Berichten

Lisse 825 jaar en poldervorming in Lisse

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                           

door Nico Groen

4 juli 2023

 Lisse bestaat dit jaar op papier 825 jaar. Dit wordt groots gevierd in Lisse. De agenda vindt u op de website van de gemeente Lisse. In de vorige column over Lisse stond het graven van oostwest sloten centraal bij het oplossen van de waterproblemen in de 15e eeuw. Aanvankelijk gaf dit goede resultaten. Echter door inklinking van het veen daalde het maaiveld, zodat natuurlijke afwatering steeds moeilijker werd. Polders realiseren was de oplossing.

Tot halverwege de 16e eeuw waren er geen problemen met natuurlijke afvloeiing richting het oosten. De strandvlakten waren tot op goed te betelen hoogte verveend. Door gegraven sloten werd er op natuurlijke manier ontwaterd waardoor er een vrij lage grondwaterstand ontstond. Maar door deze vrij lage grondwaterstand was inklinking van het veen het gevolg en kwam de te betelen grond steeds dieper te liggen. Als gevolg van deze maaivelddalingen werd het steeds moeilijker het overtollige water af te voeren. Akkerbouw werd vrijwel onmogelijk. Dit noopte tot het in polders leggen van de strandvlakten.

Poldertjes vanaf 1531

Een polder is een door kaden of dijken omgeven gebied waarvan de waterstand geregeld kan worden. De waterstand binnen een polder is meestal lager dan in het omliggende gebied. Het water in de polder wordt afgevoerd via molens of gemalen.

In de registers van vergunningen verleend door het HHR Rijnland komen in Lisse al vanaf 1531 stichtingen van kleine poldertjes voor. Ze zijn echter vanwege de summiere aanduidingen moeilijk te traceren. De eerst bekende vermelding in Lisse van een molen dateert uit 1523. Vanaf de 17de eeuw werden polders in groter verband gesticht, vaak clusters van bestaande kleine poldertjes. In het begin werden de polders droog gehouden door simpele molentjes, aangedreven door paarden, die rond een rad liepen. Later werden windmolens gebruikt, die een scheprad aandreven. Het vermogen van de eerste windmolens was gering. Dat was echter niet bezwaarlijk want de hoogteverschillen tussen binnen- en buitenwater waren niet groot. In de winter werd er niet gemalen, waardoor regelmatig polders onder water kwamen te staan.

Door aanhoudende maaivelddalingen werden de verschillen steeds groter en moesten grotere molens met een hogere opvoerhoogte worden gebruikt. Rond 1900 werden de molens vervangen door elektische gemalen.

De oudst traceerbare polder van Lisse (van vóór 1589) is de Kleine Looster. Deze polder ligt aan de zuidkant aan de Stationsweg en wordt in het westen begrensd door de spoorlijn, maar liep vroeger tot de grens met Noordwijkerhout. Later werd deze polder samengevoegd met de Lage Venen en Polder de Loosterlanden tot de Lageveense polder.

Al in 1583 is sprake van de stichting van een molentje in de Lisserbroek. De Lissebroekpolder is officieel gesticht in 1628 en werd na de inpoldering van het Haarlemmermeer samengevoegd met de Meer en Duin polder (van voor 1615). In de loop van de tijd ontstonden diverse andere polders: Rooversbroekpolder, Beekpolder, Zemelpolder, Hellegatspolder en Polder De Bonte Kriel.  De Lisser Poelpolder is geen polder, maar een droogmakerij (drooggemalen meren).

Kaart uit 1884 van het Hoogheemraadschap van Rijnland met de polders van Lisse

 

 

De waterwolf eindelijk getemd

In de Nieuwsbladen van de VOL nummer 4 van 2019 en nummer 1 van 2020 staan 2 delen over de Waterwolf, die het Haarlemermeers was. Deze artikelen van A. de Koning zijn danig veranderd en ingekort ten opzichte van het originele artikel. Het originele artikel is hier vermeld.

Complete dorpen werden door het water verzwolgen en aan alle kanten vrat de waterwolf grote stukken oeverland weg.

 door Arie de Koning.

