MEER EN DUIJN TE LISSE
MEER EN DUIJN TE LISSE MET VAN DER STEL
J. Belonje
Inleiding
In de registers van acten voor schepenen van Alkmaars verleden komt een stuk van 15 April 1806 voor, waarin een zekere WILLEM VAN DER STEL verschijnt, die verklaart zich tijdelijk te Alkmaar te bevinden. Hij had, naar zijn zeggen, kennis genomen van het testament van zijn te Kampen gestorven moeder, mevrouw CATHARINA VAN DER STEL-KEIJSER, daar de 26ste September 1798 ,,opgericht” en in verband daarmede verklaarde hij af te zien van alle vorderingen wegens opbrengst van verkocht hout, van timmerwerk, van huur of wat dan ook, als hem zouden mogen toekomen. WILLEM VAN DER STEL was nl. voor het Hof van Holland een proces begonnen om zijn aandeel uit bovengenoemden hoofde, naar zijn zeggen verschuldigd in verband met het recht van bezit, dat zijn moeder gecompeteerd had sedert de dood van zijn vader SIMON VAN DER STEL van ,,de buitenplaats Meer en Duin, gelegen onder Lisse en leenhoerig aen den Huize van Raephorst”. En hij beloofde bovendien aan zijn beide zusters MARIA JACOBA en CATHARINA ANTHONIA VAN DER STEL, noch haar, noch haar nazaten in of buiten rechten ter zake van de boedel zijner moeder meer lastig te zullen vallen. Zes dagen tevoren had WILLEM VAN DER STEL voor hetzelfde college van schepenen zijn zoon SIMON ADRIAAN, die te Amsterdam woonde, gemachtigd hem te vertegenwoordigen bij de boedelverdeling van zijn moeder en bovendien om van de executeur-testamentair, HENDRIK KOCK te Kampen, inventarisatie te eisen met rekening en verantwoording. Op 13 Juni 1806 gaf hij genoemde zoon te Alkmaar volmacht voor schout en schepenen van Alkemade zijn derde deel van het van zijn moeder geërfde eiland Abenesse onder de heerlijkheid Alkemade in de Haarlemmermeer te verbinden 1).
Een buitenplaats ,,Meer en Duijn” onder Lisse ?
De chromo topografische kaart vermeldt te Lisse ten Oosten van de Straatweg tussen de Lisserbeek en de Noord-grens der gemeente een polder van dezelfde naam, die wel naar het buiten gekozen is. En verder wordt ter plaatse deze naam nog levendig gehouden door een eenvoudige woning, waar men in moderne spelling ,,Meer en Duin” op geschilderd heeft. Inderdaad is, zoals ons medelid, de heer W. J. J. C. BIJLEVELD te Oegstgeest mij berichtte, de buitenplaats, waarvan hierboven sprake was, geheel verdwenen: eerst kwam ,,Meerenburg”, tussen de Straatweg en het Meer ten NO van Lisse ; nog verderop naar Hillegom lag ,,Meer“, zoals het, toen al vrij vervallen, op geestgrond en laag duin gebouwde, buitengoed in zijn jeugd genoemd werd, schuin tegenover ,,Wildlust”, doch iets ten Zuiden daarvan. De afbraak zal, naar de herinnering van de heer BIJLEVELD, wel kort vóór het jaar 1900 hebben plaats gevonden. Al moge ,,Meer en Duijn” zelf dan niet meer bestaan, de herinnering aan het oude landgoed is dus ter plaatse nog niet volkomen uitgestorven. Tegenwoordig bestaat te Lisse ook nog een Meer- en Duinstraat en het leek daarom van enig belang naar de historie van het buiten een nader onderzoek in te stellen. Voor dit onderzoek dan deed de acte, voor schepenen van Alkmaar op 15 April 1806 verleden, al aanstonds een belangrijk hulpmiddel aan de hand, immers daarin staat vermeld, dat ,,Meer en Duijn” een leengoed was van den huize van Raephorst. Wat de Leidse poorter CLAES WILLEMSZ 2) er toe gebracht mag hebben op 27 Januari 1505 zijn eigendom te Lisse, bestaande uit ,,eenen woninghe mytter huijsynghe, bomen ende poethinghe’ ’ op te dragen aan jonker AELBRECHT VAN DEN RAEPHORST om het van die edelman in leen terug te ontvangen, zal wel altijd een raadsel blijven. In de desbetreffende acte constateert de leenheer slechts, dat zijn toekomstige vazal gehandeld heeft ,,uut sijnen ghoeden ghunsten