Berichten

Lisse 825 jaar en poldervorming in Lisse

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                           

door Nico Groen

4 juli 2023

 Lisse bestaat dit jaar op papier 825 jaar. Dit wordt groots gevierd in Lisse. De agenda vindt u op de website van de gemeente Lisse. In de vorige column over Lisse stond het graven van oostwest sloten centraal bij het oplossen van de waterproblemen in de 15e eeuw. Aanvankelijk gaf dit goede resultaten. Echter door inklinking van het veen daalde het maaiveld, zodat natuurlijke afwatering steeds moeilijker werd. Polders realiseren was de oplossing.

Tot halverwege de 16e eeuw waren er geen problemen met natuurlijke afvloeiing richting het oosten. De strandvlakten waren tot op goed te betelen hoogte verveend. Door gegraven sloten werd er op natuurlijke manier ontwaterd waardoor er een vrij lage grondwaterstand ontstond. Maar door deze vrij lage grondwaterstand was inklinking van het veen het gevolg en kwam de te betelen grond steeds dieper te liggen. Als gevolg van deze maaivelddalingen werd het steeds moeilijker het overtollige water af te voeren. Akkerbouw werd vrijwel onmogelijk. Dit noopte tot het in polders leggen van de strandvlakten.

Poldertjes vanaf 1531

Een polder is een door kaden of dijken omgeven gebied waarvan de waterstand geregeld kan worden. De waterstand binnen een polder is meestal lager dan in het omliggende gebied. Het water in de polder wordt afgevoerd via molens of gemalen.

In de registers van vergunningen verleend door het HHR Rijnland komen in Lisse al vanaf 1531 stichtingen van kleine poldertjes voor. Ze zijn echter vanwege de summiere aanduidingen moeilijk te traceren. De eerst bekende vermelding in Lisse van een molen dateert uit 1523. Vanaf de 17de eeuw werden polders in groter verband gesticht, vaak clusters van bestaande kleine poldertjes. In het begin werden de polders droog gehouden door simpele molentjes, aangedreven door paarden, die rond een rad liepen. Later werden windmolens gebruikt, die een scheprad aandreven. Het vermogen van de eerste windmolens was gering. Dat was echter niet bezwaarlijk want de hoogteverschillen tussen binnen- en buitenwater waren niet groot. In de winter werd er niet gemalen, waardoor regelmatig polders onder water kwamen te staan.

Door aanhoudende maaivelddalingen werden de verschillen steeds groter en moesten grotere molens met een hogere opvoerhoogte worden gebruikt. Rond 1900 werden de molens vervangen door elektische gemalen.

De oudst traceerbare polder van Lisse (van vóór 1589) is de Kleine Looster. Deze polder ligt aan de zuidkant aan de Stationsweg en wordt in het westen begrensd door de spoorlijn, maar liep vroeger tot de grens met Noordwijkerhout. Later werd deze polder samengevoegd met de Lage Venen en Polder de Loosterlanden tot de Lageveense polder.

Al in 1583 is sprake van de stichting van een molentje in de Lisserbroek. De Lissebroekpolder is officieel gesticht in 1628 en werd na de inpoldering van het Haarlemmermeer samengevoegd met de Meer en Duin polder (van voor 1615). In de loop van de tijd ontstonden diverse andere polders: Rooversbroekpolder, Beekpolder, Zemelpolder, Hellegatspolder en Polder De Bonte Kriel.  De Lisser Poelpolder is geen polder, maar een droogmakerij (drooggemalen meren).

Kaart uit 1884 van het Hoogheemraadschap van Rijnland met de polders van Lisse

 

 

Nieuw onderzoek 400-jarige Poelpolder

Sporen van vroeger (LisserNieuws)

 14 december 2021

 door Henk Schaap

De Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” is een onderzoek gestart naar de geschiedenis van de Poelpolder. Volgend jaar, in 2022, is het 400 jaar geleden dat het besluit werd genomen om de Poel droog te maken. In 1624 was de Poel droog. De Lisserpoelpolder is een van de oudste droogmakerijen van Zuid Holland. Eeuwenlang was de Poelpolder vooral een weidegebied, nu is het ook een belangrijk woongebied.

 

Het komende 400-jarig bestaan was een mooie aanleiding voor Vereniging Oud Lisse om het onderzoek te starten. Er zijn nog tal van sporen in het landschap van de Poelpolder die stammen uit de tijd van de drooglegging en al 400 jaar oud zijn. Denk aan het open weidelandschap en de ligging van dijken en sloten. Het is belangrijk die sporen onder de aandacht te brengen bij bewoners en bestuurders, zodat deze sporen behouden kunnen blijven.

 

Aanpak

Er is al veel onderzoek gedaan naar de geschiedenis van de Poelpolder. Dat wordt niet allemaal overgedaan. Het onderzoek start daarom met een inventarisatie van al beschikbare kennis. Het onderzoek verloopt via verschillende thema’s. De inventarisatie is vanaf de vroege geschiedenis van het gebied van de Poel, de geschiedenis van de droogmaking, de bebouwing en bewoners. Ook de moderne tijd met grootschalige woningbouw wordt niet vergeten.

De inventarisatie wordt medio 2022 afgerond. Aan de hand van de resultaten van de inventarisatie worden sporen uitgezet voor een verdiepend onderzoek dat naar verwachting in 2024 afgerond kan worden.

 

Oorsprong van de Poelpolder
Het ambacht Lisse lag vroeger op een bijzondere plaats. Aan de westelijke kant begrensd door de duinen en de zand- en geestgronden die zich daar bevonden. Aan de oostelijke zijde de lager gelegen en veel nattere gronden die op het Haarlemmermeer uitkwamen. In feite ging het daarbij niet om het grote Haarlemmermeer maar een reeks kleinere plassen en poelen die door het eiland Rooversbroek enigszins afgescheiden waren van het Haarlemmermeer. Door twee kleine openingen, de Greveling en het Hellegat, stonden de poelen in verbinding met het Haarlemmermeer. Vroeger heette het hier het Kager Meer.

 

Dat in Lisse een verzameling plassen werd drooggemaakt, is te danken aan de kerkmeesters van drie Leidse hoofdkerken (de Pieterskerk, de Hooglandse kerk en de Lieve Vrouwekerk). De kerken namen als eigenaars van enkele plassen het initiatief. Zij vormden met rijke, investeringslustige stedelingen een consortium dat een lucratieve belegging zocht. Het consortium bestond vooral uit stedelingen. Slechts één edelman kwam in beeld. De heer Duyvenvoorde was namelijk eigenaar van een stukje water dat in het project werd opgenomen. Nog voor de droogmaking werden de kavels verkocht. In 1624 was de droogmaking voltooid en waar eens de poelen lagen, kon voortaan haver gezaaid en vee geweid worden.

In juni 2022 is een lezing gepland over de geschiedenis van de Poelpolder. Wilt u berichten hierover ontvangen en deelnemen aan de lezing, wordt dan lid van de Vereniging Oud Lisse.

 

Kaart: Vóór de drooglegging lagen er enkele poelen. Kaart uit 1615

 

DE WATERWOLF KIJK OP DE WERELD VAN EEN LAAT- MIDDELEEUWSE LISSER (2)

De oeverafslag aan de westkant van het Haarlemmer wordt uitgebreid beschreven. Deel 2

door Arie de Koning

Inhoud jaargang 19 nummer 1 2020

Haarlemmermeer waterschudding

Het merengebied van het Oude Haarlemmermeer, het Leidse meer, het Spieringmeer en de Oude Meer, onderging enorme veranderingen. Inwoners van de plaatsen rond die meren, ook de inwoners van Lisse, hadden te maken met de voortdurende dreiging van die enorme watermassa. In deel 1 lazen we over onze noorderbuur: Vennep.

Dit vervolg is een ingekorte versie. Voor een compleet verhaal klik hier.

Grenzen tussen Vennep en Lisse
Op 8 oktober 1689 hebben, volgens de Resolutieboeken van Lisse, mr. Adriaan van Gorcum, Schout van Lisse, met de Burgemeesteren en ambachtsbewaarders van Lisse, Jan Vlaanderen den Oude, Vegter Janse van Wetteren, Cornelis Fransse Kok ende Adriaan Quirinse Geel, Burgemeesteren, en Henrik Janse Hoogkamer en Maarten van ’t Hoog, met de Schout van Vennep, Joan Gijs, en enige ingelanden van Vennep, te samen met Burgemeesteren van Leiden, de eigenaren van de Vennep “tot vermijdinge van moeilijkheden ende om goede nabuurschap te onderhouden”, de grenzen van Lisse en Vennep vastgesteld door middel van het plaatsen van “scheytpalen”. Dit gebeurde aan boord van het jacht van de hoge heren van Leiden waarna het akkoord is ondertekend in het Rechthuis van Lisse. Dat de grensbepaling geschiedde vanaf een schip, zegt iets over de toegankelijkheid van het gebied, moerasland omgeven door water.

In noordelijke richting

Over Hillegom, onze volgende noorderbuur, is eerder wat gezegd. Verder in noordelijke richting ligt Bennebroek. Dit dorp aan het Meer heeft een rijke historie. Rond 1300 strekte het oorspronkelijke gebied van Bennebroek zich uit vanaf de Valckslootlaan te Hillegom tot voorbij de huidige gedempte Oude Gracht in hartje Haarlem en werd belend door wat nu de Heemsteedse Binnenweg is. Bennebroek had het nodige te stellen met het water. Ingeklemd tussen de bossen van de Haarlemmer Hout in het westen waarvandaan met westenwinden regelmatig ernstige zandverstuivingen kwamen en het Oude Haarlemmermeer in het oosten, verloor het steeds meer land. Met name ter hoogte van het Manpad, waar Bennebroek op zijn smalst is, ontstond een gevaarlijke situatie. Het Hoogheemraadschap heeft op deze plek diverse keren de waterkeringen hersteld. Het gebied van Bennebroek krimpt in de volgende eeuwen drastisch. Rond 1653 is de Glip min of meer het centrum (Prinsenbuurt). We komen zelfs mensen uit Lisse tegen: mr. Jacob van Dorp handelde als notaris te Bennebroek, hij was Schout van Lisse en Alida van Rijm, beëdigd Vroedvrouw in Bennebroek en Lisse. (1772). Het eiland “Myent”, onder Heemstede, was in 1544 nog 6 hectare groot, maar in 1645 gereduceerd tot twee kleine stipjes, samen niet meer dan een tiende hectare. Heemstede en de oever van Zuid Schalkwijk kregen nu de volle laag, de afslag van die oever nam zienderogen toe. Het aloude Huys te Heemstede kwam gevaarlijk dicht bij het water te staan.

