Berichten

Lisse 825 jaar en de inwoners van Lisse

Sporen van vroeger  (LisserNieuws

19 december 2023

Door Nico Groen

 In deze laatste aflevering van Lisse 825 jaar worden de bewoners en hun werkzaamheden beschreven. Vóór 1500 is het moeilijk iets over inwoners van Lisse te vinden. Jan Beenakker doet in zijn boek ‘LISSE, op de grens van droog en nat’ een poging. Beenakker vond wat gegevens. In 1494 had Lisse 50 woningen en in 1512 waren dat er 87. Beenakker gaat er vanuit dat het aantal gezinsleden per huis op bijna 6 lag. Dat komt neer op een totale bevolking van 300 inwoners in 1494 en 515 inwoners in 1512. De schatting voor 1369 komt neer op ruim 500 inwoners. De bevolking daalde na 1369 sterk door oorlogen en armoede. Zoals gezegd is bovenstaande niet meer dan een grove schatting. De bevolking was zo armlastig geworden dat in 1494 ongeveer de helft dagelijks om brood moest bedelen.

De 80-jarige oorlog was in 1573 volop aan de gang tussen de Prins van Oranje en de koning van Spanje, die tevens heer der Nederlanden was. Na het beleg van Haarlem in 1573 waren er veel negatieve gevolgen voor de bewoners van Lisse. Huurlingen namen alles van waarde mee en staken de huizen en de kerk in brand. Er is toen mogelijk 40% van de huizen verwoest. De jaren daarna stonden er namelijk veel erven zonder huis te koop.

In de 16e tot en met de 18e eeuw waren er bijna 250 huizen in Lisse. Bijvoorbeeld in 1600 210 huizen, in 1730 waren dat er 230. Bij een gemiddeld aantal gezinsleden per huis van bijna 6 komt dat neer op een inwonertal van rond 1300.

Kostwinners in 1674

In de Lissese bijdrage aan het familiegeld in 1674 werden in totaal 121 families vermeld en werd ook het beroep van de kostwinner genoemd. Zo werkten er 52 personen in de landbouw. Het beroep van vlasbewerker  werd 23 keer genoemd en 9 inwoners lieten noteren, dat zij arbeider waren. Bakker kwam 4 keer voor. Biersteker (biertapper), schipper, schoenmaker en timmerman werden 3 keer genoteerd. Kuiper (tonnenmaker), metselaar, wagenmaker en winkelier kwamen 2 keer voor in de lijst.

Je ziet pas een bevolkingsgroei ontstaan met de opkomst van de bollencultuur. Dit is ongeveer vanaf 1800. De bevolking liep op van 1116 inwoners in 1811 tot 2099 in 1874. Bij de volkstelling van 1870 waren er 1309 rooms-katholieken, 498 Nederlands hervormden, 115 christelijk gereformeerden, 8 evangelisch lutherse leden en  4 doopsgezinden. Er waren geen mensen, die opgaven dat zij niet bij een geloof hoorden.

De voornaamste middelen van bestaan waren in 1870 landbouw, bloemkwekerij en warmoezerij (groentekwekerij), veeteelt en zuivelbereiding. Door de uitbreiding van de bloembollenteelt na 1900 groeide de hele economie en ook de bevolking. In 1930 waren er 1651 woningen met 8478 inwoners met een gemiddeld aantal gezinsleden van 5,1 personen. Pas na de Tweede Wereldoorlog groeide de bevolking heel hard. Dat kwam door de geboortegolf en betere medische zorg. Door bebouwing van de Lisser Poelpolder in de jaren zestig verdubbelde het aantal inwoners ongeveer. Hierdoor veranderde het soort beroepen erg, mede als gevolg van de mechanisatie in de bollenteelt. Nu heeft Lisse ongeveer 23000 inwoners.

Foto: In 1674 waren er 2 wagenmakers in Lisse.Foto:  Uit het boek ‘Het menselijk bedrijf’ door Jan Luyken uit 1694

 

 

 

C

Onverwacht aftreden Alfred Pop

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

 

Alfred Pop

Alfred Pop is onverwacht afgetreden als voorzitter van het Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek (CHG). Voor de zomer van 2023 is Alfred Pop opgestapt bij het CHG vanwege persoonlijke problemen met het bestuur over zaken die men niet in de openbaarheid wil brengen. Alfred is ongeveer 20 jaar voorzitter geweest en heeft zeer veel goede dingen gedaan voor het genootschap, zoals het initiatief tot het maken van de Cultuurhistorische Atlas van de Duin- en Bollenstreek en het vervaardigen van de Cultuurhistorische waardenkaarten per gemeente die door de nieuwe Omgevingswet wordt voorgeschreven. Piet Goemans trekt nu tijdelijk de CHG-kar.
Natuurlijk blijft Alfred Pop wel voorzitter van de Stichting Oud Sassenheim, de SOS

Huisartsen begin 1900: Derde huisarts is noodzakelijk, maar moet wel katholiek zijn (3)

Paul Stelder zet zijn verhalenreeks over de zorg in Lisse voort. Zo komen de namen van onze oude geneesheren weer eens boven drijven. Het waren vaak zeer markante mensen, die onder de notabelen van ons dorp werden gerekend.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Dit deel van de serie over de medische zorg in Lisse gaat voornamelijk over de veranderingen rond het begin van de 20e eeuw en de eerste 30 jaar daarna. In die periode is er in het dorp een sterke groei van de bedrijvigheid in de bloembollensector. Mede daardoor stijgt het aantal inwoners aanzienlijk: tussen 1880 en 1900 is de bevolking verdubbeld in omvang, van plusminus  2000 naar ongeveer 4000 inwoners. Er worden grotere huizen gebouwd die het dorp een ander aanzien geven. Er komen fietsen en auto’s in het straatbeeld. Door de bouw van de watertoren in 1923 komt er voor de bewoners van het dorp eindelijk een netwerk van waterleidingen. Ook riolering komt beschikbaar. Door kranten en radio komt de wereld van buiten Lisse, meer en meer de huiskamers binnen. En niet onbelangrijk: alle kinderen kunnen naar school.

Maar dan wel een katholiek!
Wanneer huisarts A. C. van Ewijk op 23 augustus 1893 plotseling overlijdt, sterft een diepgelovig rooms-katholieke arts. De andere arts in het dorp, C. Metzlar, is belijdend protestant. In de advertentie die na het overlijden van Van Ewijk wordt geplaatst, wordt dan ook gevraagd om een arts met een rooms-katholieke signatuur. Toch valt de keuze voor zijn opvolging op Dirk Blok. Blok is een overtuigd liberaal en niet rooms-katholiek. Rond 1900 is van de ongeveer 4000 inwoners van Lisse 60% rooms-katholiek. In het dorp zijn dan bijna 100 jaar lang twee huisartspraktijken geweest.

Gezien de sterke groei van de bevolking en de grote groep rooms-katholieken, vinden de pastoor en een aantal vooraanstaande roomskatholieken het gerechtvaardigd om een derde arts te zoeken, maar dan wel een met een rooms-katholieke geloofsbeleving. De rooms-katholieke gemeenschap bouwt in die periode heel actief aan een sterk rooms-katholiek bolwerk. In 1901 wordt het Agathagesticht gebouwd: een zusterklooster van de orde van de Heilige Franciscus plus de bijbehorende meisjesschool. In 1903 wordt met het gereedkomen van de nieuwe Agathakerk met pastorie, opnieuw een groot project afgerond. Het Piusgesticht, een centrum voor rooms-katholieke ouden van dagen, wordt in 1909 gebouwd. De nieuwe jongensschool, de St. Josephschool, volgt ook in 1909. In 1914 komt het nieuwe gebouw van de Nederlandse Rooms-Katholieke Volksbond (het Bondsgebouw) gereed.

Aanstelling F. G. M. Haase
In 1901 wordt een uitnodigingsbrief aan de kort daarvoor als huisarts afgestudeerde F. G. M. Haase gestuurd, een belijdend rooms-katholiek. Een goede studievriend van hem, Hermanus J.A. Walenkamp, die in datzelfde jaar huisarts geworden is in Warmond, heeft zijn naam genoemd. In de brief, waarvan een kopie in het archief van de VOL wordt bewaard, wordt Haase een grootse toekomst in Lisse voorspeld. Uiteindelijk gaat Haase op deze uitnodiging in. Later zal blijken dat de praktijk meer dan 100 jaar zal bestaan, omdat zijn zoon en kleinzoon de praktijk voort zullen zetten. De belofte van een grootse toekomst is dus terecht gebleken. De samenwerking tussen Haase en de andere twee huisartsen, zichtbaar in verschillende projecten, is goed geweest. Wie waren deze drie mannen en wat hebben zij betekend voor de gemeenschap?

Huisarts D. Blok
Dirk Blok (3 juli 1867 te Wormerveer – 3 januari 1943 te Soest) is op 9 juli 1893 in Amsterdam afgestudeerd en gaat op 15 april 1894 in Wormerveer in ondertrouw met Anna Maria Catharina Duijvis (1 februari 1866 te Koog aan de Zaan – 10 februari 1954 te Heemstede ). Blok woont dan al in Lisse. Ze krijgen op 16 mei 1895 hun eerste en enige kind, zoon Leendert. Zij gaan aanvankelijk wonen in het huis met praktijk aan de Grachtweg, de woning van zijn voorganer Van Ewijk.

Achterweg, dokterswoning en praktijk

Zakelijk gaat het klaarblijkelijk goed, want Blok laat in 1910 het karakteristieke huis aan de Achterweg 6 bouwen. Na hem zullen zijn opvolgers J.M. van Dijk en V.M.P. de Vroomen ook vanuit dit huis wonen en werken. Op de eerste foto’s van het huis staat nog geen garage. Pas in 1956 is de huidige garage door Van Dijk toegevoegd. Blok maakt voor het maken van zijn visites aanvankelijk gebruik van een koets, later schaft hij een auto aan. Over het huis aan de Achterweg is te vertellen dat op zolder twee kamers waren: één voor een dienstmeid en één voor een knecht/ koetsier: Blok had dus inwonend personeel. Een ander detail: op verzoek van mevrouw Blok moest de vloer van de benedenverdieping zo hoog zijn dat mevrouw vanuit het huis het Vierkant kon zien. Er was daardoor in het huis een flink souterrain. Daar was aanvankelijk de badkamer gelegen… Blok stond bekend om zijn vriendelijkheid, met name jegens kinderen. Hij deed zijn visites vaak rond etenstijd en keek dan in de pannen om te zien wat er gegeten werd en of er wel gezond gegeten werd. Hij toont zich een tegenstander van kwakzalverij, want in 1896 wordt hij lid van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Vanuit die visie rageert hij al vroeg tegen homeopathie. Ook is hij een fervent tegenstander van roken. Bij diverse gelegenheden raadt hij mensen af te roken, want het zou de gezondheid ondermijnen. Pas veel later blijkt hoezeer hij daarin gelijk heeft gekregen! Arie Raaphorst, de bekende Lisser chroniqueur, neemt het in zijn geschriften op voor dokter Blok wanneer pastoor Klekamp vanaf de kansel de parochianen oproept om naar de rooms-katholieke dokter Haase te gaan. Raaphorst roemt dokter Blok om zijn integere en plichtsgetrouwe houding. Blok maakt nooit onderscheid naar geloof of overtuiging. Binnen de rooms-katholieke gemeenschap zijn echter vooraanstaande leden die dit onderscheid wel maken. Maar Blok noemt zich liberaal, wellicht is zijn gezin doopsgezind omdat de familie van zijn vrouw doopsgezind was. In 1916 richt Blok een lokale afdeling van de Vereniging voor Geneeskundig onderzoek vóór het Huwelijk op. Kennelijk ervaart hij dat velen nauwelijks zijn voorbereid op dat huwelijk. Het jaar erna stelt Blok zich kandidaat voor de Liberalen in de gemeenteraad. Aanvankelijk krijgt hij net te weinig stemmen, maar in een tweede ronde wordt hij toch verkozen en kan hij, samen met zijn collega De Graaf, toetreden tot de gemeenteraad. Maar wel voor een andere partij! Op 23 oktober 1936 draagt Blok zijn praktijk over aan J.M. van Dijk. Deze merkt op dat Blok in die tijd, hij is dan 69 jaar voud, al vergeetachtig wordt. In 1943 overlijdt Blok te Soest.

Moeder en zoon Blok

Het gezin Blok

Mevrouw Blok-Duijvis speelt een prominente rol in de Landelijke Vereniging van Huisvrouwen. Zij is in 1912 actief bij de oprichting van die vereniging en enige tijd later is zij vicevoorzitter. Later strijdt zij ook actief voor vrouwenrechten in het arbeidsproces in het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, een instituut dat zich inzet voor betere en gelijkwaardiger werkomstandigheden voor vrouwen. Zoon Leendert Blok speelt een belangrijke rol  bij de ontwikkeling van de kleurenfotografie van bloembollen en bollenvelden in Nederland. Aanvankelijk werkt hij met een techniek die de gebroeders Lumière in Parijs hadden ontwikkeld, het zogenaamde autochroom procedé. Later ontwikkelde hij vanaf ongeveer 1925 een eigen methodiek met de zogenaamde spectracolors foto’s voor tentoonstellingen en voor catalogi die de bollenreizigers met zich meedroegen. Ook het dorp Lisse en zijn bollenvelden worden regelmatig door hem gefotografeerd. De foto’s worden op dit moment o.a. bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag en zijn gewilde kunstobjecten.