te mijwaerts dragende”, maar het lijkt waarschijnlijker, dat niet zozeer pure sympathieën voor de jonker in casu gesproken zullen hebben als wel mogelijke financiële zorgen van CLAES WILLEMSZ. Opmerkelijk is intussen wèl, dat CLAES WILLEMSZ. naast het nieuw geschapen leen nog andere gronden ter plaatse in eigendom behield ; misschien was zijn schuld aan VAN DEN RAEPHORST dus niet overweldigend groot en diende het om crediet te vermeerderen. In elk geval staat door deze acte vast, dat reeds in de aanvangsjaren der 16de eeuw ter plaatse een hoekje in de Hollandse ,,Wildernis” was, waar een huis tussen opgaand hout te vinden was, met tevens, wat men in latere tijd algemeen een plantage zou gaan noemen. En het heeft er alle schijn van, dat het hier steeds een ,,buitenhuis” gebleven is, want als het volgende verlei door de leenheer – thans was dat jonkheer HENDRIK VAN RAEPHORST 3) – gepasseerd werd ,,ten Huijse van den Raephorst upten sesten dach Novembris” 1552 was het WILLEM JANSZ., een poorter van Haarlem, die de belening verkreeg op naam van de erven van zijn schoonvader, PIETER SALING.
Een en ander komt hierop neer, dat CLAES WILLEMSZ. de hofstede te Lisse aan SALING had verkocht. WILLEM JANSZ. richtte het verzoek om investituur tot de leenheer, omdat hij met de oudste dochter, MARITIEN SALING, was gehuwd. Na enige jaren verkochten de erven SALING het onverdeelde bezit. Koper werd een Haarlems poorter, nl. HENRICH VAN WAMELEN ALLERTSZ ., te wiens name de belening op 23 Augustus 1554 plaats vond 4). VAN WAMELEN behoorde tot een aanzienlijk geslacht, dat ook te Alkmaar vertakkingen bezat en dat twee, naar elkaar toegewende berenklauwen als wapen voerde. Te Haarlem is hij burgemeester geweest en hij bezat blijkbaar slechts één dochter, KATHERIJNE geheten, die als de echtgenote van MR. HEREBERT STALPAERT VAN DER WIELE na haar vaders dood belening liet verzoeken en op 2 April 1578 verkreeg. Wie de nieuwe bezitter was, is wel genoegzaam bekend. Hij behoorde tot het befaamde geslacht van hoge ambtenaren uit Haarlem, dat tot de adel gerekend werd en ook hij heeft belangrijke functies bekleed, want hij bracht het tot rentmeester-generaal van Kennemerland. Ook was hij hoogheemraad van Rijnland 5). Het is wel als zeker aan te nemen, dat hij het bezit onder Lisse als zomerverblijf gebruikt heeft, want de omschrijving (van het leengoed) luidt : ,,die woningh en landen met huijs schuijr, berch en geboompte en zijnen toebehooren . . . . groot zijnde omtrent 5 merghen”. In 1616 is KATHERIJNE VAN WAMELEN gestorven en op 6 Mei van het volgende jaar heeft haar zoon Jhr CORNELIS STALPAERT VAN DER WIELE voor belening gezorgd te eigen behoeve en tevens voor zijn zuster ANNA, de echtgenote van Jhr CORNELIS DE NOBELAER. Laatstgenoemd echtpaar kreeg ten slotte de bezitting en het is goed mogelijk, dat ook DE NOBELAER en zijn vrouw, die doorgaans in Den Haag hun domicilie hadden, het latere ,,Meer en Duijn” als hun buitenplaats hebben gehad. – Te hunner herinnering is in de Grote of St Jacobskerk in Den Haag een epitaaf aangebracht 6). Tal van jaren is dit echtpaar in het bezit gebleven van dit ,,groot leen” van den huize van Raephorst en op 10 Mei 1660 volgde CORNELIS DE NOBELAER, heer van Cabauw, hun zoon, in het bezit op. De nieuwe gerechtigde was kinderloos en hij maakte bij testament van 21 Juli 1680 zijn weduwe de levenslange lijftocht van het leen te Lisse, onder bepaling, dat zijn neef Jhr JUSTUS DE NOBELAER, heer van Burght, van Grijsoirde, etc. en na diens overlijden de Haarlemmer Jhr DIEDERIK RAMP daarin zou opvolgen. Het laatste is geschied 7) maar Jhr DIEDERIK RAMP, heer van Steenhuizen, bleek niet een begenadigde van de fortuin te zijn, want zijn boedel raakte door schulden belast.