Over het Spaarne

Het kon gigantisch spoken op het steeds groter wordende Haarlemmermeer.
Hierboven een afbeelding van de doorbraak van de Spaarndammerdijk bij Halfweg tussen A’dam en Haarlem in de nacht van 4 op 5 november 1675.

Aan de westoever van het Spieringmeer lagen Zuid Schalkwijk en Vijfhuizen en aan de oostzijde Nieuwerkerk aan den Drecht. Vijfhuizen wordt voor het eerst vermeld in 1531. In Vijfhuizen stond een enkele woning aan het Spieringmeer. Het Hoogheemraadschap heeft bij Vijfhuizen diverse keren de waterkeringen hersteld. Vergeefs, Vijfhuizen was voor 1591 al geheel verzwolgen. Op de kerk na zoals in deel 1 te lezen was. Het dorp Nieuwerkerk aan den Drech is in de loop der eeuwen door het Haarlemmermeer verzwolgen. De kerk was al in 1467 in oostelijk richting zover verplaatst als men een wit paard kon zien of onderscheiden. Men dacht dat de kerk hier veilig zou zijn. Hiermede werd ook de parochiegrens verplaatst waardoor de inwoners van Vijfhuizen en Noord-Schalkwijk in Haarlem ter kerke konden gaan. Toen Nieuwerkerk aan den Drecht bijna geheel verdwenen was, werd Zuid-Schalkwijk de voornaamste plaats in het Ambacht. Voor 1510 heeft er tussen beide zijden van het Meer een oeververbinding bestaan. Deze weg werd de Herenweg genoemd. We gaan noordelijker langs het Spieringmeer. De ingezetenen van Sloten, Sloterdijk, Osdorp, Houtrijk, Polanen, Spaarnwoude en Hofambagt waren belast met het onderhoud van de belangrijke Spaarndammerdijk. Zoveel dorpen zoveel meningen. Binnen de kortste keren was er “questie” ofwel ordinaire ruzie. Er kwam een bovenlokale instantie, het Hoogheemraadschap van Rijnland, die de zorg voor de dijk overnam. In 1578 kwamen Spaarnwoude, Hofambacht, Houtrijk en Polanenonder het Waterschap, in 1593 Sloten en Sloterdijk. Een goede zet, de ambtenaren en bestuurders van het Hoogheemraadschap hadden er een hoofdtaak in en geen neventaak zoals bij de Ambachten.

Verdronken land en wegen

De rode lijnen geven de verdwenen wegen weer, de contourlijnen het verzwolgen land.

In 1724 is op last van de Burgemeesteren van Leiden een kaart vervaardigd met als titel: “Kaerte van Suyt-Hollands grootste deel, vervattende geheel Rhijnlandt en Suytkennemerlandt, mitsgaders een gedeelte van Delftlandt, Amstellandt ende het Sticht van Uytrecht, vertoonende alle de Steeden, Dorpen, Casteelen, wegen, uytwateringen en Sluysen. Hierin is mede te sien hoe eertyts de Haerlemmermeer ende Leytschemeer van één gescheyden waaren, en geen gemeenschap en hebben gehat met de Spieringmeer. Oock hoe men met de Wagen konde ryden van Haerlem door Vyfhuysen en Nieuwerkerck na Amsterdam en Uytrecht. Mede van Hillegom over de Vennep (alwaer men aen ’T Veer met een Schouwe wierde overgeset) ende rijden konde door Aelsmeer, Rijk ende Slooten naer Amsterdam alsmede op Uytrecht. Ende was toen der tyt het vastelandt van den Ruygenhoeck tot aen ’t vernoemde Veer.” Dit is maar de helft van de titel, die ik u verder besparen zal. De kaart is zeer nauwkeurig. Een landmeter van Rhijnland, Melchior Bolstra, heeft deze kaart gebruikt bij metingen in 1739 en 1740 en heeft daarin de watergrenzen van 1531 en 1591 ingetekend. In het Gemeentearchief van Haarlemmermeer bevindt zich een kaart, nagenoeg een kopie van die van Bolstra, waarop ook de wegen (in rood) zijn weergegeven welke volgens overlevering sinds mensenheugenis daar lagen. Ongeveer over de lengteas van de kaart loopt de Windel-, Winckel- of Weldijk, van Abbenes naar het noordoosten draaiende naar de Nieuwe Meer. Een tweede weg loop vanaf de grens tussen Lisse en Hillegom naar het zuidoosten draaiende naar Aalsmeer en een derde van Hillegom via Vennep en ’T Veer naar Ruigenhoek en Burggravenveen. Deze route is het langst in gebruik gebleven maar is ook verdwenen in de golven. In het noorden twee wegen. Eén liep van Sloten naar het dorp Vijfhuizen langs de Scheytpenning van Nieuwerkerck an die Dregt. Hierbij staat “Langs deze weg heeft men op Haerlem gereden” en de andere weg liep van Sloten naar de Vijfhuizerhoek en Zuid-Schalkwijk. Helemaal bovenin de Trekvaart Haarlem–Amsterdam en aan de linkerkant de Trekvaart Haarlem–Leiden.

De oeverafslag in Lisse
Ieder dorp gelegen in de nabijheid van de meren had last van afslag van zijn landen. Lisse had niet
zoveel last van afslag, maar voelde wel de consequenties van het verdwijnen van wegen naar de grote steden. Met paard en wagen moest nu worden omgereden naar Hillegom waar men op de Vennep werd overgezet door het veer en zo naar de Ruigenhoek kon rijden. De bevolking van Lisse was eigenlijk al eeuwen aangewezen op Leiden waar zij ook goede contacten mee onderhield. De drie hoofdkerken van Leiden hadden immers ook land en belangen in Lisse. Deze route was (nog) niet bedreigd door het water van de verenigde meren, al stond het water in Sassenheim regelmatig in de straten van dit buurdorp. Lisse lag hoger dus had daar geen last van. Het heeft voordelen “op” Lis te wonen.

Haerlemmermeer Boeck

Op deze schoolplaat wordt het veenbedrijf uitgebeeld. Veentrappen, turfsteken, baggeren en drogen. Door het ontvenen ontstonden veenplassen waardoor golfslag voor de snelle afkalving zorgde. Hierdoor is het meer steeds meer en meer meer geworden.

In het “Haerlemmermeer Boeck” van Jan Adriaensz Leeghwater, uitgegeven in 1641, laat hij verscheidene mensen aan het woord die getuigenis afleggen over de ingrijpende veranderingen in
de regio. Zo vertelde de Secretaris van Sloten dat zijn grootvader wist te vertellen dat men de Kerk van Rijk niet meer tegen het water kon beschermen. “Zoo resolveerden deze boeren te zamen, wederom een Kerk, die nu ook weer is weggesleten, in het noorden in te setten, so verre als men een wit Paert konde sien ofte beogen, ende sy meinden alsdan dat sy nu en altyt, van het water van de Meer bevrijt soude wesen, welke heel anders gebleken is.” Ook een getuigenis van Schippers; “onlangs geleden, dat aldaar ontrent een stuk lants weggedreven is daar vijf bomen opstonden ende wossen, alsoo de Schippers getuygen, die over de Meer voeren en het selve gesien hebben.” Ook een inwoner van Lisse komt voor in het boek. “Ryckje Jansdr. tuychde dat sy wel heeft gekent eene Claes Hendricxsz die plach te wonen tot Lisse, wiens vader genaempt Heyn Leech selve met een kodde ofte verrejager van Ruygen Houck hadde gegaen ende gesprongen tot opde Vennep, ende liep so door tot Hillegom te Kercken, sonder daertoe eenige schuyt off schip te gebruycken, sulcx de voorsz. Claes Hendricxsz tegens haer, getuyge, wel hadde geseyt.” Het moet een grappig gezicht zijn geweest al die slootje springende mensen in het nog droge gedeelte van het latere Haarlemmermeer. Naar de kerk gaan met een polsstok! Opvallend is dat veel van die getuigenissen gaan over de bijzonder nauwe doorgang tussen Vennep en ’T Veer. Een geroeide boot kon er niet tussendoor, de spanen kwamen dan op het land en passeren was helemaal niet mogelijk.

Internationale belangstelling
De vraatzuchtige meren zorgden voor voldoende gesprekstof. Toen in 1840 Jonkheer van der
Poll de eerste spade in de grond stak bij Hillegom en een start maakte voor de bedijking van het
Meer, trok dat ook internationale belangstelling. In het in de 19e eeuw bekende Duitse tijdschrift Die Gartenlaube stond een artikel, genaamd: “Vergrabene und Versunkene Schätze” geschreven door R. Zander,: “Vermeldenswaardig zijn de edelmetaalschatten die bij de ondergang van de Spaanse Armada voor de Nederlandse kust in de Noordzee verzonken zijn en welke nieuwe schatten rusten op de bodem van het Haarlemmermeer. Intussen is deze binnenzee droog gelegt, maar men heeft geen schatten gevonden, ofschoon de wrakken van de gestrande Spaanse oorlogsschepen zijn bloot gelegt. Het schip in kwestie moet dan ook op volle zee gezonken zijn. Maar de bronzen scheepskanonnen van de Spanjaard waren evenzo goed en konden als een metaalschat dienen”.