Rosendaal wisselt van huurder
Martinus de Graaf (3 januari 1872 te Leiderdorp – 4 mei 1949 te Amersfoort) behaalt op 18 november 1900 zijn artsentitel in Leiden. In maartc1901 vestigt hij zich in Vlaardingen, waar zijn toekomstige vrouw woont. In december van dat jaar legt hij deze praktijk alweer neer en op 16 januari 1902 trouwt hij, in Vlaardingen, met Adriane (Jeanne) van Vliet (16 november 1880 te Vlaardingen – 5 april 1934 te Lisse). Begin 1902 neemt hij de praktijk over van Cäto Metzlar, die dan 13 jaar in Lisse huisarts is geweest. Metzlar vertrekt naar Apeldoorn waar hij zich vervolgens weer als huisarts vestigt. Het echtpaar De Graaf neemt van Metzlar de huur van Villa Rosendaal over en deze woning blijft al die jaren hun woon- en praktijkhuis. In 1912 koopt hij het huis voor fl. 20.000,- . Het echtpaar krijgt vier zonen.

Doktersechtpaar met dienstmeisjes voor huize Roosendaal

De tweede zoon, Henry Jacques, wordt in 1934 huisarts in Noordwijk. De jongste zoon Jan wordt in de oorlog door Duitse soldaten gearresteerd, wanneer hij illegaal naar de radio luistert. Hij komt op 15 november 1944 in concentratiekamp Neuengamme (Duitsland) om het leven. Het echtpaar is belijdend protestant wat onder andere blijkt uit het feit dat mevrouw De Graaf medeoprichter en erelid is van “Looft den Heer“, het koor op hervormde grondslag, en dat De Graaf in 1917 voor de christelijk hervormden in de gemeenteraad wordt gekozen en in 1918 bestuurslid van de Nederlands Hervormde schoolvereniging wordt.

In 1907 doet een bijzonder verhaal de ronde in het dorp: dokter De Graaf zou bij een auto-ongeval om het leven zijn gekomen. De krant spreekt dit nieuws tegen, maar kan ook niet melden wat er wél gebeurd is. Misschien was hij gewoon een poosje met vakantie, iets dat lang niet iedereen zich in die tijd kon permitteren.

 

Frans Haase

De derde arts die zich in Lisse vestigt is F. G. M. Haase (5 mei 1874 te Amsterdam – 26 augustus 1953 te Lisse). Op 9 mei 1900 behaalt hij zijn artsdiploma in Leiden. Na zijn afstuderen gaat hij een halfjaar als scheepsarts met de Holland-Amerika Lijn naar Amerika en Oost- en West-Indië. Na terugkeer belandt hij als huisarts-waarnemer in het dorpje Bemmel in de Betuwe. Daar ontvangt hij de uitnodigingsbrief van het kerkbestuur van de Agathaparochie (geschreven op 2 januari 1901) die hem met de steun van de gehele rooms-katholieke gemeenschap een prachtige toekomst in Lisse voorspelt. Kennelijk had Lisse meer te bieden dan Bemmel, want Haase verhuist  in 1902 naar een kamer aan de Grachtweg. Later kan hij zijn praktijk voortzetten in een huis op de hoek van de Heereweg en de Zwanendreef. Hij trouwt op 30 mei 1904 met Emilie J. L. M. Sweens (25 oktober 1872 te ’s Hertogenbosch – 13 maart 1909 te Lisse). Uit dit huwelijk worden een zoon en een dochter geboren.

Maria’s hof Heereweg tegenover de Vuursteeglaan

In 1906 laten zij op Heereweg 317 een dokterswoning met praktijk en apotheek bouwen dat de naam Maria’s hof krijgt, vernoemd naar zijn vrouw, die helaas jong overlijdt. Na haar overlijden huwt hij op 21 april 1914 met Carolina M. H .J. Hanrath (12 januari 1883 te Roermond – 27 augustus 1968 te Lisse). Zij krijgen samen nog vier zoons: de eerste zoon heet ook Frans en deze wordt zijn latere opvolger in Lisse. De derde zoon Lambert wordt later huisarts in Berlicum. Zoals verwacht is F. G. M. Haase vooral actief geweest in de rooms-katholieke gemeenschap. Hij heeft naast de spreekkamer in zijn praktijkhuis, ook veel gebruik gemaakt van een spreekkamer in Huize Pius, (zie foto rechts) het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. Aldaar kan hij natuurlijk ook een beroep doen op de alom aanwezige zusters. De spreekkamer in Huize Pius is ruim en van toen moderne apparatuur voorzien. Hij krijgt daar na verloop van tijd bijvoorbeeld de beschikking over een röntgentoestel. Haase richt naar voorbeeld van het Groene Kruis in 1909 het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis op. Het krijgt later een wijkgebouw in de Bondstraat. Haase wordt in 1927 voor de Katholieke Partij in de Provinciale Staten gekozen. Na de oprichting van de plaatselijke EHBO-vereniging geeft hij daar jarenlang les. Tevens is hij vele jaren als gemeentearts actief voor de keuringen en ziektebegeleiding van ambtenaren.

Samenwerking
De onderlinge samenwerking van de drie artsen is tweemaal duidelijk zichtbaar geweest. Beide keren was Blok de voorzitter en werd hij ondersteund door zijn collega’s De Graaf en Haase. De eerste keer was dat bij de oprichting van het Groene Kruis in Lisse op 19 augustus 1903. Doel van het Groene Kruis was het bevorderen van hygiëne en netheid en het beschikbaar stellen van hulpmiddelen en zorg. Na op diverse locaties te zijn gevestigd, wordt in 1927 het eerste echte wijkgebouw voor het Groene Kruis gesticht: dat was het gebouw Salvatori in de Wagenstraat. Het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis organiseert de opslag en uitgifte van materialen vanuit het Pius Gesticht. In 1932 krijgen zij hun eerste echte wijkgebouw in de Schoolstraat. De tweede keer dat er van een duidelijke samenwerking sprake moet zijn geweest, is tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de opvang van een groep van 468 Belgische vluchtelingen. In oktober 1914 staat de groep plotseling op het station van Lisse en moeten onderdak en opvang worden geregeld. Er wordt onder voorzitterschap van dokter Blok een algemeen steuncomité opgericht en een Rooms-Katholiek huisvestingscomité met als bestuurslid dokter Haase. De vluchtelingen blijven tot januari 1915. De samenwerking bestond ook uit het tijdens afwezigheid waarnemen van elkaars praktijk. Bekend is dat dokter De Graaf een langere periode afwezig is geweest. Tevens zijn diverse krantenartikelen verschenen waarin staat vermeld dat de huisartsen in het Gerechtsgebouw te Haarlem moeten verschijnen om als getuige of deskundige hun verhaal te doen. Daarnaast leggen de artsen veel huisvisites af en betekent het doen van bevallingen ook dat de arts langere tijd niet bereikbaar is. Zij moeten in die situaties dus regelmatig voor elkaar hebben waargenomen

De huisartsen: ook tandarts en apotheker

In 1929 betekent de komst van de eerste tandarts in Lisse dat een deel van de tandheelkundige zorg kan worden overgedragen.  De huisartsen beperken zich tot het trekken van tanden en kiezen. De eerste tandarts in Lisse is Willem Antonius Simonis (17 november 1903 te Gouda – 21 februari 1962 te Leiden). Hij haalt zijn tandartsdiploma op 15 december 1928 in Utrecht en vestigt zich in februari 1929 aan de Grachtweg nummer 1. Hij is gehuwd met Adriana Maria Elisabeth Vos (30 december 1903 te Gouda – 7 augustus 1988 te Lisse). Het echtpaar krijgt 11 kinderen van wie oudste zoon Ad later kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk wordt. De tandarts bekommert zich, naast het trekken van tanden en kiezen, ook om het vullen van gaatjes, want amalgaam is dan al beschikbaar. Lokale verdoving is helaas nog niet goed mogelijk en een watergekoelde boor is ook nog niet uitgevonden. In al die jaren is er in Lisse geen zelfstandige apotheek gevestigd en zijn alle huisartsen daardoor ook apotheekhoudend. In de jaren ’30 dreigen de huisartsen echter nog een bron van inkomsten te verliezen. Door het groeiend aantal inwoners is inmiddels de vestiging van een zelfstandige apotheek mogelijk geworden. Maar dat gaat niet geruisloos. Mejuffrouw Sophie van Overbeek gaat met de huisartsen de strijd aan om in Lisse een apotheek te kunnen vestigen. Daar komt zelfs de rechter aan te pas…

Bronnen

Ach lieve tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek. Deel 9: ‘Geloofsbeleving’.

Herman van Amsterdam, e.a.: Een bollendorp bezet, Lisse ’40-’45.
Laura Bemelman: ‘De opvang van Belgische vluchtelingen in Lisse’. In: Nieuwsblad VOL, 2015. Jrg. 14, nr. 1.
Ine Elzinga: ‘Groene Kruis in Lisse honderd jaar jong’. In: Nieuwsblad VOL, 2003. Jrg. 2, nr. 3.
A. M. Hulkenberg: ‘t Parochiaal School, 125 jaar katholiek onderwijs te Lisse.
A. Hz. Raaphorst: Aanteekeningen op het Dorp en de Gemeente Lisse. Passim. Gedigitaliseerd en raadpleegbaar op LisseTijdReis.
Theo van der Salm en Carla van der Stap: ‘Leendert Blok, fotograaf van bloemstillevens in absolute eenvoud’. In: HeerlijkHeden. Nr. 197, zomer 2023.
Advertenties en artikelen uit kranten en medische tijdschriften.
De kleurenfoto met bollenvelden bij Lisse van Leendert Blok en de foto van het gezin Blok komen uit het archief van de VOL.
Met speciale dank aan Ria Grimbergen.

Sandra Bechtholt directeur Keukenhof

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Nieuwsflits

Het bestuur van Stichting Graaf Carel van Lynden benoemde per 1 oktober 2023 Sandra Bechtholt tot algemeen directeur van Keukenhof. Sandra was directeur van museum ‘Huis van het boek’ in Den Haag en werkte sinds 2003 in diverse marketing- en communicatiefuncties in de erfgoedsector. Zij startte haar carrière bij het Rembrandthuis en ging daarna aan de slag bij het Spoorwegmuseum in Utrecht als hoofd Marketing en Communicatie. Bij ‘Huis van het boek’ was zij verantwoordelijk voor de herpositionering van het museum, het vernieuwde tentoonstellingsbeleid en de herinrichting van de interne organisatie. Sinds 2021 is zij lid van de Raad van Toezicht van Stichting Werelderfgoed Kinderdijk. Daarnaast is ze adviseur bij het Programma Kunstpodia 2022 & 2023 van het Mondriaanfonds en is ze voorzitter van de Stichting Museumnacht Den Haag. Sandra Bechtholt gaat samen met de directeur bedrijfsvoering de directie van Keukenhof vormen. Sandra wordt benoemd tot algemeen directeur. De werving van de tweede directeur is recent gestart. Sandra Bechtholt is blij met haar benoeming: “Bezoekers uit de hele wereld worden overweldigd door de bloemenpracht in het park. De tulp spreekt tot de verbeelding van velen en zeker tot die van mij. Er is in Keukenhof ruimte voor een spectaculaire storytelling, er gebeurt hier iets verrassends. Het veelzijdige landgoed, het prachtige kasteel, een wereldberoemd bloemenpark en een gemotiveerde organisatie vormen de stevige fundamenten. Het is een eer en een uitdaging om hier samen met de mensen binnen en buiten Keukenhof een vervolg aan te geven!”

Sandra Bechtholt directeur Keukenhof

Hoe rond 1700 ‘den duvel’ regeerde op Keukenhof Deel 1: De ‘wufte’ gouvernante, 1680

Rob Pex heeft een nogal pikant verhaal opgedoken over een gouvernante of was het meer een vreemde tante? Het was in ieder geval op het landgoed Keukenhof. Zo iets als: “als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel”. Oud nieuws met nog steeds nieuwswaarde.

Rob Pex

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Rond 1700 was het echt niet pluis op de Keukenhof. Verschillende akten getuigen daar nog van. In twee of meer afleveringen ga ik hier op in. Hier volgt het eerste deel over Elisabeth, de gouvernante, die er een losse levenswandel op na hield.

Nieuw personeel, 1680
Hendrik van Hoven sr., eigenaar van het huis Keukenhof (toen nog geen kasteel), had in 1680 nieuw personeel aangetrokken.1 Het waren een zekere Margo en Anneke, dienstmaagden, Jan, de knecht (die zich later Jan Franςois van Berlo noemde), en Elisabeth, de gouvernante, welke laatste ook wel ‘Builens’ werd genoemd. Met name het aannemen van de gouvernante zou een grote vergissing blijken…

De bloemetjes buiten zetten
Als Hendrik van Hoven afwezig was, nam Elisabeth deze gelegenheid waar en ging de bloemetjes buiten zetten.2 Er kwam dan op haar uitnodiging een jongeman naar Keukenhof, ook wel Brunnings genaamd, en dan was het feest. Dan gingen de twee met zijn rijtuigje naar de stad om eens lekker uitgebreid geld uit te gaan geven. Op een gegeven moment kwamen ze weer terug en ontdekten ze dat Van Hoven weer terug was gekomen! Oeps! Van Hoven was vreselijk kwaad op haar. Zodanig dat de arme gouvernante begon te huilen. Maar ze bekeerde zich niet van haar ‘nootruftig’ gedrag.