Na de dood van RAMP VAN STEENHUIZEN en zijn vrouw GEERTRUIJD SPEYAERT VAN WOERDEN (zij hadden vier kinderen, die ongehuwd gestorven zijn) is hun boedel op 11 November 1711 insolvent verklaard en hebben de vereffenaars het huis te Lisse overgedragen aan WILLEM ADRIAAN VAN DER STEL, heer van Oud- en Nieuw-Vossemeer en oud-schepen van de stad Amsterdam, de zoon van SIMON, buitengewoon raad van Nederlands-Indië en bekend vooral om zijn functie als gouverneur van Kaap de Goede Hoop 8).
WILLEM ADRIAANVAN DER STEL
WILLEM ADRIAANVAN DER STEL was een voornaam en rijk man, die zich te Lisse blijkbaar zeer heeft thuis gevoeld, want hij ligt er ook begraven, tezamen met zijn echtgenote, MARIA DE HASE. In de kerk van Lisse ligt, ingewrongen tussen een paar pilasters, opgebouwd uit tegen het kunstwerk vloekend modern materiaal, een voortreffelijk gebeeldhouwde zerk voor het echtpaar, waarvan ik hierbij een afbeelding geef. In het midden van deze, in sterk reliëf uitgehakte wit-marmeren steen, die meer een monument te noemen is dan een gewone grafsteen, is een tombe-vormige cartouche geplaatst tegen een achtergrond van door twee engelen opgehouden draperieën. Bovenuit vliegt de Faam, onderaan zijn gezeten de Historie en de Wijsheid, terwijl de cartouche rust op een en face gesteld en omkranst doodshoofd. Boven de cartouche rijst een arend op, die zich klemt aan de band, waaraan de schilden (het tweede wapenschild, dat van de vrouw, is ovaal van vorm) zijn gehangen en terzijde waarvan zich de Mercurius-staf bevindt als symbool van de handelsstand, waartoe VAN DER STEL heeft behoord. Het wapen van de man voert, evenals dat van de vrouw, als hartschildje het wapen van Oud- en Nieuw-Vossemeer, terwijl de inscriptie van de ,,tombe” ten slotte luidt :
MARIA DE HASE
GEMALINNE VAN DE
HR WILHEM ADRIAEN VAN DER STEL ≈≈
OBIIT PRIMO JULY
Ao MDCCXXIII. AETATIS 55
ENDE DEN VOORN. HR OBIIT
VI NOV : Ao
1733. AETATIS 70.
De zerk is in ‘t kort beschreven in het Leidsch Jaarboekje van 1941, blz. 173 en in de ,,Gedenkwaardigheden” van Zuid-Holland, waar het echter telkenmale aan de schrijvers ontgaan is, dat de hartschilden op de beide wapens de heerlijkheid Oud- en Nieuw-Vossemeer aanduiden moeten 9).