Vondsten
De Duitse schrijver was blijkbaar slecht op de hoogte van de situatie ter plaatse. Het is toch totaal onmogelijk dat een Spaans zeekasteel zou verdwalen en zinken in het Haarlemmermeer. Toch was wel te verwachten geweest, dat na de drooglegging de bodem van het meer een eldorado voor archeologen zou zijn geweest. Aan de oevers van het water hebben sinds mensenheugenis mensen geleefd en in de laatste eeuwen zo’n dertig- tot veertigduizend zielen. Menig schip leed op het meer schipbreuk en er is menig gevecht uitgevochten, waarbij vele Hollandse ven Spaanse matrozen hun graf hebben gevonden in het water van het meer. Toen het meer bedijkt was en het water weggepompt, is de bodem in alle richtingen doorsneden met sloten en wegen. Oudheidkundigen waren in de stellige overtuiging van een rijke oogst. Nou dat viel waar tegen. De enige overblijfselen van mensen welke gevonden werden bestonden uit één of twee scheepswrakken, wat Hollandse en Spaanse wapens, wat potjes en kruikjes en enige muntstukken uit de Spaanse tijd. Maar er is geen enkel stoffelijk overschot van mensen gevonden in de Haarlemmermeer. Wel schijnt de verloren gewaande fuik van Crijn Pietersz. van Nieuwerkerck te zijn teruggevonden gevuld met graten van zijn visvangst. ■

Bronnen:
Haerlemmermeer Boeck van Jan Adriaensz, Leeghwater 1643
Omvang Haarlemmermeer en de meren waaruit ontstaan, J.C. Ramaer 1892
Gemeente Archief Lisse, Resolutieboeken van Schout ende Burgemeesteren.
Archief Hoogheemraadschap van Rijnland
A.A. Beekman: De strijd om het bestaan
A. Ramaer: Haarlemmermeer Copyright: Arie de Koning.

Detail uit een kaart van Zuid-Holland (1573) gemaakt door Christiaan Sgrooten  inopdracht van de Hertog van Alva.
Bij de intro een gravure van een waterschudding die het gevolg was van een aardbeving 200 km uit de kust van Portugal. Een tsunami met golven van 20 meter hoog verwoestte Lissabon en kostte aan tienduizenden mensen het leven. Die zeebeving daar zorgde op het Haarlemmermeer voor deze angstaanjagende taferelen.

 

Zeeslag bij het Spaarne 1573. Pas 50 jaar erna, in 1621 gschilderd door Hendrick Cornelsz. Vroom, in opdracht van het stadsbestuur van Haarlem. De Spaanse vloot had 63 schepen op het meer onder leiding van Bossu, tegen meer dan honderd schepen onder admiraal Marinus Brandt. Zijn vloot was slecht uitgerust en de wind stond gunstig voor de Spanjaard. De Geuzen werden verslagen het restant van de vloot vluchtte richting Kaag en Oude Wetering en werd daar opgewacht door luitenant Francois van Boshuizen, die nog eens 21 schepen veroverde. Na zoveel geweld zou je wel wat meer scheepswrakken kunnen verwachten.

 

BIJ DE HARTPAGINA: Kaart van Bolstra

Melchior Bolstra maakte voor het Hoogheemraadschap van Rijnland een kaart met groeilijnen van het Haarlemmermeer.

door de redactie.

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 4, december 2019

Melchior Bolstra ‘landmeter’ maakte in opdracht van de Dijkgraaf en Hoogheemraaden van Rhynland deze kaart van de grote Haarlemmermeer en/of Leydsemeer. Hierin staan de groeilijnen weergegeven van de steeds groter wordende “Waterwolf” vanaf 1531. Bij iedere storm werden er weer broeklanden weggescheurd en verzwolgen, boerderijen, zelfs hele dorpen zijn door de golven overspoeld en verdwenen. Naarmate het meer steeds groter groeide, werd ze bij iedere storm nog onstuimiger. Het water kwam steeds dichter bij de grote steden, daarom werd het hoog tijd dat er wat ging gebeuren. Eerdere plannen om de steeds grotere watermassa in te polderen werden te duur geacht. Leeghwater had 160 molens nodig in zijn plan, Cruquius kon volstaan met 112 stuks. Ir. Van Lijnden kon met 3 stoomgemalen die enorme plas leeg trekken. Op 5 mei 1840 is men bij Hillegom begonnen met het graven van de Ringvaart. Polderwerkers uit heel Nederland kwamen hier werken en vonden hier een nieuw bestaan. Veel families in onze omgeving zijn hier terecht gekomen door de behoefte aan mankracht in de strijd tegen “De Waterwolf”.

Kaart van de Haarlemmermeer door Bolstra.

1ste Poellaan 65 - Poldermolen van de Zemelpolder

1ste Poellaan 65 – Poldermolen van de Zemelpolder

De molen is een achtkantige bovenkruier op een onderbouw van bakstenen.

Kadaster: D-8293. Bouwjaar: waarschijnlijk 1743, herbouw 2003.

In het bovenwiel stond het jaar 1743 ingekerfd. De molen werd gebruikt om de Zemelpolder droog te houden. In 1999 is de molen afgebrand, in 2003 herbouwd.

Het is een achtkantige bovenkruier, een grondzeiler. De gemetselde onderbouw is van rode baksteen. De bovenbouw is van hout, gedekt met riet. Het kruiwerk bestaat uit een overring en een onderring. Het kruiwerk is m.b.v. de staart en het kruirad vanaf de grond te bedienen. Bovenwiel met kammen en een vang. De vlucht van de molen is ~ 19.30 m (oorspronkelijk was dit minder, nl 17.90 m en later 18.60m)

Oorspronkelijk was het een schepradmolen, later werd een vijzel gebruikt.

Midden 17e eeuw waren er 2 kleine poldertjes in het gebied waar nu de zemelmolen ligt.(samen niet groter dan 50 morgen). Ieder met een eigen watermolen. In 1662 werd besloten om de polders samen te voegen en voortaan door 1 molen te laten bemalen.

Op een oude kaart uit 1687 staat de polder vermeld als Hemelpolder, maar op andere kaarten staat Zemelpolder. Mogelijk is de naam een verwijzing naar “kleine” polder. Een oude betekenis van het woord zemel schijnt klein te zijn.

Wanneer de eerste molen na het besluit van 1662 is gebouwd is niet bekend. Het oudste zekere jaartal is het jaar 1743 wat in het bovenwiel gekerfd stond.
In het archief van Rijnland staan in 1806 gegevens over de molen bekend. Het is een wipwatermolen en de maten van o.a scheprad en wachtdeur worden in duimen omschreven. De te bemalen polder is 42 morgen en 489 roe groot ( 45 ha).
In 1871 (na de Franse tijd waarbij het metrisch stelsel wordt ingevoerd) wordt een meting in cm. opgegeven.
Uit 1904 zijn weer metingen bekend en gaat het om een polderoppervlak van 71 ha.
Tussen de beide laatste metingen zijn grote verschillen. Mogelijk zijn er grote reparaties verricht of is de molen zelfs vernieuwd.

Oorspronkelijk werd de molen alleen door één van de landeigenaren, of hun knechten, in werking gezet wanneer dat nodig was.

Tot 1928 is de molen in bedrijf als schepradmolen. Dan wordt een elektrisch aangedreven vijzel geplaatst. Geleverd door machinefabriek Spaans uit Haarlem. Met ijzeren roeden van 19.30 meter en een gietijzeren as. Voor deze aanpassing moesten de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland toestemming geven, aldus schrijft de toenmalige polderbestuursvoorzitter J.W.A. Lefeber.

In 1943 kocht de gemeente de molen. Voor een symbolisch bedrag van 1 gulden. Grote herstelwerkzaamheden aan het kruiwerk werden hierna uitgevoerd.
Toen er in het voorjaar van 1945 geen elektriciteit meer geleverd werd heeft men de polder met behulp van een automotor bemalen.
In 1973 was er, door het lange stilstaan ( sinds 1928 was er elektrisch bemalen), weer een restauratie nodig. Vanaf die tijd werd de zemelpoldermolen bemalen door leden van het Gilde van Vrijwillige Molenaars. Jan van der Veek en later Pieter van der Veek en zijn vrouw Helga zijn zeer betrokken bij de molen. Er wordt regelmatig gewezen op het feit dat de molen vanaf de 60er jaren van de vorige eeuw steeds meer omsloten wordt door bebouwing en begroeiing.

De molen was rijksmonument, maar werd na de brand in 1999 van de monumentenlijst geschrapt. Alleen de veldmuren bleven na de brand over.
De molen werd weer naar zijn oorspronkelijke vorm gereconstrueerd, dus geen elektrisch aangedreven vijzel, maar weer als vanouds met een scheprad.

Dit kon ook omdat de vijzel in 1928 in de watergang van het scheprad was geplaatst.

De wederopbouw van de molen was mede mogelijk door een inzamelingsactie onder de burgerij. (april 2000). In 2003 was de molen weer herbouwd. Molenmaker was Verbeij. In het gras naast de molen ligt de bovenas van zijn voorganger, die na de brand is afgekeurd.

De molenwerf is redelijk oorspronkelijk. De molenbiotoop is aangetast door omliggende bebouwing en beplanting. Er is te weinig ruimte om de molen.
Vrijwilligers zorgen er voor dat de molen geregeld draait. De molen staat sinds 2008 op de gemeentelijke monumentenlijst.

De Zemelpoldermolen in 1935

De Zemelpoldermolen verloor zijn wieken in 1950 door een storm

1ste Poellaan 65 - Poldermolen van de Zemelpolder

De molen na de herbouw in 2003

DSL beschrijving klik: Poellaan__Eerste_65

POELPOLDER Wonen in de Leeuwerikstraat

Ina van Leeuwen  verhaalt over de afgelopen 50 jaar over het wel en wee van Poelpolder.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 3, juli 2015

Poelpolder 50 jaar is aanleiding voor een paar artikelen over dit deel van Lisse. In dit julinummer het verhaal van Aad en Ina van Leeuwen die in 1967 in de Poelpolder kwamen wonen. Zowel Aad als Ina zijn Lisser van geboorte. Voor ze trouwden woonde Ina aan de Broekweg en Aad woonde in de Engel aan de 3e Poellaan.