Het getuigenis van de timmerman
Op een dag was timmerman Jurriaen Bruinse Vreeburg, oud ‘omtrent 58 jaren’ vanuit het dorp naar Keukenhof  gekomen.3 Hij moest een klusje doen voor de gouvernante. Hij ging dus op weg naar Keukenhof, ging de buitenpoort door (die waarschijnlijk aan de Stationsweg stond) en kwam voor de binnenpoort te staan. Het was al donker, maar hij zag duidelijk dat onze gouvernante een ladder tegen de gevel aan de noordwestzijde (waar zich tegenwoordig de fraaie renaissance-ingang bevindt) had gezet en via één van de ramen naar binnen kroop. Even later kwam ze weer naar buiten met enige waardevolle spullen. Dat is nog eens gedurfd! Timmerman Vreeburg kon niet door de binnenpoort komen en riep de knecht, Jan Franςois van Berlo. Of Vreeburg nog zin had om voor Elisabeth te werken, nadat hij haar bravourestuk met de ladder had gezien, vertellen de stukken helaas niet. Maar hij zal er zeker een raar gevoel van overgehouden hebben…

Begraven meubeltjes
Op 20 mei 1689 leggen ook Maria Jans van der Horst ‘tegenwoordig Huijsvrouwe van Willem Benjaminse’ en Aaltje Harmens van Cleef, gehuwd met Pieter Jorisse Barnhoorn, een verklaring af over die vreemde gouvernante op Keukenhof.4. Daaruit blijkt dat ze wel vaker spulletjes ontvreemd had van haar meester. Maar het wordt nog gekker als we lezen dat daar zelfs meubeltjes bij zaten, die ze dan ‘verborgen ende onder d’aarde had doen delven op twee bijsondere plaatsen agter den hoijberg bij ’t boerenhuijs’. Jammer voor eventuele archeologen, maar de meubeltjes waren al spoedig ‘aldaar gevonden ende agterhaald’. Er kwamen dus weleens heel vreemde dingen in de grond terecht, die dan eeuwen later worden opgegraven en waarvan men geen idee heeft hoe die voorwerpen daar nou terecht zijn gekomen…… Dat is nou archeologie!

Ontslag, 1680
Hoe dan ook, de gouvernante kreeg uiteindelijk haar congé; ze kon vertrekken. Dat gebeurde nadat ze was betrapt in een kamertje op Keukenhof met de eerder genoemde jongeman. Ze hadden het bed met elkaar gedeeld. Van Hoven deed de boel op slot en het minnend paar kon dus de kamer niet meer uit komen!5 Dit was natuurlijk koren op de molen voor de roddelmachine in het dorp. Al spoedig deed dan ook het gerucht de ronde dat ‘den duvel’ op Keukenhof regeerde! Van Hoven zal daar waarschijnlijk niet erg blij mee zijn geweest…

Jan Franςois van Berlo
Er was nog een andere opvallende persoon op Keukenhof. We noemden hem al zoëven: Jan Franςois van Berlo. Hij was in 1680, tegelijkertijd met Elisabeth, de gouvernante, als knecht in dienst getreden bij Hendrik van Hoven sr. op Keukenhof. Vermoedelijk kwam hij uit Berloz in het huidige België. Oorspronkelijk heette hij gewoon Jan, maar dat was te eenvoudig, waardoor hij zijn naam verfranste. Waarschijnlijk had hij het wat hoog in zijn bol, omdat hij op goede voet stond met zijn werkgever, de heer Van Hoven. Financieel ging het ook niet slecht met Jan Franςois, want hij kocht in 1687 nog een leuk huisje in het dorp en had ook nog een boerenbedrijfje met personeel.6. Maar dan, in 1688, neemt hij de wijk naar de Zuidelijke Nederlanden. Terug naar zijn ‘roots’ dus.7. Mogelijk gevlucht voor schuldeisers? We vernemen dat de regenten van het St. Annahofje te Leiden een hypotheek hadden op het huis dat hij gekocht had, groot f 600. 8 .Maar zijn meester op Keukenhof stond voor zijn schulden in en verbond daarbij….. de buitenplaats Keukenhof! 9. Dat is nog eens joviaal! Weer een bewijs te meer dat knecht en meester op Keukenhof kennelijk op goede voet stonden met elkaar. In de volgende aflevering gaan we het hebben over de bastaardzoon van Hendrik van Hoven, die het ook te bont maakte op Keukenhof.

Met dank aan Lizette

Bronvermelding
1 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 198. Getuigenverklaring d.d. 26 april 1689.

2 Idem.

3 Idem.
4 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 203.

5 Idem.

6 Voor de aankoop van het huis op 5 september 1687 zie: ELO, RA Lisse inv.nr. 11, fol. 182. In 1680 wordt Jan van Berlo in het kohier van het zout-, zeep-, heren- en redemptiegeld
‘koeyhouder’ genoemd, ‘met vier Bouwmeijts
off bouwknechts’. Zie ELO, gemeentearchief Lisse inv.nr.
229, deel 2, fol. 10 vs.

7 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 158.

8 ELO, RA Lisse inv.nr. 11, fol. 182.

9 ELO, RA Lisse inv.nr. 30, fol. 287 vs. Akte d.d. 22 maart

Schilderij van een anoniem kunstenaar van Keukenhof omstreeks 1700. Mede gepubliceerd in: A.M. Hulkenberg, Keukenhof (1975), afb. 10. De buitenpoort die in één van de getuigenverklaringen genoemd wordt, is vermoedelijk het hek in het midden onderaan. Vandaar leidde een laan recht op het huis Keukenhof, waar men de binnenpoort tegenkwam. Hier op het schilderij is dat meer een fors hek. Als men die passeerde kwam men op het erf van het herenhuis. Achter het huis is de boerderij in beeld gebracht, waar de meubeltjes begraven werden door Elisabeth, de gouvernante.

Arie in ’t Veld (1944-2023)

Door de jaren heen was er geen nieuws uit Lisse dat aan Arie voorbij ging. Zijn column “Arie Bombarie” werd graag gelezen. “Wie schrijft die blijft”, gaat bij Arie in ’t Veld zeker op, want zijn boeken 6 zullen we nog heel lang blijven lezen.

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

 

Arie in ’t Veld geschilderd
door Iet Langeveld in 2020

Op 8 mei 2023 is ons redactielid Arie in’t Veld op 78-jarige leeftijd overleden. Diverse artikelen van zijn hand verschenen in ons Nieuwsblad en vele ervan zijn nog steeds in te zien op onze website. Zijn droge, sarcastische humor verlevendigde onze redactievergaderingen en dat wordt gemist. Arie tobde al een hele tijd met zijn gezondheid en had een longziekte. Hij wilde als Lissese dag- en weekbladcorrespondent in zijn afscheidsinterview uit 2020 niet meer neergezet worden als mopperaar, en beloofde nu alleen nog maar positieve commentaren te geven. Arie is jarenlang actief geweest als journalist in de Bollenstreek en werkte voor de Lisser en de Weekendkrant van de Buijze Pers. Daarin gaf Arie in’t Veld jarenlang zijn ongezouten kritiek in de rubriek Arie Bombarie. Na problemen met de hoofdredacteur Loe Buijze werkte hij aan zijn rubriek onder dezelfde naam nog een paar jaar bij het blad LisserNieuws van Uitgeverij Verhagen. Hij was ook corsobestuurslid, schreef voor diverse bulletins en was een uitstekende fotograaf. Kortom, hij was onlosmakelijk verbonden met Keukenhof en zijn camera. Ook heeft hij op verzoek van de gemeente Lisse gewerkt en werd de geschiedenis van Lisse (van 1940 tot en met 1980) in vijf delen uitgegeven. Zijn 40-jarig werkjubileum vierde hij in 2015 met zijn (ex)collega’s van Uitgeverij Verhagen. Aries familie wordt namens de Vereniging Oud Lisse heel veel sterkte toegewenst om dit verlies te dragen.

Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw (2)

Paul Stelder kan het niet laten om over zijn vakgebied te schrijven. Dit is het tweede artikel dat hij ons mee wil geven over de geschiedenis van de medische zorg in Lisse. Nu uit de tijd dat de huisartsen nog doctoren waren.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Dr. A.C. van Ewijk

In deel 1 van mijn serie over ‘De medische zorg in Lisse’ is te lezen dat in de eerste helft van de 19de eeuw in Lisse twee artsenpraktijken zijn ontstaan. In de tweede helft van de 19de eeuw komt er geen nieuwe praktijk bij, mede omdat het aantal inwoners in 1880 nauwelijks is gegroeid en nog slechts 2684 is. Wel vestigen zich rond die periode twee opmerkelijke geneesheren in het dorp. Het zijn de artsen: A.C. van Ewijk en C. Metzlar. Meer dan hun voorgangers of opvolgers zijn zij maatschappelijk actief geweest. Eveneens zijn beiden gepromoveerd. In Lisse zijn na hen geen artsen geweest die een doctorstitel hebben verworven. Vanaf 1865 is het volgen van een universitaire studie wettelijk verplicht om arts te kunnen worden: de chirurgijnsopleiding wordt afgeschaft. Van Ewijk is in Lisse de laatste chirurgijn. Door zijn promotie is hij toch als medisch doctor geëindigd.

TWEE BIJZONDERE DOCTORS
Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw Grote veranderingen in de medische zorg in de tweede helft van de 19de eeuw In de periode na 1850 neemt de kennis van de geneeskunde een vlucht en ontstaan de eerste specialismen: naast de interne geneeskunde ontwikkelen zich heelkunde en gynaecologie. Met de komst van specialisten worden ook de eerste echte ziekenhuizen opgericht. In Haarlem ontstaan na elkaar de nieuwbouw van het Elisabeth Gasthuis (1871), het ziekenhuis Johannes de Deo (1889) en de Mariastichting (1899). In Leiden bestond de Universiteitskliniek weliswaar al in de 16de eeuw, maar het Academisch Ziekenhuis stamt uit 1873. Het Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht (1891) en het Diaconessenhuis Leiden (1897) worden vanuit verschillende kerkelijke achtergronden, kort na elkaar opgericht. Dat betekent dat door de (huis)artsen tot het ontstaan van deze ziekenhuizen alle zorg aan huis werd geleverd, inclusief kleine operaties en bevallingen. Pijnstilling door morfine is al eeuwen oud, maar door de ontdekking van ether en chloroform kan rond 1846 de narcose worden ontwikkeld. Tijdens een narcose is het bewustzijn zo diep onderdrukt dat (als het goed is!) geen pijn wordt ervaren. Operaties zoals een keizersnede en andere buikoperaties, zijn voor die tijd, maar ook nog jaren na het geleidelijk ontstaan van de ziekenhuizen, bij de patiënten thuis verricht. Verpleegkundige ondersteuning is er niet; de kruisverenigingen en de verpleegkundige zorg van religieuzen als nonnen en diaconessen, ontstaan pas op grotere schaal na 1900. Vanuit de kruisverenigingen kunnen dan ook materialen verstrekt worden en kunnen verpleegkundigen aan huis hulp verrichten.

In 1856 vestigt zich Antonius Cornelius van Ewijk (25 december 1823 te Utrecht-23 augustus 1893 te Lisse) als arts in Lisse. Hij neemt de praktijk over van de artsen Van Dieren en Munting, die na een turbulent slot van hun praktijk, failliet zijn gegaan. Van Ewijk is rooms-katholiek gedoopt en opgevoed en wordt aan het eind van zijn leven ook katholiek begraven. Hij heeft zijn diploma’s in verschillende stappen behaald en is daarmee de laatste echte chirurgijn van het dorp. Op 4 april 1848 wordt hij eerst chirurgijn-scheepsheelmeester, ruim een jaar later wordt hij op 28 juli 1849 plattelandsheelmeester, nog enkele jaren later, op 27 oktober 1852, vroedmeester, waarmee hij dus ook bevallingen mag begeleiden. Kennelijk mag hij op basis van deze diploma’s promoveren, want ruim 10 jaar daarna, op 12 mei 1863, wordt hij door een proefschrift medisch doctor. In 1856 vestigt hij zich op 33-jarige leeftijd in Lisse. Opmerkelijk is dat hij zich aanvankelijk vestigt in het pand aan de Heereweg waar voorheen ook Caspar Wolff ( tot 1829 ) en daarna Andries van Hasselaar ( tot zijn overlijden in 1838 ) praktijk hebben gevoerd. Kennelijk is dit een geschikte woning voor een artsenpraktijk, mogelijk door de aanwezigheid van een aparte ruimte voor apotheek en spreekkamer. Het pand was gelegen ter hoogte van het huidige adres Heereweg 204, voorheen bakker Freriks. In 1873 verhuist hij naar een pand aan de Grachtweg, ongeveer ter hoogte van de hoek met de Kapelstraat waar voorheen de firma Tibboel zijn winkel winkel heeft gehad. Hij blijft daar tot zijn overlijden in 1893 wonen en werken. Van Ewijk is nooit gehuwd geweest en heeft geen kinderen gehad.

Proefschrift
Op 12 mei 1863 verdedigt hij in Leiden met succes zijn proefschrift getiteld: “Iets over Leukaemie, met een ziektegeval door den schrijver waargenomen”. De nu bekende ziekte leukemie wordt in 1845 ontdekt en voor het eerst beschreven door Rudolf Virchow, een Duitse arts die in de medische historie een belangrijke plaats inneemt. We weten nu dat leukemie een vaak dodelijke ziekte is, veroorzaakt door een woekerende groei van witte bloedcellen die worden aangemaakt in het beenmerg. Deze overmaat aan witte cellen verhindert de aanmaak van andere cellen in het beenmerg: de rode bloedcellen en de plaatjes. Uiteindelijk kunnen er van die kwaadaardige witte bloedcellen in alle organen uitzaaiingen terechtkomen, met name in de milt, de lever en de lymfklieren. In die tijd zijn slechts witte en rode cellen in het bloed bekend. Bloedplaatjes kent men nog niet. Bloedplaatjes zijn belangrijk voor de bloedstolling en bij een tekort aan bloedplaatjes ontstaan er bloedingen. Dit is wat bij de patiënt van Van Ewijk gebeurt: na het trekken van een kies (natuurlijk door Van Ewijk zelf gedaan) blijft de arme man urenlang bloeden, ondanks diverse heroïsche maatregelen. Kennelijk heeft Van Ewijk gelezen over deze nieuwe ziekte. Uit zijn proefschrift blijkt dat voor zijn ontdekking van het Lissese ziektegeval internationaal slechts enkele tientallen patiënten in Duitse en Franse medische tijdschriften beschreven zijn. Slechts eenmaal wordt de ziekte in Nederland genoemd, in 1856. Het is zeer opmerkelijk dat Van Ewijk, met de primitieve middelen waarover hij beschikte, de diagnose heeft kunnen stellen. Na het overlijden van de patiënt in 1864 heeft Van Ewijk zelf een obductie gedaan om enkele organen te onderzoeken en vast te stellen waar de leukemie zich had uitgezaaid. Het proefschrift is ook nu nog boeiend en lezenswaardig (zie bronvermelding). Door bovengenoemd proefschrift mag Van Ewijk zich nu medisch doctor noemen en is hij van de lagere titel ‘chirurgijn’ verlost.