30 april 2020

Wat voor wereldbeeld had de laat middeleeuwse inwoner van Lisse en zijn kinderen in het steeds veranderende landschap om hem heen. Die veranderingen waren zeer ingrijpend aangezien het merengebied, waar Lisse deel van uit maakte, zich met een razend tempo uitbreidde ten koste van in cultuur gebracht land. Complete dorpen werden door het water verzwolgen en aan alle kanten vrat de waterwolf grote stukken oeverland weg. Dat overkwam Crijn Pietersz van Nieuwerkerck aan den Drecht, een dorp in het noorden van de Oude Haarlemmermeer. ’s Avonds laat plaatste hij een fuik aan het einde (het schor) van zijn tuin en toen hij deze ’s morgens weer wilde ophalen was zijn complete achtertuin van 10 vadem, ca 20 meter, door de storm van die nacht weggeslagen, incluis zijn fuik. Ter illustratie: het Oude Haarlemmermeer, het Leidse Meer, het Spieringmeer en de Oude Meer tesamen waren in 1531  groot 5600 Ha. Zestig jaar later, in 1591, bedroeg de watermassa tesamen 10570 Ha.

KIJK OP DE WERELD VAN EEN LAAT- MIDDELEEUWSE LISSER

Het schijnt dat er niemand ongerust is geworden dat het Meer in 60 jaren bijna twee keer zo groot is geworden en dat is opmerkelijk. Het was immers zo klaar als een klontje dat het water niet uit zichzelf zou stoppen met het veroveren van land. Men sprak toen van “So claer als de zon in de middach,” want witte suikerklontjes bestonden toen nog niet. In 1745 is de Meer zelfs 16600 Ha groot geworden terwijl er toen daarvoor toch op alle aangevallen punten voldoende zware oeververdedigingen waren geplaatst. Dat dacht men.

In een boek van A.A. Beekman, “de strijd om het bestaan” lezen we op bladzijde 241; “kon men in 1531 nog er tusschen” (tussen het Leidse en Oude Haarlemmermeer) door van Hillegom naar Amsterdam en van Haarlem naar Aalsmeer komen, reeds in 1591 waren zij tot één groot Meer aangegroeid en was het dorp de Vijfhuijsen, gelegen in het noordelijke deel tusschen Spiering en Lutke meren, erdoor verzwolgen”.”Enkel de kerk is gespaard gebleven.” “In 1647 had het zich vergroot tot 14450 Ha en verdwenen er nog twee dorpen; Nieuwerkerck aan den Drecht en Rietwijck of Rijk, beiden in het noorden gelegen.””Ook de Ambachten Polanen en Raasdorp in het uiterste noorden  zijn dan nagenoeg verdwenen.”  Evenals de buurtschappen Boesingeliede en Ransdorp.

De bodem van de Meren bestond uit veen  met daaronder een vette kleilaag en de losgewoelde veenstof werd, voor zover zij niet als teelaarde gebruikt werd door de boeren, door de uitwatering bij Spaarndam gestadig naar zee afgevoerd. De rivier het Spaarne welke door Haarlem stroomde raakte op den duur verstopt en er moest flink worden gebaggerd om de lucratieve scheepvaart in het Spaarne te laten voort zeilen. De grootste klappen vielen aan de oostzijde van het Meer. De polder van Aalsmeer verdween nagenoeg in zijn geheel. Kostbare werken als oeververdediging werden door Rijnland uitgevoerd maar deze verloren de strijd met het water. De Staten van Holland besloten in 1767 om Rijnland te helpen en trok een som uit van 1.800.000 guldens voor het plaatsen van oeverversterkingen. Zelfs Utrecht droeg hier aan bij. In Aalsmeer was de vreugde hierover zo groot, dat er een jaarlijkse “Dank en Bededag” werd uitgeschreven. Tot 1795 werd deze dag gehouden, ook in Lisse. Het onderhoud van de bijgeplaatste werken alleen bedroeg van 1771 tot 1845 al 1.700.000 guldens. Maar zoals goede kooplieden dit plachten te doen, bracht bij de drooglegging van de meer de gebruikte paalwerken, puinstortingen etc bij verkoop nog 107.745 guldens op.

In een lijvig boekwerk “de Batavia Illustrata”, uitgegeven in 1685, vinden we op bladzijde 104 een verhandeling van ene Symon van Leeuwen* welke de situatie zoals deze in ca 1500 was beschrijft.

“Voor hondert ende tagtig jaer, waren de Leijtse en Haarlemmer meeren noch maer met eene gemeene Wetering, ter loosinge van het Rhijnlantse water, gescheiden en liepen noch eenige kleijne weteringen dwars door ’t landt, dat meest poel ende moeras was, naar ’t huijs ter Hart (Huis Zwanenburg te Halfweg), so dat Ransdorp (’t welck nu eene maal in den meer verdronken en weggespoeld is) hem strekte tot aan ’t Eylandeken, dat men nu de Vennip nomt, en tussen de uyterlanden van den Ruijghenhoeck maar een kleijne doortogt was, daar een veer en overtogt lag, om van het vaste land van Hillegom, door Aalsmeer, Rijk ende Slooten tot in Amstelland te konnen rijden en aan den Rhijnsaterwoudse sijde tot Woerden en Uytregt te komen. Daar van niet lang geleden een oude kaart, door bevel van Hoogheemraden van Rhijnlandt in ’t jaer 1508 doen maken, gesien heb, daarbij vertoont wierd, dat een man met een kodde** droogvoets van Rhijnsaterwoude tot aan het vaste landt van Hillegom konde over komen.”