Brug bij de Zemelpoldermolen, met de tijdelijke bovengrondse elektriciteitsvoorziening. De vogelbuurt is in ontwikkeling. 1966

In hun jeugd was de Poelpolder nog het gebied van de veetelers. Ina kwam er niet vaak. Maar ze herinnert zich nog wel dat ze met vriendinnen en zusjes naar de Poel trokken om er margrieten te plukken. In juni waren die er volop te vinden. Ze moesten er wel een heel stuk voor lopen. Van de Broekweg naar de Heereweg, dan de 1e Poellaan op en verder via de brug bij de Zemelmolen de Poelpolder in. Fietsen hadden ze niet. Hun jeugd viel in de oorlogstijd. Uit die tijd herinnert Ina zich ook nog dat haar vader wel eens bij boer Verdegaal langs ging. Er lag een roeiboot in de Greveling aan het verlengde van de Broekweg, waarmee werd overgevaren naar boer Verdegaal. Ina mocht dan wel eens mee, ze haalden daar wel biest. Wanneer het gevroren had was de Poelpolder ineens heel dichtbij. En de winters in Ina’s jeugd, de oorlogswinters, waren erg streng. Gerrit Verdegaal haalde dan zijn arreslee te voorschijn voor een tochtje naar de Kagerplassen. Aad kwam wel vaker in de Poelpolder. Wanneer je aan de 3e Poellaan woont ligt dat ook meer voor de hand, maar bovendien had hij een fiets. Zelf verdiend nog wel. Zijn broer had naast zijn gewone werk als timmerman een handeltje opgezet. Hij kocht schapenhuiden op. En daar profiteerde Aad weer van, want die kon heel goed wol spinnen. Dat leverde een aardig zakcentje op. En een enkele keer was er nog een meevaller voor thuis. Soms waren er verse schaapsvachten waar aan de huid hier en daar kleine vetstukjes aan waren blijven zitten. Met uiterste zorg werden die er dan nog van af gehaald. Elk stukje vet was van de hoogste waarde, de oorlogstijd was bepaald geen vetpot.
Na de oorlog volgde de opbouwperiode, maar ook een enorme woningnood. Er werd wel fiks gebouwd om de achterstand, ontstaan door de oorlog, in te halen, maar dat ging niet zo vlot. In 1962 werd de woningnood ‘officieel’ tot volksvijand nummer 1 verklaard.

Buurhuis met poortje naar de kolenopslag

Toen was men in Lisse al ver gevorderd met de plannen voor de bebouwing van de Poelpolder. Ina en Aad waren inmiddels in 1960 getrouwd. Ze hadden mazzel, want Aad was al lang daarvoor ingeschreven voor een woning en daardoor werd hen een bovenhuis toegewezen. Zij kwamen te wonen aan de Heereweg, schuin tegenover de Veldhorststraat waar toen op de hoek de dames Reeuwijk een kruidenierswinkeltje hadden. De ingang van de kruidenierswinkel was aan de Heereweg. De Incassobank was toen nog een echte bank waar de directeur boven woonde. Aad en Ina woonden boven bloemenzaak Stroet. Best een mooie woning. Twee kolenkachels waren er. Voor de kolen was een opslagplaats achter de zaak van Stroet. Dat betekende buitenom kolen gaan halen, weer via het poortje, voor de winkel langs naar de opgang naar de bovenwoning en dan naar boven. De bovenste verdieping was afgewerkt met kraalbeschot, maar natuurlijk ook erg koud, want daar werd niet gestookt. In de strenge winter van 1963 vond hun zoontje, wakker geworden in zijn ledikantje, het prachtig om het ijs van het beschot te krabben.

Dat de voorbereidingen voor het bebouwen van de Poelpolder in volle gang waren merkten ze op de Heereweg maar al te goed. Steeds kwamen er zware vrachtauto’s langs die vanuit de Veldhorststraat de bocht namen naar de Heereweg en zo door naar de Poel gingen. Bij iedere vrachtwagen schudde het hele huis en rammelden de kopjes bijna van tafel en de schilderijtjes van de muur. Het duinzand dat gebruikt werd voor wegenaanleg en bebouwing in de Poel kwam van de Ruigenhoek en geloof maar dat er heel wat nodig was! Het bovenhuis aan de Heereweg was prachtig, maar wel onpraktisch voor een gezin met kinderen. Op straat spelen met dat zware vrachtverkeer: veel te gevaarlijk. En op het plaatsje waar het kolenhok stond kon ook niet want dat was van Stroet en andere gebruikers. Naar buiten met 2 kinderen was een hele onderneming. De kinderwagen stond beneden. Dus de beide kinderen naar beneden dragen. Even snel een boodschap doen was er niet bij. Maar gelukkig had oma Groen in ‘t Woud aan de Broekweg een tuin met een zandbak. Natuurlijk wilden ze graag een eigen huis. Maar dat ging zo maar niet.

Aad was in 1962 gaan werken aan een school voor grafisch onderwijs in Den Haag. En in die tijd was wonen in de plaats waar je werkte min of meer verplicht. Er mocht alleen afgeweken worden van die regel wanneer de werkgever toestemming gaf en daar waren vaak voorwaarden aan verbonden. Maar gelukkig, die afspraak kon gemaakt worden en dus werd er in 1965 ingeschreven voor een te bouwen woning in de vogelbuurt in de Poelpolder. Het was het eerste project, een blokje van 4 straten, van koopwoningen in de Poelpolder. Ze werden gebouwd in opdracht van Eurowoningen, Den Haag. Kosten fl.32.000-, met een subsidie van fl.2000,- onder voorwaarde dat men er 10 jaar zou blijven wonen. Nu, dat hebben Ina en Aad inmiddels ruimschoots gehaald want ze wonen nog steeds op hetzelfde adres in de Leeuwerikstraat. Het waren eenvoudige en relatief kleine woningen. Met een vlizotrap naar de bovenste verdieping en nog steeds met een kolenhok, want cv zat er niet in. Die cv heeft Aad zelf aangelegd in een tijd dat doe-het-zelf nog niet in de mode was. De Gamma en Karwei moesten nog uitgevonden worden. Maar hier had Aad baat bij zijn werkkring. Daar waren ook specialisten op het gebied van leidingwerk e.d. dus die cv die kwam er wel. Net als veel andere verbeteringen in de loop van de jaren. Als je dat vergelijkt met het oorspronkelijk opgeleverde huis dan is het verschil enorm.
Toen de woning in maart ’67 werd opgeleverd waren ze er dolgelukkig mee. En de kinderen ook. Die konden eindelijk buiten spelen. De verhuisdozen waren nog niet uitgepakt of de oudste kwam al drijfnat thuis want hij was in het water gekieperd. De oudste ging nog naar de Jozefschool in het dorp, maar z’n jongere broer kon al naar de (nood) kleuterschool in de Poel, die achter de Uitermeer lag. In het blok van Ina en Aad kwamen voornamelijk Lissers wonen.

Bouw in de Leeuwerikstraat in de zomer van 1966

Maar  huizen er vlak bij kwamen mensen van buiten wonen, bijv. in de Kievitstraat veel Shellmensen en in de Kwartelstraat en Uitermeer oneven kwamen mensen van de marine, van vliegveld Valkenburg wonen. Ook in de huurwoningen achter de Uitermeer woonden o.a. marinemedewerkers. En dat merkten ze in de buurt! Regelmatig werd er een rondje laag overgevlogen voor het thuisfront. Ook kwamen in de woningen van de woningbouwvereniging veel Lissers wonen die in de bollen werkten. De mechanisatie in de bollen moest toen nog helemaal op gang komen, er waren dus nog veel arbeidskrachten nodig op de bollenbedrijven.
Een buurtgevoel was er in die tijd nog niet echt. Lissers blijven Lissers en de anderen waren toch vreemde eenden in de bijt. In de begintijd was het nog een beetje pionieren. Noodwinkels, zoals supermarkt Hogeboom, waren in de garages achter de Uitermeer. De vuilnisbelt lag toen nog tegen de Ringvaart aan en op de belt woonde toen Jan Ponsioen. Later kwam deze vreemde vogel aan de Roversbroekdijk te wonen. Deze excentrieke maar vriendelijke figuur met zijn wetenschappelijke boeken en onverzadigbare verzamelwoede maakte het de gemeente nog wel eens moeilijk waarbij hij z’n eisen wel wist te stellen.
In juni ’67, een paar maanden na de verhuizing, werd er weer een zoon geboren in huize Van Leeuwen. De Poel was een woongebied voor veel jonge gezinnen. Dus kwamen er scholen bij en zo langzamerhand kwam er meer samenhang in de Poelpolder. Het gemeenschapscentrum De Poel werd opgericht. Daar werd ook gekerkt (hoorde bij de Agathaparochie) en werd ook een kerkkoor gesticht met Huug Tielemans als dirigent.
De moeder van Ina kwam in de eerst opgeleverde flat aan het Rembrandtplein te wonen. Zij had gezondheidsproblemen gekregen, de Broekweg ging niet meer. Gelijkvloers wonen was noodzakelijk. Het was een mooie flat met vrij uitzicht over de nog onbebouwde polder richting Leiden. Ze woonde tussen de Leidenaren. In Leiden was een enorme woningnood en er was de afspraak dat Lisse een grote hoeveelheid Leidenaren zou huisvesten in de Poel. Lissers moesten eigenlijk niets hebben van een flat. Die wilden een stukje grond bij het huis. Mevrouw Groen in ’t Woud heeft niet lang in de Poelpolder gewoond. Haar gezondheid werd minder en in het dorp werd Eikenhorst gebouwd. Een woonvorm speciaal voor ouderen waar in de begintijd ook een tanende belangstelling voor was. Mevrouw Groen in ’t Woud was nog geen 70 toen ze daar kwam wonen. Maar ze woonde nog zelfstandig. De generatie daarvoor trok meestal bij de kinderen in. Aad vertelt hoe bij zijn ouderlijk huis aan de 3e Poellaan eerst een grootouder van vaderskant kwam inwonen en later nog een grootouder van moederszijde. Maar die laatste bracht ook nog een weeskind mee dat bij hen in huis geplaatst was vanuit St. Vincentius, het weeshuis in de Engel. En dat terwijl het huis van Aad’s ouders niet groot was en ze er met 7 kinderen woonden!
Dat waren andere tijden. Ina en Aad hebben heel veel zien bouwen in de Poel. Het lawaai van de zware vrachtwagens van de Heereweg werd vervangen door lawaai van de heimachines. Wanneer er nu gebouwd wordt is er praktisch geen overlast meer van heimachines. Inmiddels hebben ze naast opbouw ook al weer afbraak meegemaakt. De school waar hun zoons op waren, de Flamingoschool, was geen lang leven beschoren. En dat, terwijl de school in de Engel waar Aad zelf op zat nog steeds springlevend is. De Poelpolder is ontworpen met oog voor het groen. Ook het groen is al vaak vervangen en onderwerp van protest geweest bij dreigende kap. De laanbeplanting van de Ruishornlaan is al een keer, of misschien wel meerdere keren, opnieuw ingeplant. Zo verandert er voortdurend wat, maar blijft het een levendige wijk waar Aad en Ina het nog steeds naar de zin hebben. Ina brengt al jaren het Nieuwsblad van de vereniging in haar wijk rond. We hopen dat ze dat nog jaren kan blijven doen. Net als wonen in de Leeuwerikstraat in de Poelpolder.