Maatschappelijke functies

mr. J.C. van Rosse (7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866.

Antonius Cornelius Van Ewijk heeft in de Lisser gemeenschap veel bestuurlijke functies bekleed. In juli 1873 wordt hij in de gemeenteraad gekozen als vertegenwoordiger van de rooms-katholieke gemeenschap. In 1877 wordt hij eerst tijdelijk wethouder en later in dat jaar gemeentesecretaris van Lisse. In 1883 komt hij in de Provinciale Staten. In 1885 is hij wethouder van Lisse en in 1890 wordt hij als wethouder herkozen. Daarnaast heeft hij aan de basis gestaan van de Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken. In 1872 is hij voorzitter van het bestuur van de in dat jaar opgerichte vereniging, die in 2022 haar 150-jarig jubileum heeft gevierd. Als gemeentesecretaris geeft hij in 1879 namens de gemeente subsidie aan de Harddraverijvereniging, waarvan hij op dat moment ook de voorzitter is! Dat zou tegenwoordig door de vermenging van belangen niet meer kunnen… In 1891 is hij één van de initiatiefnemers die de Lissesche IJsclub oprichten. Samen met zijn collega Metzlar neemt hij zitting in het bestuur: Van Ewijkbals voorzitter, Metzlar als secretaris. Van Ewijk is goed bevriend geweest met mr. J.C. van Rosse b(7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866. Van Ewijk is aldus in de Lisser gemeenschap een vooraanstaand man geweest. Wanneer hij op 23 augustus 1893 op 69-jarige leeftijd plotseling overlijdt, is dat dan ook een grote schok voor het dorp. De kerk zat ruim vóór het begin van de rouwdienst vol, zowel met welgestelden, als met darmen. Juist voor die armen heeft hij altijd veel aandacht en zorg. Hij heeft deze patiënten nooit een rekening gestuurd!

Dr. Cäto Metzlar

Dr. Cäto Metzlar
In 1889 neemt dr. Cäto Metzlar (19 december 1863 te Oldeberkoop-24 december 1939 te Apeldoorn) de praktijk over van Thomas Nieuwenhuisen, die dan al meer dan 50 jaar in Lisse heeft gepraktiseerd. Metzlar is evenals zijn voorganger Nieuwenhuisen, van protestanten huize. Cäto Metzlar wordt op 19 december 1863 geboren in Oldeberkoop in de provincie Friesland, als jongste zoon in een gezin met zes kinderen. Zijn vader is notaris van beroep. Hij ontvangt aanvankelijk huisonderwijs, later zet hij zijn studie voort aan het gymnasium in Deventer. Zijn medische studie doet hij in Leiden. In 1887 behaalt hij zijn artsexamen en twee jaar later in 1889 promoveert hij op het proefschrift met de titel “Verslag der Verloskundige cliniek en policliniek van het Rijks-Academisch ziekenhuis te Leiden cursus 1887- 1888”. In dat proefschrift beschrijft hij wat er in die jaren gebeurt in het 14 jaar eerder opgerichte Academisch Ziekenhuis Leiden. In het jaar erna doet hij een stage in de chirurgie in Berlijn en vervolgens in de interne geneeskunde in het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam. Daardoor heeft hij zijn opleiding als het ware verlengd. Later zal hij in diverse artikelen en reacties in tijdschriften voor gynaecologie en in het “Tijdschrift voor geneeskunde” zijn mening geven over thema’s rond de verloskunde. Toch kiest hij ervoor om algemeen arts te worden in Lisse, mogelijk omdat zijn acht jaar oudere broer Adrianus Gijsbertus Metzlar (1855-1927) huisarts in Sassenheim is. Waarschijnlijk bespreekt Adrianus met Cäto de vacature die gaat ontstaan omdat Nieuwenhuisen van plan is om zijn praktijk in Lisse neer te gaan leggen.

Rosendaal 1926 nu eens van achteren

Cäto Metzlar vestigt zich in het huis Rosendaal. Hij huurt het pand van de parochie van Berkel en Rodenrijs, die het uit een erfenis van pastoor Fick gedeeltelijk in eigendom heeft verkregen. Op 25 mei 1893 trouwt Metzlar met Henriette Kok. Het huwelijk blijft kinderloos. Hij blijft slechts 13 jaar in Lisse praktijk houden. In 1902 verhuist hij naar Apeldoorn waar hij zich opnieuw vestigt als huisarts. Wat de reden is van zijn verhuizing is niet bekend. Hij overlijdt op 24 dec. 1939 in Apeldoorn. Maatschappelijke functies In de gemeente Lisse staat Metzlar met zijn collega Van Ewijk aan de basis van de Lissesche IJsclub, die in 1891 wordt opgericht. Metzlar is een Fries van geboorte dus daar zal liefde voor het ijs zijn ontstaan. In de eerste notulen van de nieuwe vereniging staat beschreven dat een zeer strenge winter in 1890-1891 tot hoge werkeloosheid leidt. Door het aanleggen van een ijsbaan kunnen mannen aan werk en dus aan inkomen worden geholpen. Het plan was om de ijsbaan, die door de mannen veilig en glad moest worden gehouden, van de Gracht via de Rijnsloot en het Mallegat naar de Leidsche Vaart aan te leggen.

Dit mooie traject kon helaas door de slechte weersomstandigheden en invallende dooi in dat jaar niet geheel worden uitgevoerd, maar de winters die volgden, waren zo streng, dat in die jaren daarna de baan wel kon worden voltooid. In het eerste bestuur nemen beide artsen een centrale plaats in. De maximale contributie wordt vastgesteld op 1 gulden per lid. Helaas overlijdt Van Ewijk een jaar na de oprichting van de ijsclub; Metzlar blijft tot 1897 secretaris van het bestuur. Metzlar is ook betrokken bij de oprichting van een lokale vestiging van de ‘Vereeniging Volksweerbaarheid’. Het is een landelijke beweging die binnen de burgerbevolking mannen wil trainen om het land en het leger te steunen bij de verdediging. Deze vereniging maakt zich ook sterk voor bewegingsonderwijs op de lagere school.

Oprichting lokaal ziekenfonds
In Nederland ontstaan aan het eind van de 19de eeuw op verschillende plaatsen kleine ziekenfondsen. Het principe van een ziekenfonds is dat bepaalde groepen tegen een vast bedrag per week of maand het recht kopen op zorg van de dokter. Ze hoeven dan dus niet per bezoek te betalen. De zorg is gratis omdat deze als het ware vooruit is betaald. Voor de dokter is het voordeel dat hij per patiënt een vast bedrag per jaar krijgt (in 1895 was dat Fl.2,10 per patiënt) ongeacht of die patiënt dat jaar komt of niet. Voor dat bedrag moet hij wel altijd alle zorg leveren.

Het ziekenfonds

Ziekenfondsen zijn ontstaan voor bepaalde beroepsgroepen (timmerlieden), maar ook plaatselijk (Lisse) of regionaal  Haarlemmermeer). Het is belangrijk te vermelden dat Metzlar in Lisse aan de basis heeft gestaan van dit zeer sociale systeem. Op 9 mei 1892 richt hij met een aantal anderen het ziekenfonds van Lisse op. Uiteindelijk zijn deze kleine ziekenfondsen steeds meer met elkaar gefuseerd, zodat aan het eind van de 20ste eeuw alleen nog grotere organisaties over zijn, zoals bijvoorbeeld het Ziekenfonds Haarlemmermeer en het Ziekenfonds Leiden en omstreken. Deze laatste twee zijn uiteindelijk gefuseerd tot Ziekenfonds Zorg en Zekerheid. Tot aan het eind van de vorige eeuw zijn er ook nog beroepsgroepen die verenigd waren in een zorgverzekering, zoals het IZA voor ambtenaren. Met de komst van de zorgverzekeringswet in 2006 vervielen alle particuliere verzekeringen en ziekenfondsen en deed het huidige systeem van zorgverzekeringen zijn intrede. Nadat Metzlar in 1902 uit Lisse vertrekt naar Apeldoorn, wordt zijn praktijk overgenomen door de eveneens protestantse arts M. de Graaf, die de praktijk voortzet vanuit Huize Rosendaal. Op dat moment praktiseert in Lisse de protestante arts De Graaf naast de liberale arts dokter D. Blok, die in 1895 de praktijk van de rooms-katholieke Van Ewijk overgenomen heeft. Naast de bouw van de roomskatholieke Agathakerk, die in 1903 ingezegend wordt, zet de katholieke gemeenschap zich in om in Lisse weer de beschikking te hebben over een rooms-katholieke arts. Dit vormt de aanleiding voor de komst van een derde huisartsenpraktijk in Lisse. Dokter F.G.M. Haase vestigt zich in 1902, maar zijn komst is niet onomstreden. Over deze periode van kerkelijke strijd en profilering in het volgende artikel meer. ■

Met dank aan Ria Grimbergen

Bronnen:
Archief Museum Boerhaave,
Archief Lissesche IJsclub,
Archief Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken.
Diverse artikelen website VOL.
Advertenties en artikelen uit kranten en tijdschriften.
A. C. van Ewijk: Iets over leukaemie. Proefschrift. Leiden, 1863. Raadpleegbaar via Delpher.
A. M. Hulkenberg: Lisse, rommeling.
A. M. Hulkenberg: Kent u ze nog…de Lissers.
P. G. M. G. Perneel: Het beroepsjournaal van dr. J. F. Ph. Hers. Arts te Oud-Beijerland (1881-1915). Een reconstructie van een plattelandspraktijk omstreeks 1900.
Erasmus Publishing, 2000.
‘Cäto Metzlar 50 jaren arts.’ In: Tijdschrift voor geneeskunde. 18 maart 1939.
Archief gemeente Lisse: notulen raads- en collegevergaderingen ongeveer 1870-1893

 

 

 

 

 

COSIMO TE LISSE

Sake Holl doet verslag van een reis die Cosimo de 3e ondernam om alles over het welvarende Holland te weten te komen. Dan kun je natuurlijk niet voorbij gaan aan het rustige Lisse.

Holl, S.

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

In de winter van 1667/1668 maakt de 25-jarige Toscaanse prins Cosimo de’ Medici een rondreis door Nederland en overnacht daarbij met zijn grote gevolg in het dorpje Lisse.

De machtige familie De’ Medici

De Parijse Bloedbruiloft door François Dubois, ca. 1572-1584 (Musée cantonal des Beaux-Arts, Lausanne)

In 1546 wordt Cosimo I de’ Medici, hertog van Florence, in de Dom van Utrecht door keizer Karel de vijfde tot Ridder in de orde van het Gulden Vlies geslagen. In 1569 wordt hij groothertog van Toscane. De familie De’ Medici is succesvol. Het zijn bankiers en bestuurders; ze leveren de prinsen der kerk, de kardinalen, en drie pausen (Leo X, Leo XI en Clemens de VII). En er is ook nog een zwart schaap, Catharina. Zij organiseert in 1572 de Bloedbruiloft of Bartholomeusnacht, het startschot voor de moordpartijen op de protestantse Hugenoten.

Een godvruchtige prins

Juni 1661 treedt Marguerite-Louise d’Orleans, een nichtje van de Zonnekoning, tegen haar wil in het huwelijk met prins Cosimo de’ Medici (1642-1723). Het huwelijk wordt geconsumeerd en er worden drie kinderen geboren, maar de stemming binnen het huwelijk is er niet beter op geworden. Van zijn vader, groothertog Ferdinand II, mag Cosimo wel een poosje uit de wind gaan zitten. Hij besluit incognito een grand tour naar Holland te maken. Eerbewijzen die zijn vader toekomen, zal hij uit de weg gaan. Op 22 oktober 1667 vertrekt hij uit Florence en trekt over de Alpen naar Innsbruck. In het zuiden van Duitsland legt hij enkele bezoeken af. Te Mainz stapt hij op zijn zeiljacht, met nog enkele volgboten. Ook zijn eigen koets gaat mee. Het is een groot reisgezelschap met onder anderen vijf edellieden, vijf koks, een arts en een kapelaan/biechtvader. Zijne Hoogheid is een godvruchtig man en hij pleegt iedere dag met het bijwonen van een mis te beginnen.

IJspret in Amsterdam

Pieter Blaeu (1637-1706)
door Wallerant Vaillant

Hendrick Dubbels, De blokhuizen in de Amstel bij winter, ca. 1652

Op 19 december arriveert Cosimo in Amsterdam en verblijft er bij een Toscaanse koopman aan de Heeregracht. De kaartenmaker Pieter Blaeu (1637-1706) is zijn gids en toeverlaat. De bedoeling van zijn bezoek is te ontdekken, wat de motor van de grote economische groei is van Holland en hoe de gereformeerde overheid stad en land bestuurt en andersgelovigen gedoogt. Veel kerken en schuilkerken worden door hem bezocht en ook de synagoge. Met de Nederlandse bestuurders speekt hij Frans. De rafelrand van de maatschappij heeft ook zijn belangstelling en hij bezoekt de dol-, rasp- en spinhuizen. Verder gaat Cosimo naar de opslagplaatsen van de VOC en naar de Admiraliteit van Amsterdam. Hij prijst de eenvoud van admiraal De Ruyter. De winter valt in, eerst met sneeuw en veel kou, daarna vriest het dat het kraakt, tot min 12,5 graad Celsius. Het ijs is zo dik, dat men op woensdag 28 december op de Amstel en de grachten kan schaatsen en er volkspret op het ijs is, ook tot genoegen van deze gasten in Amsterdam.