*   Symon van Leeuwen stierf in 1682 en zijn werk werd na zijn dood uitgegeven. Hij praat dus over het jaar 1500

** Een kodde is een oude benaming voor een polsstok, ook wel verrejager genoemd

De situatie werd met name voor de gebieden in het oostelijke en noordelijke deel van de meer  steeds nijpender. Aalsmeer, Rijnsaterwoude en Leimuiden werden ernstig bedreigd en omdat het in die plaatsen meest uitgeveend land was en dus erg diep lag, zou zich een enorme ramp voltrekken als zich hier een doorbraak zou voordoen.

Geografische blik

Het lijkt me goed om eens een geografische blik op de omgeving van Lisse te werpen en met name die dorpen welke aan het Meer lagen en waar hoogst waarschijnlijk  zich regelmatig mensen uit Lisse lieten zien voor zaken of familiebezoeken. Naaste buur  van Lisse in het noorden is eeuwen lang het Ambacht Vennep geweest. Weggedrukt tussen Hillegom en het Meer kreeg het al eeuwenlang de sloperspraktijken van het Meer over zich heen en kromp ieder jaar wel een beetje. Hoe zit dat met de Vennep? Het bestaat al eeuwenlang want in een charter van 7 november 1327 schenkt Dirck van Kuik, Burggraaf van Leiden, aan Hendrik van Heemskerck twintig morgen land, ”die gheleghen sien in myn Ambocht, ende hiet die Venp, daar an die ene zide leghet Airnds van Waterland, ende an die ander zide leghet Jacob Airnds, streckende ’t een ende ander an die Mere ende ’t ander an die Hout”. Het hier geschonken land is een strook land in de richting Oost-West, daar de grens van het ambacht Vennep Noord-Zuid liep. Dus liep de oostelijke grens van het Haarlemmer Hout ook ongeveer Noord-Zuid en was er dus met zekerheid reeds in het begin van de veertiende eeuw een strook weiland beoosten de Hout. Het Meer waarover hier gesproken wordt is het Leidse Meer en zijn oever liep toen reeds bij het ambacht Vennep ongeveer in Noord-Zuidelijke richting. Op 6 juni 1552 werden het Ambacht en de Heerlijkheid Vennep door  Margaretha van Roon, weduwe van Zegelijn van Alveringe, Heer van Hofwijk verkocht aan de stad Leiden en in de beleningsbrief vinden we de zelfde grens als boven beschreven. Uit opmeting door de landmeter van Merwen in opdracht van de stad Leiden, blijkt dat ook het eiland Vennep tot dit ambacht te behoren. Hieruit volgt dat reeds in 1327 dit eiland van het vaste land los is geraakt, anders was de omschrijving wel verandert. Reeds in de 10e eeuw wordt melding gemaakt van Vennep in een goederenlijst van de Sint Maartenskerk te Utrecht. Hierbij schenkt de Duitse keizer Otto het land en de visrechten van Vennep aan deze kerk. In Uennapan totum sancti Martini” en “In Getzeuuald in flumine Fennepa omnis piscatio sancti Martini”. Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de landtong tussen het Oude Haarlemmermeer en het Leidse Meer aan de westkant moet hebben vast gezeten aan het ambacht Hillegom dat benoorden Vennep lag. Merkwaardig was dat in 1544 Vennep tot Sassenheim werd gerekend. De reden daarvan was dat zij beiden dezelfde ambachtsheer, de Burggraaf van Leiden, hadden. Anders is dit niet te verklaren, want zij grensden niet eens aan elkaar. In een charter van 30 maart 1339 wordt door graaf Willem IV onder andere “het dorp ende Ambocht van Hillighem mit Vennpe, datter toe hoert,” geschonken aan Arnout, zoon van Witte van Haemstede. Nu wordt het moeilijk, want dit Vennpe is niet het ambacht Vennep, want dat was in leen bij de Leidse burggraven wat blijkt uit een oorkonde van 2 april 1339, waarbij Phillips van Wassenaar, beleend werd met het Burggraafschap van Leiden en met alles wat er toe behoort. Het genoemde Vennpe blijkt Burggravenveen te zijn, aan de oostelijke kant van het Meer. Dat blijkt uit hetzelfde Groot Charterboek waar gesproken wordt over “dat tiendekijn tot Burchgravenveen of up die Vennp.” Burggravenveen blijkt dus soms Vennp ge-noemd te worden. Dat het aan een Vrouwe van Voorne behoorde welke tevens Burggravin van Zeeland was volgt uit een charter van 1540 in het Archief van het Hoogheemraadschap van Rijnland, waar gesproken wordt van “Groot en Cleyn Burchgravenveen, alias der vrouwe Ambocht van Voorn.”