POELPOLDER: Molenaar Duineveld

De bewoningsgeschiedenis van de grote Poelpoldermolen wordt beschreven. Ook andere zaken over de Poelpolder komen aan de orde.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 2, april 2015

Grote Poelmolen Foto van vóór 1950, genomen richting noorden. Het  noodgemaal met de Kromhoutmotor staat er nog niet. Rechts is de Ringvaart. In het midden, meteen links van de molen is de woning van De Vlieger in de Poelpolder.

Een polder zonder molen is natuurlijk ondenkbaar. Daarom nu herinneringen van de heer Duineveld. Hij was jarenlang molenaar van de Lisserpoelmolen. De heer Duineveld is opgegroeid op een boerderij in De Engel. Na de diensttijd solliciteerde hij naar de functie van molenaar op de Grote Poelmolen. Dat was in 1953. Toen woonde de oude molenaar, Joop Kerkvliet, er nog en daar leerde hij het vak van. In die eerste jaren als molenaar woonde Duineveld nog bij zijn ouders in de Engel. Naast molenaar werd hij ook veehouder. Het vak van molenaar is altijd al een deeltijdbaan geweest. In 1678, toen de voorgangers van de huidige molen er nog stonden, ontving de molenaar op de achtkanter molen 120 gulden en die op de kleinere wipmolen 70 gulden per jaar. Een ongeschoold arbeider verdiende in die tijd zo’n 300 gulden per jaar. Het maalloon was niet slecht en men had vaak ook bepaalde privileges, zoals vrij wonen en stookvergoeding, maar om in het levensonderhoud te voorzien moest er iets bij gedaan worden.
Voor molenaar Duineveld was het malen dus een deeltijdbaan. In 1961 bedroeg het maalloon bijna 700 gulden. Ter vergelijking: een jaarloon voor een arbeider was begin jaren ’60 zo’n 4.000 gulden/jaar. Je zou bijna concluderen dat de betalingsverhoudingen weinig veranderd zijn in die drieeeuwen.
Ook andere taken in de polder kwamen in aanmerking voor een vergoeding. In ’75 werd de vergoeding voor polderbestuursleden vastgesteld op fl. 175- per jaar, voor de voorzitter fl. 350- per jaar. In dit verband is het curieus dat de vertegenwoordiger van de gemeente Lisse (Lisse was ook stemgerechtigd), de heer Mesman, in de vergadering stelt dat de vergoedingen veel te laag zijn. Ze zouden moeten verdubbelen. Daarop leggen de bestuursleden uit dat ze hun verkiezing voor het bestuur zien als een grote eer, waar vanzelfsprekend geen juiste geldelijke waardering tegenover behoeft te staan. Bovendien was het al een redelijke verhoging vergeleken met nog niet zo lang daarvoor toen de vergoeding voor een bestuurslid fl. 25 bedroeg. Zou een dergelijk idealisme nog bestaan? Terug naar molenaar Duineveld in 1953. Brood op de plank moest er komen en de combinatie veehouder/molenaar was passend. Er werden, met geleend geld van pa, 7 koeien gekocht. Vlak bij de molen had Duineveld toen 9 ha. grasland. Bij de ouderlijke boerderij, ook een melkveebedrijf, had hij ook nog eens 9 ha. in gebruik. Hard werken, maar na een jaar kon er afgelost worden. In 1958 ging hij met zijn vrouw in de molen wonen. Er werden 5 kinderen geboren. Ze zouden er uiteindelijk 47 jaar wonen. Toen de vorige molenaar, Joop Kerkvliet, in de molen woonde nam eenvzuiggasmotor, die in de molen geplaatst was, nog veel ruimte in. Dat gezin had beneden een kamer met bedstee, boven ook een kamer met bedstee en op de zolder sliepen de kinderen. In het halletje stond een gasstel. Waterleiding was er niet. Men gebruikte regenwater of haalde ergens een emmer water. Toen was de kwaliteit van regenwater gelukkig nog goed. Die zuiggasmotor moest er voor zorgen dat de polder minder afhankelijk van de wind zou worden voor de bemaling. Maar dat was lang niet voldoende. m de motor aan de gang te krijgen was bovendien de hulp nodig van veehouders uit de buurt. In 1956 kwam er een noodgemaal met een Kromhoutmotor naast de molen te staan. Dus toen de heer en mevrouw Duineveld in de molen kwamen wonen was er wat meer woonruimte. Om vanaf Lisse bij de molen te komen kon je via de 2e Poellaan met een wagen tot De Vlieger (zo’n beetje bij het zuidelijkste puntje van de Roversbroek) komen. Daar was ook een brug naar de Poelpolder. Naar de molen moest je dan het pad over de dijk volgen. Je kon ook door het land naar de 3e Poellaan. Het adres van de molen was ook 3e Poellaan. Maar de verbinding naar de overkant, naar de Haarlemmermeer, was veel eenvoudiger en werd meer gebruikt. Ook voor het boerenbedrijf.

De heer Duineveld in de nok van de molen bij een reparatie, uitgevoerd door medewerkers van molenmakersbedrijf Verbij