Naar Leiden
Begin januari 1668 gaat het weer dooien en Cosimo vertrekt per koets naar Haarlem voor een dag.

Jan van Goyen, gezicht op Leiden 1650

Na de mis van zondag 8 januari vertrekken kwartiermakers en bagagekarren naar Leiden. Cosimo vertrekt later met zijn koets, getrokken door zes paarden, over een vlakke zandweg door een landschap zonder kanalen, wel sloten langs de weg en heel veel weiland. In de buurt van de duinen, waar zich veel konijnen ophouden, wordt het land totaal onvruchtbaar. Drie mijlen gaat dit zo door en dan wordt het weer iets vruchtbaarder. Aan beide zijden van de weg ziet men nette dorpen liggen, ook veel buitenhuizen met fraaie opritten omzoomd door bomenrijen. Heel Leiden is uitgelopen als Z.H. arriveert om zijn intrek te nemen in het logement ‘De Gouden Lelies’ tegenover het stadhuis. De reis wordt vervolgd op 10 januari. Tijdens zijn verblijf in Den Haag ontmoet Cosimo iedereen die er toe doet: de raadspensionaris Johan de Witt, afgezanten van diverse landen én de jonge prins Willem van Oranje, de latere koning-stadhouder Willem III, maar dan nog Kind van Staat. Willem zou in 1688 door een invasie op de zuidkust van Engeland een einde maken aan het schrikbewind van zijn schoonvader, de strengkatholieke Jacobus II. In 1689 werden hij en zijn vrouw Mary Stuart gekroond tot regerend koning en koningin van Engeland, Schotland en Ierland.
De hele reis staat stijf van beleefd- en hoffelijkheden. Voor zijn bezoek aan Zeeland en Antwerpen biedt de Admiraliteit op de Maze Cosimo in Rotterdam een groot comfortabel zeiljacht aan, waar hij dankbaar gebruik van maakt. Wanneer ze op vrijdag 3 februari weer terug zijn in Rotterdam, ontvangen alle bemanningsleden royale fooien van Z.H. De prins van Oranje nodigt Cosimo uit voor een grote balletuitvoering in de pikeurschuur aan de buitenzijde van het Binnenhof te Den Haag. De prins zal hierin zelf meedansen. Op 7 februari 1668 ziet Cosimo Willem III optreden in een hofballet, het Ballet de la Paix.

Overnachting in Lisse
Woensdag 8 februari stapt Z.H. om elf uur in zijn koets en hij rijdt over prachtige lanen met rijen bomen, passeert het dorp Wassenaar en in de verte ziet men Leiden, dat men rechts laat liggen. Even genieten van een verfrissing en dan verder langs de dorpen Oegstgeest en Sassenheim. Na een reis van vijf uren komt het gezelschap om vier uur in Lisse aan. De groep overnacht op comfortabele wijze in drie herbergen1. De volgende dag, nadat Z.H. zich gekleed heeft, woont hij om zes uur in gezelschap van enkele katholieke vrouwen van het dorp op zijn kamer de mis bij. De celebrant zal de meegereisde kapelaan Signor Felice Monsacchi S.A. zijn geweest. De rituelen zullen zoals overal in de kerk in het Latijn zijn uitgevoerd en de Lissers bekend zijn voorgekomen. Het is de enige keer dat mensen van ‘buiten’ tot het vieren van de mis zijn uitgenodigd op deze reis. Eigenlijk had Cosimo helemaal niet in Lisse willen verblijven. De ballet- en dansvoorstelling in de tot feesttent omgebouwde manege van de prins van Oranje, met kroonluchters, waarin wassen fakkels waren gestoken, was wat uitgelopen. Cosimo had tussen enkele dames gezeten, nog wat gezellige gesprekken gehad en toen werd het laat. De volgende dag – alles is al wat later –
komt de heer van Amerongen (wiens kasteel bij de inval van de Fransen in 1672 in brand wordt gestoken) namensde provincie Utrecht excuses aanbieden voor het feit, dat de provincie geen enkel eerbetoon gedaan heeft bij zijn doorreis. Er is een koerier naar Amsterdam gestuurd met het bericht, dat men die avond niet zal arriveren, maar pas de volgende dag er bij het middagmaal zal zijn. Na de mis, het zal inmiddels buiten wat lichter zijn geworden, vertrekken de koets en gevolg langs mooie landhuizen, omzoomd door goed aangelegde bomenrijen, door Hillegom, langs de Wilgenberg [mogelijk De Weeligenberg], Bennebroek, en de uitspanning ‘De Dorstigen Keel’ [vermoedelijk ‘De dorstige Kuyl’ in Heemstede]. Dan door Heemstede en via de Houtpoort door Haarlem, langs de ‘lagunes’ van het Haarlemmermeer. Na een voorspoedige reis van vijf uren kwam men om een uur in Amsterdam aan, om meteen het middagmaal
te gaan gebruiken.

Terug naar Florence

Marguerite-Louise d’Orleans, door Justus Sustermans

Hamburg is zijn volgende bestemming, maar een reis over Friesland wordt hem wegens overstromingen ontraden. De postweg over land wordt nu gekozen, via Amersfoort naar Deventer, dat een smerige, doodarme stad is. Het weer zit tegen en de wegen zijn slecht. Water en modder zit tot op de buiken van de paarden. Wat ook allemaal niet helpt, is dat Bernard van Galen uit Münster, Bommen Berend, in september 1665 Overijssel is binnengevallen met de nodige vernielingen. Deze eerste Münsterse oorlog eindigt met het sluiten van de Vrede van Kleef in april 1666. Na zijn vele omzwervingen door Europa keert Cosimo op 12 mei terug in Florence. Omdat de situatie thuis niet is verbeterd, vertrekt hij op 18 september voor een tweede rondtoer. Wanneer hij daarvan is thuisgekomen, overlijdt zijn vader in 1670 en neemt hij het bestuur, als groothertog Cosimo III van Toscane, over.

Cosimo en zijn vrouw scheiden van tafel en bed. Marguerite-Louise d’Orleans wordt in 1675 naar het benedictijnerklooster Saint-Pierre de Montmartre bij Parijs gestuurd. Zijn in Nederland opgedane kennis van bedijkingen voert Cosimo uit in Toscane. Cosimo had van jongs af aan een brede belangstelling voor wetenschap en later ook voor kunst. Op zijn reis door de Nederlanden bezocht hij schildersateliers, waaronder dat van Rembrandt, en kocht werk van de kunstenaars, dat hij naar Florence opstuurde. Hij vereerde belangrijke wetenschappers als de uitvinder van het slingeruurwerk Constantijn Huygens jr. met een bezoek. De natuuronderzoeker Jan Swammerdam wilde hij zelfs overhalen naar de Toscaanse hoofdstad te komen. Hij overlijdt in 1723 en ligt begraven in een kapel van de Sint-Laurensbasiliek in Florence. ■

Voetnoot
1De herbergen die hiervoor in aanmerking komen, zullen niet ver uit elkaar gelegen hebben. Dick Floorijp vermoedt dat het gezelschap de nacht doorbracht in de dorpskern. Waarschijnlijk zijn het de herberg aan het kerkhof, die later de naam ‘Het wapen van Lisse’ kreeg en die in de periode de belangrijkste was, de Witte Zwaan en het Roode Hart, beide gelegen aan het Vierkant. Mogelijk is ook ‘In den Coning van Bohemen’, gelegen aan de Heereweg en niet zo ver van het Vierkant vandaan. ‘De Drie Roskammen’ bij de Lisserbrug was een uitspanning waar paarden werden gewisseld en het zou kunnen dat daar paarden en koetsiers werden ondergebracht.

Bron

Een Toscaanse prins bezoekt Nederland, De twee reizen van Cosimo de’ Medici 1667-1669. Amsterdam, 2014. De eerste reis door Nederland van Cosimo in de winter van 1667/1668, werd vastgelegd doorkamerheer Filippo Corsini en secretaris Apollonio Bassetti. De tweede reis door Nederland in de zomer van 1669 werd vastgelegd door kamerheer Filippo Corsini en lijfarts Apollonio Basetti.

Cosimo III de’ Medici door Justus Sustermans

 

Het pareltje van baljuw Van Buren

Isaac van Buren woonde vanaf 1791 op landgoed Wassergeesr. Hij was patriot en had ook een enorme collectie boeken en kunst. In de tuin van landgoed Wassergeest had hij ook een enorme collectie  van kostbare en exotische siergewassen.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

‘Een bevallig vrouwtje in ’t geel satyn’ ofwel ‘Schrijvende vrouw in het geel ’of prozaïscher ‘A lady writing’, een schitterend schilderij van Johannes Vermeer, een pareltje dat nu te bewonderen is op de grote overzichtstentoonstelling van Vermeer in het Rijksmuseum. Het hing ooit aan de wand bij de eigenaar van Wassergeest, Isaac van Buren.

Patriot en kunstliefhebber
De Leidse burgemeesterszoon en jurist Isaac van Buren is een vurig patriot. Zijn mooie ‘speeltuin’ met kostbare en exotische siergewassen noemt hij Amerika, naar het land dat een onafhankelijkheidsoorlog voert tegen de Engelse overheersers en een inspiratiebron is voor de Nederlandse patriotten. Hij begeeft zich graag in kringen van kunstenaars, zoals de Leidse schildersfamilie Janson, kunstenares Christina Chalon, Barend Hendrik Thier en prentmaker en kunstverzamelaar Cornelis Ploos van Amstel.1 Zijn tuin kijkt uit op de weilanden van Zoeterwoude, het dorp  waarvan hij schout is. Van Buren, geboren in 1748, blijft lang vrijgezel. Op 43-jarige leeftijd trouwt hij met de veel jongere Maria Meerburg, de dochter van een Leidse hortulanus. Het paar betrekt in 1791 de een jaar eerder gekochte buitenplaats Wassergeest in Lisse. Zijn ‘vreemd plantsoen’ legt hij opnieuw aan op de gronden van zijn nieuwe buiten. Als in 1795 de patriotten aan de macht komen en de Bataafse Republiek uitroepen, speelt Van Buren een rol op het politieke toneel. Hij wordt een van de twee ‘raden’ van de patriotse Lissers en krijgt later een benoeming tot baljuw van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout. Neveninkomsten komen uit het ambt van kerkmeester van Leiden, dat hij veertig jaar lang bekleedt. Maar hij heeft schulden en verkoopt Wassergeest, dat hij dan al niet meer bewoont, in 1804 voor 30.000 gulden.

Huize Rozendaal aan de Heereweg, ets van Abraham Rademaker

Zijn verzameling planten en zijn goudvissenvijver verplaatst hij naar het buitentje Rosendaal aan de Heereweg. In 1806 maakt Napoleon een eind aan de jonge republiek en installeert zijn jongere broer Lodewijk Napoleon als koning van Holland. Van Buren richt een verzoek aan de nieuwe heerser en vraagt om verhoging van zijn traktement of een lucratievere post.2 Dit laatste wordt niet ingewilligd. Van Burens verzameling bomen, heesters en gewassen, waaronder vele zeldzame zoals de catalogus vermeldt, wordt 27 juli 1808 op Rosendaal geveild met een opbrengst van 938 gulden en 3 stuivers.3

Een kostbare boeken- en kunstcollectie
Een volgende stap voor de oplossing van zijn geldproblemen is de veiling beelden en instrumenten. Van Buren schakelt de Haagse veilinghouder B. Scheurleer in, die van 7 november tot 12 november 1808 de indrukwekkende collectie veilt. 4

Spotprent uit 1790 van een boekenveiling bij Sothby’s door Thomas Rowlandson

Scheurleer komt superlatieven tekort om de verzameling aan te prijzen, allerkostbaarst, uitmuntend en uniek en met veel moeite en kosten ‘bij een verzameld door de Wel Edelen Gebooren Heer Mr. J. van Buren, Bailliuw van Noordwykerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout’. De Hagenaar heeft hoge verwachtingen van de belangstelling voor de collectie en adverteert flink voor de catalogus van 264 pagina’s in de dagbladen. Natuurlijk prees elke veilinghouder in advertenties te veilen collecties aan, maar de verzameling van Van Buren is zo uitzonderlijk dat de catalogus niet alleen op aanvraag verkrijgbaar is, maar ook te koop bij de grote boekhandels in de steden tegen een bedrag van elf stuivers. Kijkdagen worden er tegen de gewoonte in niet gehouden. De verzameling is kwetsbaar en de kostbare stukken zijn alleen op afspraak te bezichtigen aan huis bij Scheurleer.