WILLEM ADRIAAN VAN DER STEL kocht het Raephorster leen evenwel niet voor zichzelf, maar ten behoeve van een nog minderjarige zoon en naamgenoot, die op 29 Maart 1713 belening verkregen heeft. De jonge WILLEM ADRIAAN is echter niet oud geworden en na zijn vroegtijdige dood, ook een ander broertje stierf nog jong 10), was het zijn enig overgebleven broeder SIMON, die inmiddels ook ‘s vaders heerlijkheden geërfd had en te Amsterdam commissaris van de grote accijns was geworden, welke in het bezit van het Lisser goed is opgevolgd op de 4de November 1734.
SIMON VAN DER STEL
Wij zijn thans aangeland bij de SIMON VAN DER STEL, in het begin van dit artikel reeds genoemd. Hij was, zoals JOH. E. ELIAS in zijn ,,Amsterdamsche Vroedschap” t.a.p. blz. 461 mededeelt, op 12 October 1692 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk gedoopt. Hij woonde te Amsterdam en hield in 1742 drie dienstboden, bezat een buitenplaats (waarover hier wordt gehandeld), een koets met twee paarden en een overdekt zeiljacht, en dit alles vermocht hij te bekostigen uit een jaarlijks inkomen van f 5 à f 6000, waarop hij was geschat! Te Amsterdam was hij in de Engelse kerk eerst op 28 Januari 1759 gehuwd ter wettiging van zijn zoon WILLEM, die hij had bij CATHARINA KEIJSER. Zij was geboren in 1726. De echtelieden verschilden dus wel wat in jaren, zegge vier en dertig! Zij was een dochter van FRANS KEYSER MIJNDERTSZ., droogscheerder op de Prinsengracht en van JOHANNA FONTEIJN. In stand liepen de echtelieden dus ook nog al uiteen. Die buitenplaats, waar ELIAS melding van maakt, is ,,Meer en Duijn” geweest, want toen SIMON VAN DER STEL in September 1780 hoogbejaard stierf, maakten De Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken (blz. 782) uitdrukkelijk melding van zijn overlijden op ,,Meer en Duijn”. Hiermede staat wel vast, dat het buiten zijn naam aan de VAN DER STEL’S te danken heeft. De naam was zeer goed gekozen. Het lag onmiddellijk aan de Haarlemmermeer en tegelijk aan de rand van de binnenduinen.
WILLEM VAN DER STEL
Na de dood van SIMON VAN DER STEL werd op 22 Januari 1784 zijn, ook in het begin van dit opstel genoemde, zoon WILLEM, die destijds te Heukelom – waarschijnlijk wel bij de familie 11) – woonde en die volgens de leenacte de leeftijd bezat van circa 30 jaren, met Meer en Duijn beleend. Blijkbaar – ook in de aanhef dezes zagen wij het al, dat zijn financiële toestand wel iets te wensen overliet – was deze opvolger heel wat minder goed gesitueerd dan zijn directe voorouders, want reeds in het volgende jaar werd ,,Meer en Duijn” door hem bezwaard. Klaarblijkelijk is het ten slotte voor WILLEM VAN DER STEL moeilijk geworden het goed langer aan te houden, want nog weer vier jaren later zien wij een nieuwe bezitster optreden. Toen werd het nl. op de 31ste Augustus 1790 overgeschreven op jonkvrouw CAROLINA SIDONIA LOUISA FREDERICA gravin van GRONSVELD. De twee zusters van WILLEM VAN DER STEL waren klaarblijkelijk bij de ouderlijke boedelverdeling buiten ,,Meer en Duijn” gelaten. Op haar beurt heeft de koopster slechts een kort genot gehad van het goed te Lisse, want zij droeg het reeds na verloop van ruim drie jaren over aan Prof. Dr LAMBERTUS BICKER.