Want de heer Duineveld was dan wel molenaar, zijn beroep was bovenal veehouder en veehandelaar. De melkbussen werden overgevaren. ’s Zomers werden ze 2 maal daags opgehaald, in de winter 1 maal daags om naar melkfabriek Hollandia in Hazerswoude te gaan. Je had toen ook nog melkfabriek Heemskerk in Noordwijkerhout, een melkfabriek in Leiden en natuurlijk Menken in Wassenaar die nog lang heeft bestaan. De melkbussen werden opgehaald door een transporteur en eventueel voor de verschillende fabrieken elders overgeladen. De bussen waren genummerd en je had een dubbel stel melkbussen. Ook een broer van hr. Duineveld werkte 10 jaar in het veebedrijf. Waar indertijd grasland was bij de boerderij van zijn ouders werd het land omgezet en ontstond bollenland. Twee andere broers hadden daar hun bedrijf. Het veehoudersbedrijf bij de molen werd van lieverlee uitgebreid. Er kwamen stallen bij en later ook een woning. Maar het plekje van de molen had zo’n mooi uitzicht; verhuisd naar die woning zijn ze nooit. Inmiddels staan er zo’n 300 koeien op het bedrijf. Dat de melkveehouderij in de laatste 50  jaar enorm veranderd is blijkt wel uit deze aantallen. Met de hand melken was al lang  overgenomen door machines, een melkblok (melkkrukje) is niet meer nodig. Vroeger molk je met de hand en dan deed je zo’n 6 koeien per uur. Nu doet de machine dat voor 100 koeien. En dan de hoeveelheid melk. De 7 koeien waar de heer Duineveld mee begon leverden 2 melkbussen op, 80 l. Nu zorgen 160/170 koeien voor een melkproductie van zo’n 4.000 l. Het 2 maal per daags overvaren met de bussen is al lang voorbij; eens per 3 dagen wordt de koeltank leeggehaald door een melkwagen. De Poelmolen zorgde dus voor het droog houden van de Poelpolder. In de Poelpolder woonden maar weinig mensen; 4 a 5 boerderijen waren er. Daarnaast waren er wel een tiental veehouders die elders hun boerderij hadden, maar in de polder grond bezaten. Uit Lisse waren dat: De Wit, Van der Salm en Hulsebosch. Uit De Engel: Heemskerk, Duineveld en Van der Zon. De Roversbroek en de Poelpolder verschilden wezenlijk van elkaar. In de Roversbroek woonden aardig wat mensen en het waren daar veelal kwekers. Je had één groot veehoudersbedrijf, Warmerdam, en enkele kleinere zoals De Groot, Brak en Bakker. In 1890 was er vanuit de Roversbroek al een keer voorgesteld om te bestuderen of een gezamenlijk stoomgemaal niet een oplossing zou betekenen voor de bemalingsproblemen van beide polders. Er werd lang over onderhandeld, maar in 1896 verwierp het polderbestuur van de Poel het plan.
Toch was de nood soms wel hoog. De Poelpoldermolen werd in 1907 door een windhoos getroffen en in 1917 werden weer de molenas en de roeden vernield. Dan was langdurig onderhoud natuurlijk nodig en ontstond een probleem met de afwatering.
Molenaars kunnen een weersomslag vaak aan zien komen, die hadden daar geen buienradar voor nodig. Toch gebeurde het wel dat een plotseling aanwakkerende wind snel ingrijpen vroeg. Dan was het een hele toer om de molen stil te zetten. Ook molenaar Duineveld is dat wel overkomen. Gelukkig steeds goed afgelopen, maar hij is toch wel met een emmer zand naar boven gegaan om te kijken of de as niet warmgelopen was. Voor onderhoud aan de molen kwam in de begintijd molenmaker De Gelder uit Leiden. Later werd dat molenmakersbedrijf Verbij uit Hoogmade. De molenaar moest de staat van de molen in de gaten houden en deed voorstellend aan het polderbestuur voor het noodzakelijk onderhoud. De polder was eigenaar en daar moest dus beslist worden of men het geld er aan wilde besteden. Om een idee te geven: in 1961 werd er door fa. De Gelder voor 1380 gulden werk geleverd aan de molen. Daar kwam verder aan onderhoud nog bij schilderwerk, rietdekkerswerk. Het totaal aan onderhoudswerk was dat jaar begroot op 3000 gulden. 1 maal per jaar was er een algemene ledenvergadering in de Witte Zwaan. Daar werd ook over de polderlasten gestemd. In 1961 was het voorstel 43 gulden per ha. Leden waren degenen die land in eigendom hadden in de Poelpolder. Het stemrecht was verdeeld naar het aantal ha. grond dat in eigendom was. Het bestuur vergaderde indien nodig. Om te zorgen dat water goed afgevoerd kan worden, wordt er jaarlijks een schouw gehouden. In augustus was er de 1e schouw. Bij de schouw werden de tocht, de scheisloten en natuurlijk de molentocht, die de molenaar zelf schoon moest houden, bekeken. De molentocht was zo’n 600 m. lang en het moest indertijd allemaal met de hand onderhouden worden, dus dat was wel een paar weken werk . De overige sloten van de veehouders waren eigen verantwoordelijkheid. Toch gebeurde het wel in natte periodes in de zomer, vooral in het noordelijkste deel van de polder, dat het water niet voldoende weggemalen kon worden. Gemalen werd er dan 24 uur per dag. Een sloot die niet voldoende open was verergerde de problemen natuurlijk. Dan kwamen de veehouders wel verhaal halen bij de molenaar. Eind oktober was de 2e schouw door het polderbestuur. Eerst verzamelen bij de vader van de heer Duineveld (hij zat in het polderbestuur) met koffie. Dan werden de taken voor de schouw verdeeld in noord, zuid en de tocht. Het schouwen was zo tegen 12 uur klaar. Dan naar de molen voor het na vergaderen met een borreltje. Een zeer gezellige afsluiting waarbij drankjes geschonken werden die nu nauwelijks meer gedronken worden als oude genever en een brandewijntje. De Roversbroekpolder en de Poelpolder werden in de 60-er jaren als polders samengevoegd. Het gemaal van de Roversbroek werd in ’70 opgeheven. Dat had gevolgen voor de afwatering. De Poelpolder is een diepe polder; het zomerpeil bedraagt -3,73 m NAP, het winterpeil – 4,- NAP. De Roversbroek ligt iets hoger dan de Poel. De dijken werden afgegraven en er kwamen duikers onder de wegen om het water naar de Poelpolder af te voeren. Extra elektrische bemaling was nodig.

Het recreatieve fietspad ligt inmiddels langs de molen. Foto 1991.

Toen het plan voor de bebouwing er kwam is het land van de veehouders vrij verkocht. Het meeste werd door de gemeente gekocht. Met de bebouwing van de Poelpolder werd de waterafvoer ook anders geregeld. Er kwam een rioolstelsel en de gemeente had een eigen bemaling.
De Poelmolen, eerst eigendom van de Poelpolder, werd overgedaan aan waterschap De Oude Veenen. In 1986 kwam de molen in handen van de Rijnlandse Molenstichting. Het werk van de molenaar veranderde mee. Tegenwoordig wordt er alleen nog op vrijwillige basis gemalen. Eind 2005 volgde Jan van Schalkwijk molenaar Duineveld op als vrijwillig molenaar. Gelukkig kunnen we anno 2015 nog steeds genieten van de statig ronddraaiende wieken die het mechaniek in gang houden dat het overtollige water afvoert naar de Ringvaart.

Foto van vóór 1950, genomen vanaf de Haarlemmermeer richting Sassenheim.
De optrekjes bij de molen werden verhuurd als vakantieverblijf.

De Poelpolder: van uitgestrekte weilanden tot grote woonwijk

Het nieuwe boek over 50 jaar Poelpolder door Arie in ’t Veld

In 2015 is het vijftig jaar geleden dat begonnen is met bouwen in de Poelpolder. Arie in ’t Veld heeft daar een boek over geschreven: “De Poelpolder: van uitgestrekte weilanden tot grote woonwijk.

door Arie in ‘t Veld

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 1, januari 2015

In 2015 is het vijftig jaar geleden dat de Poelpolder bestaat. Let wel: de Poelpolder als woonwijk, want de polder zelf bestaat al sinds mensenheugenis. In dit verband is een boekje uitgebracht waarvan we hierbij de eerste pagina’s overnemen. Het boekje kan besteld worden via het secretariaat van de Stichting Poelpolder 50 of Tiny.Reeuwijk@xs4all.nl Dat het oog van de bestuurders voor het bouwen van woningen op de Poelpolder viel was niet zo vreemd. Aan het begin van de zestiger jaren van de vorige eeuw telde Lisse ruim dertienduizend inwoners, waaronder 599 woningzoekenden. Een groot aantal daarvan stond al vele jaren als woningzoekende ingeschreven maar had weinig hoop op adequate huisvesting, omdat er slechts mondjesmaat nieuwe woningen verrezen. Het gemeentebestuur had echter plannen die ertoe konden bijdragen dat het schrijnende tekort aan woningen zo spoedig mogelijk opgelost zou worden. De bestuurders hadden daarvoor met name de uitgestrektheid van de Poelpolder op het oog en begonnen reeds halverwege de vijftiger jaren met de voorbereidingen om in dat gebied op grote schaal huizen te bouwen. Overigens makkelijker gezegd dan gedaan, want in die tijd konden gemeenten niet zo veel bouwen als ze wilden. De aantallen werden via de zogenoemde contingenten ’verdeeld’ en dorpen als Lisse kwamen er dan nogal magertjes vanaf met zo’n vijftig tot zestig woningen per jaar. Een druppel op een gloeiende plaats dus. Maar de bestuurders van Lisse gingen niet bij de pakken neerzitten en de tijd zou leren dat zij, en niet in de laatste plaats burgemeester mr. Th. M.J. de Graaf, uiterst vindingrijk waren en er in slaagden de toegekende contingenten enorm uit te breiden. Bouwen dus in Lisse en met name in de Poelpolder. Al in 1956 waren er plannen om woningbouw in de Poelpolder te plegen en werd daarover voor het verwerven van de benodigde grond veel overleg gepleegd met de grondeigenaren. Met tot gevolg dat aan het begin van de zestiger jaren enkele taxateurs van de gemeente de opdracht kregen om de gronden in de Poelpolder te taxeren. Met de eigenaren was al eerder gesproken over de taxaties. Het werd snel duidelijk dat het een harde strijd zou worden omdat ze de grond niet voor de getaxeerde prijzen wilden verkopen. “Het dreigende tekort aan bouwterrein in het dorp, evenals de toename van de bevolking is voor het college aanleiding om, in afwachting van de resultaten van de te voeren onderhandelingen, reeds een aanvang te maken met de tijdrovende onteigeningsprocedure,” aldus B en W, daarmee gelijk aantonend dat men van plan was hoe dan ook de gronden in de polder voor woningbouw te verwerven. En dat ging dan ook nog gepaard met de mededeling dat men in 1962 met de bouw wilde beginnen. Maar ja, iets voornemen wil niet altijd zeggen dat het ook onmiddellijk kan worden aangepakt, zoals ook de gemeente ervoer. De grondeigenaren stribbelden namelijk fi ks tegen. Zo vochten zij uitkomsten van de taxaties aan en kwamen ze op de proppen met een deskundige die hen het advies gaf om geen enkele informatie meer aan de gemeente te geven. Dat schoot bij het college van B en W uiteraard in het verkeerde keelgat. “Er zijn dan ook forse woorden gevallen,” aldus burgemeester mr. Th. M. J. de Graaf. Dat er nog een heel lange weg gegaan moest worden voordat de eerste huizen kwamen in wat toen nog weids weilandgebied was, leek echter wel zeker. Enkele raadsleden lieten blijken er dan ook niet zo veel vertrouwen meer in te hebben dat het streven om in de Poelpolder te gaan bouwen spoedig een succes zou worden. “Kunnen we niet onderzoeken of we in Lisserbroek kunnen bouwen”, aldus raadslid Van de Aardweg (KVP) die van de burgemeester te horen kreeg dat deze vond dat het nu wel erg pikant werd. Lisse had volgens hem namelijk besloten een bepaald traject te volgen en in meerderheid hield de raad daaraan dan ook vast. De gemeente hield stug vol met te trachten de benodigde gronden te verwerven en dat de aanhouder wint, bleek later in het jaar, toen men op basis van minnelijke schikking een heel eind kwam en de eerste aankopen konden worden verricht. Voor een gemiddelde prijs van drie gulden per vierkante meter, inclusief het slopen van de opstallen. De daarop volgende grote aankoop was die van twaalf hectare voor een bedrag van 223.000 gulden. Het begin was er dus, maar voor grootschalige woningbouw was dat nog niet genoeg grond en in januari 1963 besloot het gemeentebestuur om de onteigeningsprocedure die men in gedachten had door te zetten en de betrokken grondeigenaren te dagvaarden. Er werd dus zwaar geschut ingezet, maar de gemeente sprak ook de hoop uit dat de partijen uiteindelijk tot een minnelijke schikking zouden kunnen komen. In april was de kogel door de kerk. Na een lange en zeer strenge winter die jaren later nog tot de verbeelding zou spreken en waarin Reinier Paping onder uiterst moeilijke, zeg maar Siberische, omstandigheden de Elfstedentocht won, leken ijs en gemoederen ontdooid, want na tweeëneenhalf jaar onderhandelen had de gemeente alle voor de eerste bouw benodigde grond verworven. Er konden dus plannen worden gemaakt om de woningbouwcontingenten van 1963, 1964 en 1965 in de nieuwe wijk Poelpolder te realiseren. Dertig hectare bouwgrond had men beschikbaar om een begin te maken met de strijd tegen de woningnood. In de hoofden van de bestuurders waren intussen ook al plannen ontstaan voor hoogbouw, maar de ontwikkelingen aan de Van Speykstraat maakten dat daar door menigeen toch nog wel wat sceptisch tegenaan werd gekeken. Er was weliswaar een plan om in het verlengde van de De Ruyterstraat een torenfl at van twaalf verdiepingen te bouwen (veertig meter hoog) waardoor er zestig woningen beschikbaar zouden komen, maar de raad zag daar geen brood in gezien de ontwikkelingen aan de Van Speykstraat. Want wat was het geval: aan de Van Speykstraat waren 99 woningen in hoogbouw verrezen, waarvan er 66 beschikbaar waren voor de woningbouwvereniging Volksbelang. Bij de verdeling van die woningen ging het echter niet bepaald van een leien dakje. In eerste instantie bleek namelijk vrijwel niemand in zo’n woning geïnteresseerd te zijn, wat voor voorzitter Hordijk reden was om zich tijdens de jaarvergadering van de vereniging openlijk af te vragen of de woningnood in Lisse eigenlijk wel zo groot was als op papier werd aangegeven. Om de 66 woningen uit te kunnen geven moest de vereniging namelijk uiteindelijk maar liefst 180 personen van de wachtlijst aanschrijven. Wonen in hoogbouw werd kennelijk niet gewaardeerd. Zelfs niet als de (woning)nood hoog is. Dat dit anders is uitgepakt weten we inmiddels……..