De catalogus
De catalogus bevat 2326 nummers. Veel vallen in de rubrieken die we van veen belezen achttiende-eeuwse heer kunnen verwachten: theologie, geschiedenis, reisbeschrijvingen en politiek, waaronder veel boeken over de patriottenven de Bataafse Republiek. De Franstalige encyclopedie in 28 delen van Diderot en d’Alembert, een werk met veel wetenschappelijke artikelen dat de verlichtingsgeest ademde, ontbrak niet in zijn bibliotheek. Van Buren had als kind van zijn tijd grote belangstelling voor de natuur en de natuurwetenschappen en dat zien we weerspiegeld in het aanbod. Er zijn alleen al 40 folianten, boeken in een groot formaat, over de natuur. Daaronder een topstuk als ‘Nederlandsche vogelen’ van Cornelius Nozemann Christiaan Sepp, verschenen in vijf delen van 1770 tot 1829. Hetbis de eerste uitgave die een overzicht geeft van de inheemse vogels en ook toen een zeer kostbaar werk met een formaat van 56 × 39,5 cm. De vogelsbzijn op ware grootte afgebeeld en de gravures met de hand ingekleurd.5 Een hedendaagse koper dient diep in de buidel te tasten voor het enige exemplaar dat nu antiquarisch te koop is. Dat geldt ook voor de drie werken van Maria Sybilla Merian over rupsen en de gedaantewisseling van bEuropese en Surinaamse vlinders. Merian vertrok met haar dochter in 1699 naar Suriname, maar keerde twee jaar later vanwege haar gezondheid terug naar Amsterdam. Daar werkte zij haar studies en tekeningen uit. Vermoedelijk bezat Isaac van Buren de niet ingekleurde exemplaren. Pronkjuweeltjes zijn de 14 middeleeuwse getijdenboeken, met de hand geschreven op perkament en geïllumineerd, en vaak in opdracht gemaakt voor adellijke vrouwen en geestelijken. De getijden zijn de gebedstijden, waarop de gelovige dagelijks de voorgeschreven gebeden kon opzeggen. De ingekleurde prentjes, de miniaturen, zijn verlucht met bladgoud en zilver evenals de initialen en de randen. De laatste twee vaak versierd met dieren en bloemen. Nummer 45 uit de catalogus was ooit in het bezit van de adellijke Heylwich Borchgraaf, de weduwe van Dirc van Hessel.

Het kleinood is in 1457 vervaardigd door Peter Danielssen van Dordrecht en valt nu te bewonderen in Museum Krona in Uden. Van een van de aangeboden kostbaarheden weten we wie de koper is. Koning Lodewijk Napoleon kocht voor zijn Koninklijke Bibliotheek een roodleren marokijnen omslag met 49 Indiase miniaturen uit 1686, fijn geschilderd met penseel op papier met dekverf, goud- en zilververf en waterverf. De goudbestempelde band is afkomstig van een Leidse boekbinder, vmet op de rug de titel ‘Afbeeldsels na ’t Leven van Chineesche en Tartarische Keisers …’ De band is gedateerd op 1790 en vrijwel zeker heeft Isaac bvan Buren deze niet lang na de aankoop van de miniaturen in hetzelfde jaar, het jaar waarin hij ook Wassergeest kocht, laten maken. De afbeeldingen van Indiase heersers van de Mogoldynastie werden voor de Europese markt geschilderd. Ze waren eerder in het bezit van de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen en bevinden zich nu in het Rijksmuseum onder de naam Witsen Album. Op het schutblad heeft Van Buren zijn naam geschreven. Hij heeft er een papieren omslag omheen gedaan en de inhoud beschrevenb met als datum 1801, Op den Huisen Wassergeest onder Lisse, I. van Buren. Het album is door het Rijksmuseum gedigitaliseerd en de 49 miniaturen zijn als Witsen Album op de website te bekijken. 6

 

 

 

Topstukken

Het Witsen Album met de inhoudsbeschrijving en ondertekening van Isaac van Buren

Na de boeken worden de prenten en tekeningen geveild. Ook hieronder topstukken als de twee portretjes die Goltzius tekende van zijn schoonouders en die nu in het bezit zijn van het museum Boijmans van Beuningen in Rotterdam. De tekening van Jan van Eyck (of omgeving): De aanbidding van de koningen, een tekening met zilverstift in bruin op lichtgroen geprepareerd papier of, zoals in de catalogus beschreven, ‘getekent met bruinachtig swart op een groene met eywit gedekte grond, zeer keurig, uniek en ongeschonden’ is nu in het Rijksmuseum dat als aanschafdatum 7 november 1808 noemt, de datum van deze veiling. Mogelijk is deze tekening ook gekocht door Lodewijk Napoleon. Van Buren bezat veel tekeningen en etsen van Christina Chalon, een kunstenares die hij zeer bewonderde en begunstigde. In 1779 was hij als goede vriend van haar man Christiaan Fredrik Rüppe getuige bij hun ondertrouw in Leiden. De charmante tekeningen van ‘ ’t vindingrijk Chalonnetje’ beelden tafereeltjes uit van het dagelijks leven, gestoffeerd met veel spelende kinderen en vrouwfiguurtjes. Een verzameling van 106 deels met waterverf ingekleurde tekeningen en 17 etsen wordt in één portefeuille aangeboden. Van Buren zelf geeft hierbij de toelichting dat de eerste tekeningetjes op zeer jonge leeftijd door Chalon zijn gemaakt, het eerste zelfs toen zij vijf jaar oud was. De laatste 71 ingekleurde tekeningen tonen de kunstenaresbop haar best. Dit album bevindt zich in The Morgan Library &Museum in New York.7 Van Buren, de mecenas en goede vriend van Chalon, schrijft in de catalogus dat hij regelmatig in haar atelier aanwezig was terwijl zij haar werk  etste en drukte. De kunstenares overleed in 1808 op 59-jarige leeftijd geestesziek als patiënte van het verpleeghuis Nieuwenburg in Hazerswoude. Naast Chalon genoten de al eerder genoemde familie Janson en Barend Hendrik Thier zijn protectie. Van Thier kennen we twee aquarellen van de speeltuin Amerika en twee van de vrijheidsboom bij Wassergeest, die hij voor Van Buren maakte. Hij kreeg eerder ook opdracht botanische prenten te vervaardigen van de exotische gewassen in de speeltuin. Dat resulteerde in een album met oorspronkelijk 155 aquarellen met de titel ‘Plantarum Selectarum in horto viri Nobilissimi Jaäci van Buren, dicto Americae’. Een album dat niet in 1808 is geveild, maar twee eeuwen later.8

Een bevallig vrouwtje door de Delfsche van der Meer
B. Scheurleer adverteert in de Leydse Courant voor de verzameling van Van Buren: de Indische koningen vinden we daar, en werk van de beeldende kunstenaars Ploos van Amstel, Vinkeles, Chalon, Janson. Maar het schilderij dat nu het absolute hoogtepunt van een veiling bij Christie’s of Sotheby’s zou zijn, noemt hij in de advertentie niet… Het is met 23 andere schilderijen opgenomen in de rubriek Rariteiten en wordt als een na laatste nummer geveild. De Delftse meester Johannes Vermeer was door zijn kleine oeuvre in de loop van de achttiende eeuw in vergetelheid geraakt. In de negentiende eeuw groeide langzaam de belangstelling, maar zover was het nog niet in 1808. Het ‘bevallige vrouwtje in ‘t geel’ is een van de latere meesterwerken van Johannes Vermeer en bekend als ‘Schrijvende vrouw in het geel’ of, zoals de huidige eigenaar the National Gallery of Art in Washington het betitelt, ‘A Lady writing’. Het is gedateerd rond 1665. Het schilderij maakt deel uit van de grote Vermeer-tentoonstelling die nu in het Rijksmuseum te zien is. Van de 37 aan hem toegeschreven schilderijen worden er in het Rijksmuseum 28 tentoongesteld. Het is een van de schilderijen waarin de kunstenaar zijn model het gele bont omzoomde jakje laat dragen dat aangetroffen is in de boedelinventaris na zijn dood. Voor haar ligt een parelsnoer en in haar oren heeft zij parels, haar haar is vrolijk versierd met gele strikken. Opkijkend van haar schrijfwerk, ziet ze ons sereen aan, een flauwe glimlach om haar mond. Wie de geportretteerde is, is onbekend. Een mogelijkheid is dat Vermeer zijn vrouw Catharina Bolnes schilderde. Op hoeveel de veilinghouder het kunstwerk in 1808 afsloeg is onbekend. We beschikken helaas niet over een catalogus met veilingprijzen. Het bedrag zal zeker onder de f 100,00 hebben gelegen. Op een volgende veiling, in 1816, werd het geveild voor f. 70,00 en op de veiling daarna in 1825 voor f. 305,00. 9 Dat de baljuw met de verkoop van het schilderij niet uit de schulden is, mag duidelijk zijn.

De lijdensweg van een baljuw
Financieel zal hij het nog moeilijker krijgen als het baljuwschap door de Franse gemeentewet van Napoleon wordt afgeschaft. In 1810 is er geen baljuw meer in de vier ambachten Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout. Van Buren heeft in 1811 in Leiden nog een functie als inspecteur van het zegel, maar een jaar later wordt de voormalige eigenaar van Wassergeest onder bewindvoering gesteld van zijn broer Pieter, secretaris van de Staten van Holland. Zonder zijn toestemming mogen er geen zaken met Isaac van Buren worden gedaan. Lang heeft deze pijnlijke situatie niet geduurd. De advertentie wordt geplaatst op 23 september 1812 en op 3 oktober overlijdt hij. Twee dagen later wordt Isaac van Buren begraven in Pieterskerk in Leiden. 10 In de kunsthistorische literatuur over vooral Vermeer komen we Isaac van Buren tegen. Zijn naam leeft voort, niet dankzij zijn baljuwschap maar dankzij zijn kunstcollectie.

HET KASBOEK VAN JAN VAN MATENESSE, HEER VAN DEVER. 1587

A.M. Hulkenberg

HET KASBOEK VAN JAN VAN MATENESSE, HEER VAN DEVER. 1587

In het Algemeen Rijksarchief te ‘s-Gravenhage bevindt zich een aantal stukken ,,afkomstig van enige Heren van Lisse en hunne rentmeesters”. Nummer 17 uit deze collectie is een ,,Manuaal van de rentmeester van wijlen Jonkheer Johan van Matenesse, ambachtsheer van Lisse. (1625 – c. 1656.).” Deze rentmeester, Cornelis Antonisz van der Burch (1), had alle reden om nauwkeurig boek te houden en zijn boekenzorgvuldig te bewaren ! Op 14 juli I 624 was Jan van Matenesse overleden, ongehuwd, zonder kinderen en zonder testament. De erfgenamen van vaders- en van moederszijde betwisten elkander hevig de zeer omvangrijke erfenis. Trouwens, die van moederszijde zijn onderling ook nog weer verdeeld. 2)

Van Van der Burch werd grote accuratesse geëist en zijn uitvoerige administratie vroeg veel papier. Daar vond hij op Dever een nog vrijwel blanco folioboek, wat hem zeer goed te pas kwam. 3)

Aanvang van het kasboek van Jonker Johan van Matenesse, I januari 1587 
Foto: ARA

Twee bladen waren beschreven. Hij vond het niet nodig ze uit te scheuren, maar beperkte zich tot het doorhalen van de tekst. Daarna begon hij zijn manuaal aan de andere zijde. Toch zijn voor ons de doorgehaalde pagina’s minstens even interessant. Het is een dagboek, eigenlijk een uitgavenboek, van bovengenoemde Jan van Matenesse uit het jaar 1587. Vol ijver begint hij op Nieuwjaar zijn aantekeningen. Hij deed dit zo nauwkeurig en zo uitgebreid, dat hij het maar zes weken heeft volgehouden. Met twee gulden voorschot op het loon van Andries, zijn dienaar, ,,om ‘t een en ‘t ander voor syn selven daer om te copen”, eindigt het relaas op 14 februari 1587. Wie is deze Jonker Jan van Matenesse? Hij is de zoon van Claes of Nicolaas van Matenesse en stamt via de geslachten Van Matenesse, Van Duvenvoorde en Van Haeften van de oude Heren die Ever, ofwel Dever af. Zijn vader, Nicolaas, was in 1544 getrouwd met Geertruyt Pieck, die vooral in Utrecht en in het Gelderse aanzienlijke bezittingen had. Ze wonen te Utrecht, waar ,,Nicolaes van Mathenesse oock in bedieninge, ofte in de regeringe geweest was”. 2) In deze stad is hun enig kind, Jonkheer Johan, omstreeks 1545 geboren.* Op 2 december 1550 blijkt Nicolaas echter reeds te wonen op het Huis te Lisse, ofwel Dever. In 1564 is Nicolaas overleden. Jonkheer Johan volgt hem op. Hij mag zich echter dan nog geen Heer van Lisse noemen. 4)

Op zijn oude dag is Jan van Matenesse nog vertrokken naar Utrecht, omdat hij van zijn moederlijke bezittingen door ,,krych ende orloch weynich can vercrijgen, tenzy dat hij daeromtrent toeve”, waardoor hij in Lisse ,,voortaen geen vyer” (vuur) noch licht meent te houden”. 5 ) In Utrecht is hij ook gestorven. Johannes a Mathenes uit Utrecht, die sinds 29 juli I1579 te Leiden letteren studeert, (6) moet aan onze Heer van Dever identiek zijn. 7) Hij zal nu 34 jaar oud zijn. In 1581 vernemen wij, dat ,,Joncheer Johan van Mathenesse van Uytrecht” al twee jaren te Leiden woont, ,,met zyn moeder ende Henric syn dienaer van buytenslandts”. Bovendien zijn er Brechge en Lysbeth, ,,beyde van Uytrecht ende dienstmaechden”. 8) Het huis stond aan de Haarlemmerstraat. Dit verklaart Van Matenesse’s vele Leidse relaties. Want al weten we, dat Lisse altijd sterk op Leiden was gericht, Van Matenesse’s belangstelling voor de goede oude stad is onmiskenbaar. Na zijn studiën heeft hij zich op Dever gevestigd, waar hij in 1587 woont, met zijn moeder, Andries zijn dienaar en Jannetje, de meid. Wij weten niet, hoe Dever er in deze dagen heeft uitgezien. De afbeelding in het Manuscript Schoemaker riekt meer naar fantasie dan dat zij de werkelijkheid doet vermoeden. 9) Het grote herenhuis zal pas later door Johan van Schagen worden gebouwd. Toch moet de oude donjon al een zekere aanbouw of uitbreiding hebben vertoond. De ruïne heeft namelijk slechts twee stookplaatsen, terwijl wij weten dat er vóór de bouw van het herenhuis al vier ,,haerdsteden” waren. 10)

Van eventuele bouwactiviteit in deze jaren is ons echter geen enkel bewijs bewaard gebleven. Als Cornelis Pouwels met zijn schouw uit Leiden vijftig dakpannen naar Lisse brengt, weten we dan ook niet, of ze voor het kasteel of voor het bouwhuis bestemd zijn. De boerderij van Dignum Jansz de Roo staat niet ver van het Huis. 11) Soms gaat Dignum Jansz naar Leiden en mag Jannetje meerijden, om ,, ‘t een en ‘t ander voor ons te kopen”: schapenvlees en rundvlees en nog kanen voor de honden. Verder een klein belletje, een comfoortje met een pot, wat noten en schollen en in Sassenheim nog brood. Jannetje heeft gezellig gewinkeld in Leiden en het geld dat over is weer netjes ,,gerestitueert”. Zo’n dagje naar Leiden zal wel een zeer welkome afleiding zijn geweest. Het milieu in Lisse was wel zeer landelijk. Veel boerenland, waar Jan de Vlaming en Willem de Vlaming werken. In het boomgaardje schrobben ze met nieuw gekochte boenders het mos van de bomen. In het elzenhakhout werkt Lieven van den Boomgaert, ook al een Vlaming. Er zijn zeer veel Vlaamse vluchtelingen in de streek, vooral doopsgezinden, die uit Vlaanderen uitgeweken zijn. Lieven levert ,,elsen latten”, waarmede wel bonestaken zullen zijn bedoeld. 12) Een andere Vlaming is Marijn, de wielmaker. Hij maakt twee nieuwe kruiwagens.