LAMBERTUS BICKER
De nieuwe eigenaar was enig zoon van ARNOLDUS BICKER en van HENDRINA VAN SCHILFGAARDE en hij werd te Rotterdam op 11 April 1732 geboren, twee dagen later gedoopt. Hij studeerde te Leiden in de medicijnen, waar hij op 8 Augustus 1757 promoveerde, waarna hij naar Rotterdam als geneesheer terugkeerde. Van de oprichting af tot aan zijn dood was hij eerste secretaris van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte in zijn geboortestad en hij werd 18 Juni 1787 op voordracht van Burgemeesteren door de Raad aldaar bekleed met het professoraat-honorair in de medicijnen en in de physica. Zijn grote praktijk verhinderde niet, dat hij een werkzaam aandeel kon nemen in de bevordering van de genees- en natuurkundige wetenschappen en hij deed dan ook verschillende verhandelingen het licht zien, terwijl zijn naam in de bekende ,,courant” dier dagen, de (Nieuwe) Nederlandsche Jaarboeken, bij herhaling genoemd wordt. Op 62-jarige leeftijd dus, legde hij in April 1794 de praktijk neer en hij vestigde zich voorgoed op het huis ,,Meer en Duijn” te Lisse, welk ruim buitenverblijf reeds vele jaren door hem des zomers in huur werd bewoond. Aan deze verhuizing werd op de navolgende wijze ruchtbaarheid gegeven door de Rotterdamsche Courant van ,,Saturdag” 19 April 1794 : ,,Naardien de ondergeteekende is gaan wonen te Lisse, op de Buitenplaats ,,Meer en Duijn”, worden de genen die aan ,,hem of sijne familie willen schrijven versogt hunne brieven ,,aldaar te adresseeren of te Rotterdam onder het adres ,, F. BICKER-CAARTEN, zullende zich blijven ,,leenen tot consultatiën en het doen van inentingen. L. BICKER te Lisse.”
Prof. BICKER, die op 26 Februari 1764 gehuwd was met JOANNA GEERTRUIDA CAARTEN, overleed toch nog in zijn geboorteplaats op 14 September 1801 en werd daar in de Grote Kerk begraven op de 18de d.a.v. in het graf hoogkoor 23. Hiermede tot de beginjaren der XIXe eeuw teruggekomen, wordt het tijd van het ,,feodale” Meer en Duijn afscheid te nemen, immers onder de nieuwe staatsrechtelijke verhoudingen werd het leenverband verbroken geacht. – Gaarne had ik deze bijdrage nog vergezeld willen doen gaan van een afbeelding van het oude huis, maar hoewel ik op tal van plaatsen daarnaar gezocht en geïnformeerd heb, bleven al mijn pogingen zonder resultaat. Mogelijk, dat een lezer, naar aanleiding van deze bijdrage, in de toekomst daarin nog eens slagen zal !
Alkmaar, Juni 1950 J. BELONJE.
NASCHRIFT
Wellicht zal het de lezer van bovenstaande regelen van de naarstige speurder Mr BELONJE interesseren hoe het dit landgoed, onder normale burgerrechtelijke omstandigheden, verder is gegaan. In het rechterl. arch. van Lisse (Alg. Rijksarch.) komt het transport voor d.d. 15 Juni 1801, waarbij de heer LAMBERTUS BICKER afscheid van zijn geliefd bezit nam en zo ligt het voor de hand, dat zijn sterfplaats ten slotte zijn woonplaats Rotterdam was. Op genoemde dag verkocht hij de hofstede genaamd Meer en Duin met deszelfs stallingen, koetshuis, tuinmanswoning, koepel aan de Heerenweg (de grote weg over Sassenheim, Lisse, Hillegom, enz.), bossen, plantagiën, tuinen en omrasterde duinen aan de overzijde van zijn hofstede, aan de heer JACOB ELIAS SMISSAERT te Amsterdam. De oppervlakte van de hofstede zelf was ruim 5 ha., die van de duinen 6 ha. De koopsom, die BICKER kon bedingen, was f 23500.