Het logo van Poelpolder 50 jaar

Belangen in de Poelpolder

De geschiedenis van de Lisser Poel van vóór en na 1624 wordt beschreven.  

door Liesbeth Brouwer

NieuwsbladJaargang 14 nummer 1, januari 2015

In de 16e eeuw bestond het oostelijke gebied tussen Lisse en Sassenheim uit een reeks plassen, de Noordpoel, de Zuijdtpoel, Geestwat er en Clypoel. De plassen waren sinds de 2e helft van de 16e eeuw eigendom van Leiden. Ze werden gebruikt voor de vroonvisserij (vroon was oorspronkelijk “aan de landheer behorend”). Tussen het “oude” land en het Haarlemmermeer (Leidsemeer) lag het eiland Roversbroek. Vanuit de dorpen kon men in het noorden via de Greveling en in het zuiden via het Hellegat naar het open water komen. Deze wateren waren ook belangrijk voor de afvoer van het overtollige regenwater. Voor de bewoners van Lisse was dit waterrijke gebied van belang om hun goederen te vervoeren en af te zetten naar bijvoorbeeld de markten van Leiden, Haarlem of Amsterdam. Vervoer over water was in die tijd veel belangrijker dan over wegen. Sinds de verzanding van de Rijn werd het overtollige water in dit gebied afgevoerd naar het Haarlemmermeer. Toch ontstonden er steeds meer problemen met het water.

Poldertjes werden wel met hoosvaten drooggehouden. Paardenmolens hielden veel Lisser poldertjes droog. Bron: A. Freitag, Architectura Militaris nova et aucta.

Veel weilanden kwamen vaak en lang onder water te staan. Boeren bouwden vaak een molentje om zo hun veeteelt te kunnen blijven uitoefenen. In Lisse gebruikten ze tot ver in de 16e eeuw vooral paardenmolens. Zo ontstonden kleine poldertjes. Maar al snel werd duidelijk dat de krachten gebundeld moesten worden; er kwamen grotere polders met een eigen polderbestuur dat door het hoogheemraadschap Rijnland erkend werd. Tussen Lisse en Sassenheim waren meerdere polders. De latere Lisserpoelpolder was eigenlijk een uitzondering in deze reeks polders. Het was namelijk een droogmakerij. De Kerkmeesters van de drie hoofdkerken van Leiden verwierven het plassengebied in 1621 van de stadsregering in Leiden. In de tijd daarvoor waren de Beemster (in 1612) en de Purmer (rond 1617-22) drooggelegd. Dat waren zeer lucratieve ondernemingen. Voor de kerkmeesters een aantrekkelijk idee om hetzelfde te proberen met de drooglegging van de “Lisserpoel”. In 1622 werd octrooi verleend om het Hellegat, het Geestwater met Zuid en Noord Poelen droog te leggen. Het Hellegat bleef nog voor een deel buiten de plannen, maar verder werd meteen met de bedijking en uitmaling begonnen. De ringsloot moest zodanig aangelegd worden dat “…de Ingesetenen van den Ambachte van Lisse en Sassenheim met schepen, schouwen, ponten ende schuyten daer door van outs gehad hebben, niet zouden worden verhindert ofte beleth”. Dus als vanouds vrije doorvaart vanaf het Haarlemmermeer naar Lisse v.v. Na de drooglegging bleef de invloed van de kerken op het reilen en zeilen van de Poelpolder groot. De nieuwe polder werd in 11 kavels gedeeld, waarvan er twee voor de kerken waren. Op kavel 6, aan het eind van de Middelwech (later 2e Poellaan) stonden de 2 molens die de polder droog moesten houden. Bovendien hadden de kerkmeesters het recht om bij beslissingen 2 stemmen uit te brengen in de ingelandenvergadering. Laterverminderde de invloed van de kerken wel, maar pas in de Franse tijd (rond 1800) kwam er een einde aan de bevoorrechte positie van de kerken. Naast de kerkmeesters stapten ook rijke stedelingen in het avontuur van de drooglegging. Na de drooglegging werden enkele percelen doorverkocht, maar nog steeds waren het rijke stedelingen die eigenaar waren en dus ook in het polderbestuur zaten. Dit in tegenstelling tot de andere polders in de buurt waar de landbouwers zelf in de polderbesturen zaten. Een van de nieuwe eigenaren in de Poelpolder was Scriverius, in zijn tijd een vermaard schrijver, die in de nieuwe polder een buitenplaats liet bouwen, Uytermeer. Beleggen in landbouwgrond was in die beginperiode een goede investering, maar toen het economisch tij veranderde en de pachtprijzen onder druk kwamen te staan kwamen de landbouwgronden zo langzamerhand in handen van de (rijke) boeren zelf, zoals bijvoorbeeld de families Verdegaal, van boerderij Poelewaay, en Langeveld. En zo onderscheidde de Poelpolder zich wat type eigenaren betreft niet langer meer van de andere polders. Maar dan zitten we bijna in de negentiende eeuw. Dat de invloed van Leidse grootgrondbezitters verschoof naar inwoners van Lisse lees je ook af aan de vergaderplaats van het polderbestuur: in de zeventiende eeuw kwam men vooral samen in de kamers van de drie hoofdkerken in Leiden. Nadat de kerken hun gronden verkochten, vergaderde men in herberg De Engel.Terug naar de beginjaren van de polder. Er was bij de droogmakerij vrije doorvaart toegezegd. Maar al gauw ontstonden daarover problemen. Het zeilen door de ringsloot bracht schade aan de dijken aan. Het polderbestuur wist daar wel raad op, gesteund door Rijnland: in de vaart van Lisse tot de Greveling werden houten dwarsliggers geplaatst. Vervolgens konden de bewoners van Lisse hun producten zoals vlas, vruchten, boter, kaas enz. niet meer naar de markten van Leiden en Haarlem krijgen. Naar Sassenheim deed zich hetzelfde probleem voor. Schouten en ambachtsbewaarders lieten het er niet bij zitten en er volgde een reeks van processen, zelfs tot aan het Hof van Holland toe. De dorpen haalden hun gelijk, maar een echt vrije vaart door de ringsloot werd het niet meer. Het polderbestuur zorgde steeds voor nieuwe “watergalgen (laaghangende balken over de vaart)” over de waterwegen, die dan op een goed (of kwaad) moment weer spoorloos verdwenen. Het was natuurlijk ook lastig dat steeds de mast gestreken moest worden! Dit kat en muis spelletje bleef bestaan totdat vervoer over het water van de ringsloot en de tochten in de Lisserpoelpolder aan betekenis inboetten. Maar ook omdat de kwesties in later tijden beter in den minne opgelost konden worden. De polderbestuurders waren toen ook inwoner van Lisse. Soms zaten de polderbestuurders zelf ook in het gemeentebestuur en dat onderhandelt toch een stuk makkelijker.Ook op ander gebied was niet alles koek en ei. In 1675 was er in de Poelpolder een overstroming. Het opzwiepende water bij een noordwester storm was voor de Spaardammerdijk te veel, dijken begaven het en het water van het IJ kwam in het Haarlemmermeer en zorgde er ook voor dat dijken en kaden van de Poelpolder vernield werden. De molens konden de Poelpolder niet droog krijgen. (een van de molens was bouwvallig geworden). Molenmeesters van omringende polders werd om hulp gevraagd. Maar hoewel voor ieder etmaal malen 4 gulden werd geboden wilden de molenmeesters van de Geelhoornsepolder, zuidelijk van de Poelpolder, niet meewerken. Het Hoogheemraadschap Rijnland moest er aan te pas komen om de molenmeesters van de Geelhoornsepolder te dwingen hulp te verlenen. Toen was de klus vlot geklaard. Er moest natuurlijk wel wat gebeuren met de molens. Besloten werd om een nieuwe vijzelmolen te bouwen. Deze molen, waarschijnlijk gereed gekomen in 1677, is nog steeds te bewonderen. Het polderbestuur liep in technisch opzicht voorop, want de vijzel, het mechaniek waar de molen mee werd uitgerust, was in die tijd nog een erg experimenteel werktuig. Dat was dan waarschijnlijk wel weer het voordeel van de stadse invloed. Nieuwe ontwikkelingen worden daar sneller omarmd dan op het platteland. In 1735 was het weer helemaal mis. Weer een conflict over het zeilen, maar bovendien over het gebruik van de drie Poellanen. Naast een verbod op zeilen in de ringsloot wilden de directeur (zo werd de heemraad genoemd) en hoofdingelanden dat ook het gebruik van de Poellanen beperkt zou worden. De wegen zouden alleen gebruikt mogen worden voor het vervoer van wat in de polder groeide of wat voor die landen nodig was. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland grepen in en beslisten dat zo’n keur (verordening) niet kon: het polderbestuur moest bakzeil halen.