Veelal waren die zonder opstaande stukken. Hij heeft echter ,,crowagens met bordetgens vooraen” gemaakt. Van een oude kruiwagen herstelt hij het handvat. Om huis en erf was, zoals gebruikelijk, een flinke meidoornhaag. Op Nieuwjaar betaalt Van Matenesse Meynert Huygens, de ,,doornbreyder, wonende tot Leyden”, uit. Deze heeft vier dagen gewerkt, en is in die tijd op Dever in de kost geweest. (Deze Meynert was waarschijnlijk dezelfde als de Leidse Meyndert Huygens de ,,seemtouwer”, een bereider van zeemleer. 13) Hij zorgde voor de doornhaag, en vlocht open plekken dicht. Het is typisch, dat de stad Haarlem de doornstruiken, die zij tegen de stadsmuren plantte, eveneens te Leiden bestelde. Twee weken later betaalt Van Matenesse nog drie gulden aan deze doornbreyder voor een snoeischaar die deze had laten maken bij Claesz Rippertz, de smid op de Hogewoerd. Voor de mengel bier (14) die ,,int gelach” was betaald, geeft Van Matenesse nog drie stuivers extra. Maar laten wij naar Dever terugkeren. Een paar honderd meter achter Dever klotst het water van de Lisser Poel, en het zal ‘s winters in de Poelpolder (15) behoorlijk nat zijn geweest. Daarom koopt Jan van Matenesse bij de schoenmaker in Lisse een paar ,,hooge toffelen”, een soort overschoenen van vetleer met houten zolen. Hij kreeg de garantie, dat zij geen water zouden doorlaten. Deze schoenmaker heette Heyndrick Jansz van Loreynen. Loreynen is een verbastering van Lorraine, Lotharingen. Alweer een naam uit zuidelijker gewesten. Het brood koopt Van Matenesse veelal in Lisse en in Sassenheim. Toevallig heten beide bakkers Pieter Cornelisz, een zeer algemene naam overigens. Pieter Cornelisz van der Codde woont in De Zwaan, aan de groene wei van Lisse, welk huis hij van Bouwen Cornelis van Leeuwen gekocht heeft. Hij wordt ook Kees Cuyper en Cornelis Brouwershaven genoemd. Men koopt wittebroden, roggebroden en tarwebroden. Een keer wordt vermeld dat Jan de Vlaming het brood later moet halen, omdat ,,‘t nu noch in den oven lach”. In Leiden wordt ook brood gekocht. Op zaterdag 10 januari wordt een duivekatertje (16) betaald, dat de moeder van Jan van Matenesse aan ,,Claes het kint van Janszoon gegeven heeft”. Van Dignum Jansz zijn meer kinderen bekend. 17)  Maar de Vrouwe van Matenesse heeft voor Claes natuurlijk bijzondere belangstelling, omdat hij is genoemd naar haar overleden echtgenoot, Jonker Claes van Matenesse. Het geven van duivekaters met Kerstmis, Nieuwjaar of Driekoningen is overigens al een zeer oud gebruik, dat niet tot de Zaanstreek beperkt bleef. Volgens dr. N. van Wijk (18) kwam de naam Deuvekater reeds in 1450 voor als bijnaam voor een bakker in Leiden. In de zes weken dat Jan van Matenesse zijn kasboek heeft bijgehouden, is hij zelf drie maal naar Leiden geweest. Op 3 januari was Jannetje de dienstmaagd, met Dignum Jansz meegereden, zoals wij al gezien hebben. Op 14 januari, op een woensdag, rijdt Dignum Jansz de Roo weer naar de stad. De Heer van Dever zelf rijdt nu ook mee, evenals zijn moeder, Geertruid Pieck. Behalve Jannetje ook nog Andries, de dienaar. In Leiden gaat het gezelschap uiteen. Jannetje krijgt 31,5 stuiver mede om allerlei inkopen te doen. Van Matenesse is naar de doornbreier geweest. ‘s Middags heeft hij met Andries gegeten bij Aert Gerritsz, die ,,weleer mijn boemgaert in huyr (huur) gehadt heeft”. Hij wil betalen voor de pint bier, maar daar wil Aert niet van weten. En Van Matenesse noteert: ,,dan ick gaf ‘t syn dochtertgen”. Meester Jan Artus Hovius is apotheker, verbonden aan het Catharinagasthuis. Hij is Amsterdammer, maar heeft zich al voor het beleg van Leiden in deze stad gevestigd, op de hoek van de Maarsmansteeg en de Breestraat. Daar worden medicijnen gehaald , ,,seker pouder gedaan in seven brieffgens”, voor de Vrouwe van Matenesse, die aan nierstenen lijdt. De vermaarde Rembertus Dodonaeus geeft in zijn Cruydt-Boeck (19) geen reden tot grote verwachtingen : ,,men vint geene dingen die waerachtichlijck steen brekende zijn: dan alleen die de sandekens oft graveelkens, die welcke door eenige taye ende lijmachtige vochticheden aen een als met lijm ghepapt ende gevoecht zijn, ontsluyten, scheyden ende werdrijven tonnen. Want eenen harden steen en can door geene drogen oft geneesmiddelen (dat is medicamenten) gebroken worden, te wijle die in de nieren steeckt; . . . daerom en hoeft men geene dingen voor eygentlijck ende oprecht steenbrekende te houden, dan alleen die de aenmalkanderenhangende ende vast houdende sandekens ontdoen, van een scheyden, ende daer nae uitdrijven tonnen . . .” Misschien zijn ze vergeten naar Jacob Thomasz van Swieten in de Koppenhinksteeg te gaan. Deze had een brouwerij, uitkomende op de Oude Rijn. De volgende dag laat Van Matenesse er een half vat Croons bier (20) bestellen, dat Pieter Cornelis Engelsz ‘s maandags daarop medebrengt. Deze Pieter kreeg 21 stuivers mede. ,,Ende die stuvers, die daer over schieten heeft hij behouden; die zullen wij wel vinden als wij rekenden.” Op vrijdag 23 januari gaan Dignum Jansz de Roo en Andries opnieuw naar de stad. Zij nemen geld mee, 12 stuivers en een blank. 21) Ze moeten dit afdragen aan Marytjen, ,,die onse bootschappen altemet bestelt”. Die goede Van Matenesse heeft voor 14 stuivers een paar muilen voor ,,die schamele vrouwe” laten maken bij Lenaert Willems, schoenmaker in de Haarlemmerstraat, het tweede huis links van de Rijnsburger Poort. Ook is Andries weer naar de apotheek geweest om twee ons amandelolie, ,,die mijn moeder sal innemen voor de steen”. Hier geeft Dodonaeus wel enige reden tot hoop: ,,De olie die uit Soete Amandelen verschelijck geperst is, . . . is seer nut de gene die eenige ghebreken inde Nieren hebben, ende met de smerten van ‘t graveel ghequelt zijn: want sij opent, maect wijt ende slibberich de doorgangen oft aderen vande pisse, ende maeckt dat sij bequaemer zijn om de steenkens oft graveel te doen rijsen oft aftomen . . . Uit de Bittere Amandelen wert oock een Olie ghedouwt, de welcke seer groote tracht heeft . . ., insonderheyt als daer ettellijcke Scorpioenen in gheworpen ende versmoort zijn: ende dan wert dese Olie in Latijn Oleum Scorpionum, dat is Scorpioen-Olie gheheeten, ende wert seer crachtich bevonden om de graveelachtige menschen te genesen”. Nu, van die ,,ettelijcke Scorpioenen” lezen wij niets. Dit zal dan wel de reden zijn, dat het nog niet afdoende geholpen heeft. Op zaterdag 31 januari zijn Van Matenesse en Andries met zekere Lenert Botterman mee naar Leiden gereden. Dat het thans in Leiden goed winkelen is, weten we allemaal wel, maar kennelijk kon men er in 1587 ook al uitstekend terecht. Eerst zijn zij gegaan naar Claes Ghysbertsz van Dorp, zijdelakenverkoper in de Maarsmansteeg, westzijde. Van Matenesse moet daar 254 stuiver betalen voor ,,spaens armorsyn” (22) om zijn reiskovel te voeren. Verder koopt hij fijn bombazijn (23) om een paar mouwen te maken in zijn zwarte daagse wambuis. Ook koopt hij aldaar canifaq (24) om een wambuis te voeren. Nu is hij nog geweest naar de winkel van Andries Pieters Cramer, die in 1581 met zijn huisvrouw Stijntje Gerrits ook in de Maarsmansteeg woonde, bijna het laatste huis aan de oostzijde. In 1587 blijkt Andries Cramer gestorven, maar de nering wordt op gewone voet voortgezet. Van Matenesse koopt er twee dozijn grote zwarte zijde knopen van 5 stuivers het dozijn. Men geeft korting in de Maarsmansteeg : hij hoeft maar 9 stuiver en 14 penningen te betalen. Nu stappen we nog even door naar de Vismarkt. In 1587 woont daar Dirk Jacobsz Vergraft, wijnkoper in ,,De Druyf”. 25) Daar betaalt Van Matenesse aan de vrouw van Vergraft, Marytje Cuysers, 6 gulden en 16 stuiver voor een vaatje Franse wijn van 16 stopen. 26) Hij had het al eerder op Dever ontvangen en ,,ingeleyt”. Tenslotte nog een stuiver voor het biljet van de impostmeesteren, de inners van de belasting. Nu noteert Van Matenesse een stuyver voor een nieuwe schede voor zijn hertshoornen mes. Voor vier stuiver koopt hij er nog een nieuw mes met schede bij. Dan nog twee boeken witachtig grauw papier van groot formaat voor twee stuivers per boek. Ook heeft hij nu in de Haarlemmerstraat de muilen voor Marietje betaald. Daarna gaat hij naar meester Pieter, de barbier, om zijn haar te laten knippen. (13 stuiver). Ook Andries laat zijn haar knippen. Dit kapsel blijkt goedkoper te zijn. (2 st.) Er zijn ten slotte Heren, en er zijn dienaren . . . Haast zouden wij ,,des schouten dienders van Leyden” vergeten, die bij gelegenheid van Nieuwjaar de Heer van Dever met drie dobbelstenen hadden bedacht. Zij zullen die zelf wel uit been hebben gesneden; een gebruikelijke tijdspassering. In een tijd dat er zo veel gedobbeld werd, is dit voor dienders toch een eigenaardig geschenk. Van Matenesse geeft hun royaal zes stuivers. Of Jannetje haar 7 pond rundvlees en 24 pond ossevlees, alsmede het brood ,,en ‘t een en ‘t ander” ook in Leiden gekocht heeft, is niet duidelijk. Stokvis was kennelijk in Amsterdam beter of voordeliger te krijgen. Op 30 januari schreef Van Matenesse een brief aan mr. Pieter Rectoor te Amsterdam, ,,ende ick stack daerin een staten daelder, gevalueert op 38 st.“ 27) Rectoor heeft er 25 pond stokvis voor gekocht à 14 stuiver. De schipper die ze brengt is Bouwen Cornelisz van Leeuwen, wiens naam al eerder is gepasseerd. Men moet van deze schipper niet te min denken, Hij woonde in een gesloten huis, dat hij van Jan van Matenesse had gekocht, de huidige Witte Zwaan. Voor 1587 heeft hij het alweer verkocht aan Pieter van der Codde, die er zijn bakkerij en herberg heeft. 28) Bouwen van Leeuwen moet omstreeks 1590 gestorven zijn. De gebroken wapensteen, die thans tegen de muur der nederlands hervormde kerk staat, is waarschijnlijk afkomstig van zijn graf. 17) Het wapen vertoont een leeuw en een ankerkruis. De bekende jurist Symon van Leeuwen, die in brons zetelt voor het gebouw van de Hoge Raad te ‘s-Gravenhage, voerde dit wapen spiegelbeeldig. Een eeuw vroeger is  het blazoen van de Leidse regentenfamilie Bort. In 1589 schenkt deze Bouwen van Leeuwen bij de oprichting van de Heilige Geest-armen een stuk land dat aangeplempt is aan de Lisser Poel en waarop een bosje staat. 29) Het restant van dit bosje is nog steeds als Bouwens Bosje of Paulusbosje bekend. 30) Als het weer zaterdag is, 7 februari 1587, brengt Dignum Jansz de Roo de Heer van Dever opnieuw naar de stad. Het zijn vooral financiële zaken die hem naar Leiden voeren. De vroegere baljuw van Noordwijk, Gerrit Witte, (31) heeft indertijd geld opgenomen, en daarvoor land in Noordwijk en Voorhout in onderpand gegeven. Jan van Matenesse, die dit land gekocht heeft, gaat deze schuld nu aflossen. De geldschieter, Cornelis Cornelisz van Keenesteyn, schoenmaker aan de Hooigracht, en zijn vrouw, Marytje van Teylingen, zijn gestorven. Daarom begeeft Van Matenesse zich naar de witmaker en lijmzieder Cornelis Jan Fransz (32), de voogd van Marytje en Grietje van Keenesteyn, maar ook van hun tante, Duyfje Cornelisdochter, waarschijnlijk een faliede bagijn, een zuster van hun vader. ,,Daerom alhier uutgegeven de voorsz. somme van 517 gulden 9 st.“. Een heel bedrag! Intussen is Dignum Jansz naar Jansz Ysenouts van der Nesse, brouwer in Overmaren geweest. Deze woonde aan de Rijnzijde, tussen de Haarlemmerstraat en de Apothekersdijk. Dignum betaalt 30 stuiver voor twee halve vaten bier, waarvan er een al drie weken geleden, op 14 januari geleverd is. Er worden tarwebroden gekocht, en dan moet men nog naar de apotheek om een loot zoethout (34) en een loot venkelzaad . 34) Dat zoethout kan wel zijn geweest, ,,om de rouwicheyt van de strote ende van de borst te genesen ende te versoeten”, maar het wordt toch ook nuttig genoemd  tegen ,, de schorktheyt van de Blase, ende alle de gebreken van de Nieren”, mits ,,met ouden soeten wijn gedroncken zijnde”. Ook het ,,venkelsaet is de Nieren seer nut ende bequaem, ende oock de blase: ende het is seer crachtich ende drijft de steenen ende t’graveel uit.” Geertruyt Pieck is van ,,de steen” nog steeds niet genezen. Slechts één maal wordt in het kasboek Haarlem genoemd. Op I0 februari, op vastenavond, 35) zendt Van Matenesse Andries naar die stad. Er wordt maar I,5 stuiver ingeschreven, “om onderwegen een canne biers te drincken”. Inkopen heeft Andries in Haarlem dus waarschijnlijk niet gedaan. Dat gebeurt weer ‘s zaterdags, wanneer Andries in Leiden voor twee stuivers zes Engelse bokkingen (36) koopt, en voor vier stuivers twee tarwebroden, ,,genaemt vijgen”. 37) Nu gaat Andries nog naar het Rapenburg, naar het gedeeltelijk verlaten ,,falide bagynhof”, waar Joost Philips, ,,snyder van Rynsburg” en zijn vrouw Elisabeth Claesz. wonen. Joost heeft voor Van Matenesse ,,een paer swarte lakense hozen”, een broek, gemaakt. De broeken uit deze tijd hebben korte , maar zeer wijde pijpen, die rondom van lange spleten zijn voorzien, z.g. klinken. ,,Die sijde d.aar die clincken mede gestict syn” wordt speciaal vermeld. Waarschijnlijk zijn de hozen alleen maar hersteld. Het bedrag van 54 stuiver is tenminste wel erg gering. Met een royaal voorschot voor Andries, vindt het kasboek zijn plotselinge einde.