-, een niet gering bedrag voor en in deze, zwaar op de ingezetenen drukkende tijd. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de grond van de hofstede, als uitstekende cultuurgrond, in 1812 f 2000 en in 1838 f 3500.- gold en de duinen veel minder, dan volgt hieruit, dat de hoofdwaarde in het gebouw en het hout heeft gelegen. Van Meer en Duin onder SMISSAERT is verder niets gebleken; ook niet waarom deze er toe kwam één en ander van de hand te doen ; in Haarlem werd door ondergetekende de akte, verleden voor notaris WILLEMARNOLDUS HASELAAR d.d. 1 Febr. 1812, gevonden, waarin een CHRISTIAAN STUMPHIUS, makelaar te Beverwijk, als eigenaar van Meer en Duin wordt genoemd. Deze verkrijging betekende, dat spoedig de doodsklok over de oude buitenplaats zou worden geluid. In genoemde Haarlemse akte zien we nl. dat Stumphius de grond van de hofstede aan zekere HENDRIK NIEUWENHUIS, wonende ,,op de voormalige hofstede Meer en Duin” in eigendom overdroeg voor f 2000.-. Vrij zeker zal men in de koper de tuinman van de eigenaren van Meer en Duin in haar betere dagen mogen zien. NIEUWENHUIS koopt dan van STUMPHIUS de binnengrond van de hofstede, – in tegenstelling tot de duinen aan de buiten- of zeezijde van de grote weg aldus genoemd -, groot 5,5 ha met daarop staande het tuinmanshuis, de paardenstal, het koetshuis en de schuur, zoals een en ander thans (1812) nog aanwezig is. Verder de vruchtbomen, de schuttingen en spaljeringen, de rasteringen en de stenen muur langs de Heerenweg en het houten hek in de rasters staande ; verder de bruggen of overlopen die nodig zijn om van het ene stuk op het andere te komen en in het bijzonder ook de brug, die leidt naar het warmoes- of tiendenland. Verder krijgt NIEUWENHUIS de 9 olmenbomen, die om en bij het tuinmanshuis staan. Mede de rechten van verkoper op de vaart, van achter de gekochte grond tot de Haarlemmer meer, met bepaling, dat de eigenaar van de achterliggende gronden (de heer STUMPHIUS) daar ook de vrije vaart door houdt. Voorts, zo luidt het, is in de koop niets hoegenaamd ook begrepen, van hetgeen zich verder nog op gewezen hofstede bevindt en in het bijzonder niet ,,de heerenhuizinge, zoverre die nog niet geamoveerd is, ook niet de koepel aan de Heerenweg, generlei veldgewas, Engelsch plantsoen, hagen en verder houtgewas, hoezeer ook thans nog aanwezig zijnde ; desgelijks niet de hekken om de menagerie en wateringen, noch de ijzeren of houten hekken”. Uitdrukkelijk houdt verkoper de vrijheid die publiek of uit de hand te verkopen. Uiterlijk 1 April moet de koper NIEUWENHUIS de door hem gekochte grond van deze gewassen hebben ontdaan. De koper NIEUWENHUIS moet verkoper tot 1 April laten het gebruik van de paardenstal en van het koetshuis; de knecht de tuinmanswoning, die deze gedeeltelijk in gebruik heeft, moeten laten houden en aan de verkoper tot 1 Dec. e.k. moeten laten ,,het plein voor de Heeren Huizinge, zoals hetzelve thans zich bevind en honderd roeden gronds ter wederzijde van de Heeren Huizinge, mitsgaders gelijke honderd roeden achter dezelve Heeren Huizinge, alsoo in het geheel derhalve, behalven het voorplein, 300 roeden”. De koper moet gedogen dat alles door verkoper of diens rechtverkrijgenden wordt afgevoerd met paard en wagen of per vaartuig naar achteren over de Meer. Hierna is de heerenhuizinge Meer en Duin de weg van al het aardse