Kaart gemaakt in opdracht van 2 percelen in de Roversbroek, 1628. De locatie van de beide molens van de Poelpolder, bij de latere 2e Poellaan, is duidelijk te herkennen.

De naamgeving van de Poellanen is nogal verwarrend. De 2e Poellaan (toen Middelwech genoemd) ontstond al in 1622 en liep naar het smalste deel van de Poelpolder. In oude archiefstukken wordt de Poellaan van de Zemelbrug naar de Greveling de derde Poellaan genoemd. De zuidelijke Poellaan, vlak bij Sassenheim, noemde men eerste Poellaan. Zelfs in het bijzonder reglement van 1918 wordt wat we nu als 1e Poellaan kennen nog omschreven als 3e Poellaan. Blijkbaar waren de wegen oorspronkelijk eigendom van de polder. In de begroting voor de polder van 1965 lezen we dat nu de 2e Poellaan is overgedragen aan de gemeente en hiervoor vermoedelijk geen uitgaven meer worden gedaan.

 

Bij de plannen voor het droogmaken van het Haarlemmermeer bleef ook de Poelpolder niet ongemoeid. Door het graven van de ringvaart kwam een deel van de Poelpolder in het nieuwe droogmakingsgebied te liggen. In 1856 werd offi cieel overgedragen aan de Haarlemmermeerpolder “ de grindweg, genaamd de Poellaan, ….. eindigende tegen ’s Rijks grooten weg der 1e klasse N.4., even benoorden het dorp Sassenheim, met de halve slooten aan weerszijden, den duiker in den dam bij de Lisserpoel, de hekken, scheeringen,leuningen enz. en de brug over de ringsloot van den Poelpolder ”. In 1858 werd door de Staten van Zuid-Holland voor de Lisserpoelpolder een bijzonder reglement vastgesteld. Als grenzen voor de Poelpolder werden vastgesteld: -ten noordwesten de Bontekrielpolder, landerijen in het buitenwater en de Zemelpolder; -ten noordoosten een perceel land in het buitenwater, het Kruishoorntje genaamd, en de Lisserbroekpolder, -ten zuidoosten een perceel land in het buitenwater, de Greveling, de Roversbroekpolder, het Buitenkanaal en een perceeltje land in het buitenwater van de Haarlemmermeerpolder; -ten zuidwesten de Hellegatspolder en de Floris-SchoutenVrouwenpolder.
Samenwerking tussen polderbesturen kon soms heel lastig liggen. In 1890 stelde het bestuur van de Roversbroekpolder voor om samen met de Poelpolder te onderzoeken of het gezamenlijk stichten van een stoomgemaal een oplossing kon betekenen voor het waterprobleem. Het polderbestuur van de Poelpolder sprak het plan niet erg aan en na de nodige onderhandelingen werd het plan in 1896 afgeblazen. De samenwerking liet nog even op zich wachten. Nu vieren we 50 jaar Poelpolder. We duiden hier gemakshalve ook de Roversbroekpolder mee. Het onderscheid tussen beide polders is inmiddels totaal vervaagd. Over de Grote Poelmolen en molenaar Duineveld gaat de volgende aflevering uit de verhalenreeks van de Poelpolder. Bronnen: Geschiedenis van de Lisserpoelpolder, G. ’t Hart, Chartermeester van Rijnland Sociale geschiedenis in de polder, Siger Zeischka.

Een eeuwenoude naam POELPOLDER

In 1624 was de droogmaking van de Lisser Poel voltooid. Het heette toen ‘De bedijkte Lisser Poel’. Later werd dit de Lisser Poelpolder genoemd. Toch wordt er in 1602 al over een Lisser Poelpolder geschreven. Deze lag ten noorden van de huidige Poelpolder waar nu de Zemelpolder is.

 door Deen Boogerd

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 1, januari 2015

Detail van een kaart van Floris Bathasar uit  1612

In het Nieuwsblad van oktober 2014 eindigde ik bij die geheimzinnige achtkantige toren. Daar begint ook het verhaal van de Poelpolder. In 1622 begon men met het uitgraven van de Ringsloot* en daarmee ook het opwerpen van de ringdijk. Bij deze werkzaamheden stuitte men op dat hoekige fundament, dat onderdeel zou zijn geweest van het al oude Huys Devere. In 1624 was de droogmaking klaar, nog geen 400 jaar geleden. Toch was er al in 1602 sprake van een “Poelpolder”, het Rechtelijk Archief van Lisse maakt dan melding over de verpachting van een stuk land groot 11 hond, genaamd de Venne* gelegen in de Poelpolder. Tussen 1602 en de daadwerkelijke droogmaking in 1624 komen we de naam “Poelpolder” herhaaldelijk tegen. Dus ruim voor het droog vallen van de Noort Poel, de Zúydt Poel, het Geestwater en de Cleens Poel. Deze vier delen vormden samen het ‘s Gravenwater, daarbij hoorden ook de Grevelinge en het Hellegat. De visrechten waren toen aan de Graaf (vandaar ‘s Gravenwater) en die verpachtte dat recht aan de stad Leiden. Aan de hand van de namen van de stukjes grond zou je deze vroege Poelpolder in de buurt van de Vennestraat en villa “de Venne” zoeken. Dat had ik ook zo gedacht echter verder in het archief wordt ook “het Nestge” genoemd en dat was bij de Voorhouter banwatering.

 

 

 

 

Op een oude kaart van Floris Balthasar uit ±1615 staat duidelijk in een stuk land de naam “de Venne” aangegeven. Er boven ligt dat hoornvormige stukje land tussen de twee uitwateringen’ dat is “Colleshorn” (Colijnshorn). Linksonder zien we nog net de Trijnenlaan met dwars er door de “Oude Banzijp”, die voor Wassergeest langs afwatert in het Geestwater en wel in het deel wat men de Zuydpoel noemde. 

Nu nog wat stukjes rechtelijk archief in relatie tot de naam Poelpolder. Deel III. 149. 02-11 1602: land genaamd “Colleshorn” gelegen in de Poelpolder…………… Deel III. 198. 07-10 1604: land genaamd “de Kleine Venne” gelegen in de Poelpolder….. Deel III. 237. 08-03 1606: land gelegen in het Block genaamd “de Poelpolder” …………… Deel III. 260. 08-05 1607: land genaamd “het Nestge” gelegen in de Poelpolder, belend NW de Voorhouter banwatering Deel IV. 327.v. 07-01 1621: de helft van de “Capelleweide” groot 13 hond, gelegen in de Poelpolder, belend NO de Corte Broekweg….etc.

De Poelpolder was er eerder dan de Bedijkte Lisse Poel

Al deze gegevens vertellen ons dat er voor het droogleggen van het Geestwater al een Poelpolder was en niet eens zo’n kleintje! Die polder begon met de “Capelleweide” vanaf de Brouckweg (Kanaalstraat) in zuidelijke richting tot voorbij de Engel. Landinwaarts vanaf de Sudde* tot de Banzijp* en noordelijker tot aan de Achterweg. Langs het Geestwater werden ter bescherming al heel vroeg lage dijkjes opgeworpen vandaar dat het ook polder werd genoemd. Voor 1602 kom je ook wel de benaming “Poelbuurt” tegen in het archief. Na het droog malen maakte men nog lang onderscheid tussen “de bedijkte Lisserpoel” en de “Poelpolder” zoals ze in de kaart onderaan globaal staat aangegeven.
Bronvermelding, kaarten:Hingman Collectie, Nationaal Archief, Public Domain teksten: Rechtelijk Archief van Lisse, bewerkt door H.J. van der Waag
Voetnoten****verklaringen uit lexicon van Kranenburgia. Ringsloot=vaak ten onrechte Rijnsloot genoemd, Sudde=strook zeer drassige oever met riet langs de oevers van het Geestwater. De Sudde had een variabele breedte van enkele meters tot wel 40 meter. De Sudde werd niet meegeteld in het grondbezit, ze werden in stand gehouden om de golfslag te breken. Banzijp= Oude Banzijp of Banwetering werd zo genoemd omdat deze Zijp (beek of veenstroom) een stuk zuidelijker de grens (ban) vormde met Voorhout en bij Teylingen ook met Sassenheim. (Op Banzijp en andere namen wil ik in het volgende nummer terug komen) Venne= een Venne was een drassig stuk weiland. De Vennestraat en villa de Venne bij de Jannetjesbrug herinneren ons daar aan. Overal in het plassenrijke landschap waren Vennes. Bij Warmond was de “Vrouwevenne”, bij de Gerrit Avenweg was “de Grote Venne”.

Detail uit kaart van J. P. Dou ± 1622. Het lichte gedeelte is globaal “de Poelpolder” van voor 1624. “Het Nestge” was een stukje Lisse en Voorhout, lichte deel rechts onder

Evenementen

Niets gevonden

Uw zoekopdracht leverde helaas geen artikelen op