd om bij te dragen aan een promotievideo. Het resultaat vind je via deze link: https://youtu.be/V88-wHcqGe0 .

Voor het Netwerk Digitaal Erfgoed is Linked Data de aangewezen techniek om de bruikbaarheid van digitale erfgoedcollecties te vergroten. In deze video legt de cultuur-historische Vereniging ‘Oud Lisse’ uit wat zij met Linked Data heeft bereikt. En waarom het belangrijk is dat zo veel mogelijk digitaal erfgoed als Linked Data beschikbaar komt.

Meer weten over de kracht van Linked Data? Ga naar www.netwerkdigitaalerfgoed.nl/linkeddata

Deze video is een productie van het Netwerk Digitaal Erfgoed i.s.m. Erfgoedhuis Zuid-Holland.

Meer weten over LisseTijdReis, de website is bereikbaar via http://data.oudlisse.nl