gegaan. Wanneer op 9 Januari 1823 de zoon van de reeds bejaarde koper van 1812, JOHANNES HENDRIK(szoon) NIEUWENHUIS is overleden en 15 jaren later diens vrouw GEERTRUIDA HENRICA DEEN (18 Juni1838), achten de beide kinderen het geraden het gemeenschappelijk goed te delen. Aan de zoon Jan, tuinier te Lisse, werd toebedeeld het woonhuis (de oude tuinmanswoning van het landgoed), verdeeld in 3 afzonderlijke woningen, wagenhuis, schuur en 5 ha tuinen weiland ; de dochter Anna, gehuwd met FREDERIK BEUKERS, van beroep dagloner (in het schoonvaderlijk bedrijf), kreeg het woonhuis, erf en tuin met enige grond, van welk huis wordt gezegd, dat het na overlijden van der condividenten vader voor rekening van wijlen hun moeder geheel nieuw is gebouwd. Ononderbroken zijn sedert 1812 leden van de familie NIEUWENHUIS, naderhand in de vorm N.V. Gebroeders N., hier als tuiniers, later bollenkwekers genoemd, werkzaam geweest. Naast de genoemde twee gebouwen in de akte van 1838 maken de kadastrale kaarten geen melding van het oude herenhuis, zodat vast staat dat de afbraak in de loop van 1812 heeft plaats gehad, Genoemde STUMPHIUS bepaalde zijn betreurde werkzaamheid niet tot dit object. In hetzelfde jaar bericht hij in de bladen de verkoop op afbraak van het fraaie Zoetenhoven onder Zoeterwoude aan de Hoge Rijndijk buiten de Hogewoerdse poort, met zijn vleugelgebouwen, overtuin enz. Ondergetekende acht zich verplicht zijn hartelijke dank te betuigen aan de heer F. A. NUNNINK, landmeter bij het kadaster te Leiden, die door zijn hulpvaardigheid het heeft mogelijk gemaakt, dat ook de ondergang van ,,Meer en Duin” kon worden medegedeeld. De door de geachte schrijver in het begin van zijn beschouwing genoemde verdwijning van een huis ,,kort vóór 1900” kan dan slechts op de vervallen tuinmanswoning of het bouwsel, dat tussen 1823 en 1838 is verrezen, betrekking hebben gehad.
R. v. ROIJEN
Bronnen
1) In de betekenis van: als onderpand voor zijn schulden te stellen
2) Leenregister D. Alg. Rijksarchief, blz. 18
3) S. VAN LEEUWEN ,,Batavia Illustrata”, blz. 1171.
4) Leenregister als voren blz. 20
5) Leenregister van Raaphorst, Alg. Rijksarchief, ‘s-Gravenhage, litt C, blz. 17.
6) Mr P. C. BLOYS VAN TRESLONG PRINS ,,Gedenkwaardigheden” Zd.- Holland, 11 A, blz. 8 sub. 4 ; A. F. O. VAN SASSE VAN IJSSELT ,,Beschrijving v.h. Kerstmisgilde te Haarlem”, ‘s-Gravenhage 1905, blz. 16/17 en ,,Taxandria”, 1900, blz. 72 en 129
7), Repertorium der Raephorsterleenen fol. 3~2.0.
8) JOH. E. ELIAS ,,De Vroedschap van Amsterdam”, 1, blz. 461.
9) Zie voor de juiste beschrijving van het wapen (Oud-) Vossemeer : Mr W. J. BARON D’ABLAING VAN GIESSENBURG ,,Nederlandsche Gemeentewapens”, ‘s-Gravenhage 1862, Zeeland, pl. 4 no. 60 maar vooral : A. J. VAN DER AA ,,Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden”, X1, Gorinchem 1848, blz. 880.
10) Er waren uit dit huwelijk voorts behalve een tweede SIMON VAN DER STEL, ged. Gr. Kerk ‘s-Gravenhage 28 Febr. 1685 nog drie dochters, CORNELIA, gehuwd met MARCUS VAN WEERT, JACOBA CATHARINA en MARIA VAN DER STEL (MS. -genealogie Van der Stel, Univ. Bibliotheek te Amsterdam).
11) Zie J. A. BARBAS ,,Uit het Land van Arkel, Beschrijving van Heukelom”, Nijmegen 1892; zie ook ELIAS ,,Vroedschap” I.
Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids Jaarboekje 1951 pag 110
Toegevoegd redactie OudLisse.nl