Ondertekening van de kerkrekening van 1591, door Jonker Johan van Matenesse, Cornelis van Immerseel, schout te Lisse, Willem Woutersz [van der Let], Claes Cornelisz [Corsteman], Dignom Jansz [de Roo] en Lenart Danielsz [van Tetterode, bruiker van het Uithof van Ter Lee]. (Archief Hervormde gemeente, Lisse).

Aanvang van het kasboek van Jonker Johan van Matenesse, I januari 1587 (zie bladzijde 57)

(Voor de originele tekst uit 1587 zie het Leids Jaarboekje uit 1962, Redactie website Oud Lisse)

Foto: ARA

AANTEKENINGEN EN VERWIJZINGEN

1.Deze Cornelis Antonisz van der Burch behoorde niet tot het bekende Lissese geslacht. dat ziin naam aan de hofstede De Burg ontleende. Waarsciinlijk is hij vewant aan Cornelis van den Burch Cornelisz, in de eerste helft van de zestiende eeuw deurwaarder van de Raad in Holland.

  1. Dit blijkt uit stukken die zich bevinden in het archief Heereman van Zuiidtwvk te ‘s-Gravenhage.
  2. Van der Burch was persona grata van Jonker Johan van Schagen, die toen de facto, en naar naderhand blijkt ook de iure Heer van Dever was.
  3. Dit wordt hij pas op 8 mei 1592. -Daarom valt het te meer op, dat hij zich in dit kasboek reeds ,,Johan van Matenesse ende Lisse” noemt. Misschien nam hij reeds in feite het ambt waar, dat jhr. François de Virieu (alias de Viry) krachtens de beperkende bepalingen van zijn verlij in 1581 niet mocht vervreemden. Dat Nicolaas in 1550 op Dever woonde, blijkt uit het archief van de heerlijkheid Lisse, A. R. A., ‘s-Gravenhage? nr. 12.
  4. Cohier Hoofdgeld 1622. Gemeentearchief Leiden.
  5. Album studiosorum, Leiden.
  6. Er zijn twee naamgenoten, beiden neven van onze Heer van Dever, n.l. Jan van Matenesse Adriaansz en Jan van Matenesse van Wibisma. De eerste was in 1562 reeds gehuwd, de laatste had reeds voor 1551 zijn moeder verloren.
  7. Namentlijcke beschrijvinge der hoofden van poorteren en innewoonderen jong en out, gedaen in Septembri 1581 (Archief secretarie na 1575, Leiden, inv. nr. 1074). Aan dit bevolkingsregister heeft schr. ook de woonplaatsen der in het kasboek genoemde personen ontleend. Het blijft natuurlijk mogelijk, dat zij tussen 1581 en 1587 verhuisd zijn. (Met hartelijke dank aan ir. A. F. de Graaff voor diens belangrijke assistentie.)
  8. Handschrift Andries Schoemaker, Koninklijke Bibliotheek, ‘s-Gravenhage. (MS 78 C 53) Deze prent uit 1720 zou dus getekend moeten zijn naar een biina honderd iaar oude prent of overlevering. Het hoofdgebouw zou de huidige donjon kunnen zijn, waarbij de ronding onjuist is gecopieerd. Misschien heeft de tekenaar. omdat een oude overlevering verhaalt van het vinden van de fundamenten van een oude achtkantige toren (1624), er nog een  mooie toren bijgetekend. Maar dan is de tekenaar toch fout, want de fundamenten zouden ongeveer 400meter ten Z.O. van de huidige ruïne gevonden zijn. Het is echter ook zeer goed mogelijk, dat wij met een vervalsing of met een ander huis te maken hebben. (De inkt van de achterzijde komt door het papier naar boven.)
  9. Haartstee gelt 1628. Gemeente-archief Lisse.
  10. Morgenboeken, Archief Hoogheemraadschap Rijnland. Hij stond waarschijnlijk tussen Dever en de uithof van Ter Lede.
  11. De Vlaamse familie Van Eeden, die in Lisse woonde, werd ,,De Lathouwer” genoemd. Ook zij kapten hakhout.
  12. Een seemtouwer is een bereider van zeemleder. Men sprak ook van een korfbreyer, d.i. een mandevlechter. Een tunebreyer was iemand, die horden van grove teen maakte voor erfafscheidingen ofwel omtuiningen. Dat Haarlem zijn doorns te Leiden bestelde blijkt uit de Haarlemse stadsrekeningen. (Medegedeeld door de heer Corn. Janssen, Hoofd Monumenten Haarlem.)
  13. Een mengel of mingel bier is een dubbele pint, dus 5 2 liter.
  14. Dever lag in de Poelpolder. De huidige Poelpolder was toen nog water. Na inpoldering werd deze aanvankelijk de Nieuwe Poelpolder genoemd.
  15. De duivekater zou van oud-germaanse oorsprong zijn, nl. een soort offerbrood, ter vervanging van dieren- of vleesoffers. De vorm herinnert aan een scheenbeen met vlees of een ham. Jan Steen heeft ze vereeuwigd op zijn ,,Sinterklaasavond” en op ,,Bakker Oostwaard”. De naamsafleiding is onzeker. Misschien heeft het wel iets met duivel en kater d.i. booswicht te maken. De afleiding uit het Franse ,,deux fois quatre” is in ieder geval onjuist. Hooft noemt een deuvekater in zijn Warenar. Bredero zegt in Moortje: ,,En alle Drie Koningen stuurden zij ons Een moye duivekater. . .” Dat het geven van duivekater niet aan een bepaalde dag gebonden was blijkt uit een oud Haags rijmpje: ,,Sinterklaasje van over het water Geef mij toch een duivekater.”
  16. Ir. A. F. de Graaff, Rondom de Kerk van Lisse.Leids Jaarboekje 1941.
  17. Dr. N. van Wijk, Franck’s Ethymologisch Woordenboek, 1949.
  18. Herbarium oft Cruydt-Boeck Ethymo van Rembertus Dodonaeus. Dit boek dat in deze jaren zijn eerste druk beleefde, is jaren lang de vraagbaak gebleven. (Drogen of droguen zijn drogerijen, kruiden.)
  19. Croons bier, waarschijnlijk met een kroontje op het vat.
  20. Een blank was oorspronkelijk een zilveren munt van 314 stuiver. In 1587 was het echter slechts een waardeaanduiding, omdat de munt zelf op dat ogenblik nauwelijks nog voorkwam.
  21. Armoizijn (Ital.: Ermesino) is een dunne, lichte tafzijde voor de voering van kledingstukken, dat volgens Max Heiden’s Handwörterbuch für Textilkunde (1904) voor het eerst tegen het einde van de I 7e eeuw in en om Lucca geweven werd. Later ook in Lyon, Avignon, Nîmes en Tours. In Avignon weefde men ook half-armozijn, dat zeer dun was. Dikkere, dubbele of driedraadsarmozijn (Ermesino rinforzati) werd in Florence, Mantua, Napels en Turijn voor overgordijnen, kleden en bedspreien gebruikt. Nergens heeft schr. iets over Spaans armozijn uit de 16e eeuw kunnen vinden. Een kovel is een soort kap of muts met halskraag of afhangende strook. Vgl. ,,Si steken thooft in enen covel” (Twee handen op één buik).
  22. Bombazijn is een zeer sterke gekeperde wollen, linnen of zijden stof. Het woord komt van het Perzische ,,bombyx”, dat zijderups betekent.
  23. Een zware. dicht geweven stof. vaak van hennip gemaakt. Het was I Y aan één zijde gekeperd. Het is een afleiding van de oude plantennaam Cannabis. d.i. hennio. (Thans gebruikt men het Engelse woord canvas).
  24. In 1874 was dit no 8. Het is weggebroken voor de stadhuisbouw. 26. Een stoop is een maat voor twee kan, 1/16 anker, ongeveer 2 liter. Het vaatje blijkt dus een anker te zijn.
  25. Een statendaalder is een in 1578 en 1579 in alle gewesten geslagen zilverstuk, uitgegeven voor 36 stuiver, maar weldra in koers verhoogd. De koers van alle munten is in overeenstemming met het in 1587 geldende koersplakkaat van 1586.
  26. Protocollenboeken, A. R. A., Den Haag.
  27. Fundatieboek der H. Geest-armen, 1587. Gemeente-archief Lisse.
  28. Vergelijk A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse, 1960, 44 en 183. De naam ,,Bouwlustbosje” blijkt een hypercorrecte vorm te zijn.
  29. Over zijn zoon Cornelis lezen we in het kasboek. Een dochter was gehuwd met de reeds genoemde jonkheer François de Viry, Heer van Lisse.
  30. Een lijmzieder is een lijmkoker. Een witmaker of francynmaker is een perkamentmaker. Met francyn werd echter ook een bijzondere, uit Frankrijk geïmporteerde papiersoort bedoeld.
  31. Een begijn die een falie of sluier draagt. Er woont in 1581 een Duyfje Cornelisdochter. Het begijnhof aan het Rapenburg is echter niet meer geheel met begijnen bevolkt.
  32. Zoet hout zijn de wortels van een vlinderbloemige plant, Glycyrrhiza glabra, afkomstig uit Rusland of uit Spanje. Zij bevatten een zoete stof, die door water kan worden uitgeloogd. Na verdamping van het water krijgt men drop.
  33. Het zaad van een schermbloemige plant, Vennekool of Foeniculum vulgare. Een loot was vroeger een half ons, nu I dg.
  34. Ook in protestantse kringen blijven zulke benamingen nog zeer lange tiid in gebruik.
  35. Gerookte kanaalharing,. een afzonderlijke, grote haringsoort. Zij schoolt in september samen langs de Engelse kust. De Engelsen vissen deze haring tot december en leverende ,,Enielse walharing”: d.i. aan de wal gekaakte haring. Meestal wordt ze gerookt tot snijbokking.! (L. M. Metz, Woordverklaring, 1937.)
  36. Men zou menen dat bedoeld is ,,weggen”, wigvormige broden van fijn tarwemeel, vaak met krenten of rozijnen. Er staat echter duidelijk ,,vijgen”.

 

Mocht een der lezers nog afbeeldingen, gegeven of herinneringen weten betreffende het huis Dever, die niet in bekende werken zijn gepubliceerd, dan zou hij met bericht de schrijver ten zeerste verplichten.

Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids Jaarboekje 1962 pag 50