In het charter van 30 maart 1339 wordt gesproken dat de Vrouwe van Voorn in leen gekregen had van graaf Willem III, Hillighem ende Vennep (dus Burggravenveen). Maar deze graaf stierf op 7 juni 1337  en de Heerlijkheid Voorne, met het bij behorende Burggravenschap van Zeeland, werd pas op 30 september 1337 aan Machteld van Voorne, echtgenote van Dirck heer van Montjoie en Valkenburg in leen gegeven, terwijl het voor die tijd in mannelijke handen was. Machteld van Voorne kan dus niet de eigenaresse zijn geweest. Het was dus Katharina van Durbuy, de weduwe van de in het jaar 1287 overleden Albrecht van Voorne. Katharina treedt op als Voogdes Vrouwe van Voorne. Zij kreeg tussen 1287 en 1291 van graaf Floris V de leengoederen van Teijlingen, die toen door het uitsterven van de rechte lijn van dat huis aan graaf Floris V waren terug vervallen.

Katharina van Durbuy, dochter van Gerard van Luxemburg en Machteld van Kleef, stierf op 26 september 1328, hertrouwde in 1297 als weduwe van Albrecht van Voorne, met Wolfert I van Borselen, heer van Veere. Wolfert is niet lang met haar getrouwd geweest, in 1299 werd hij in Delft na een conflict met het stadsbestuur gelyncht. Wolfert had zich naar de zin van de Hoge Adel te veel macht toegeëigend als regent voor de jonge zoon van Graaf Floris V, Jan I van Holland. Het schijnt dat Gerard Dever, de vader van Reinier Dever, heer van Lisse, betrokken was bij de moord op Wolfert.

Haar beide echtgenoten waren burggraaf van Zeeland, twee belangrijke edellieden in Holland en Zeeland. Als Vrouwe van Voorne, Vrouwe van Teijlingen en burggravin van Zeeland was zij een zeer prominente vrouw in Holland en Zeeland. Zij wordt genoemd als mogelijke minnares van graaf Floris V, volgens de bekende historicus Fruin, maar dit wordt niet door bronnen ondersteund, privé zaken werden meestal niet opgeschreven, er bestond ook nog geen tijdschrift als Privé. Na haar dood verviel Teijlingen weer aan de graaf van Holland.

Op 30 maart 1339 werd “Hillighem met dat Vennep, welk er toe behoorde,” door graaf Willem IV weer in leen uitgegeven aan Arnout van Haemstede en op 31 maart 1339 het huis Teijlingen en de ambachten Voorhout en Lisse aan heer Simon van Benthem en zijn vrouw Agnes van Bokel. Na hun overlijden vervielen deze lenen weer aan de graaf. Lisse had na de Benthems nog vele andere heren.

Er was dus van alles te doen over het ambacht Vennep. Er hebben zich in de loop der tijd geen of maar enkele mensen op de eilanden gevestigd, zoals blijkt uit de lentebeden. In het jaar 1345 werd er nog 20 schellingen af gedragen maar daarna niet meer: “daer wonen geen huysluyden.” Vanaf het vaste land van Hillegom liep de Venniperlaan naar het schiereiland Vennep waar een veer zorgde voor overtocht over het stroompje Fennepa naar de oever van de overkant genaamd ’T Veer. Dit veer was eigendom van de heer van Teilingen. Vandaar kon men via de landtong over droog land oversteken naar de Ruijgenhoek en zo via Aalsmeer naar Amsterdam en Utrecht of via Leimuiden Amstelland in rijden. Ook bestond er een droge route vanaf Haarlem en Vijfhuizen naar ’T Veer.

Het derde eiland, Beijnsdorp genaamd, was het grootste. Het bestond hoofdzakelijk uit hooiland en werd verder niet bewoond. De enige bebouwing was een ruïne van een molen en een provisorische schuilhut. De eilanden werden door het water langzaam verzwolgen en zijn uiteindelijk geheel verdwenen in het water, Beijnsdorp het laatst.

Op 8 oktober 1689 hebben, volgens de Resolutieboeken van Lisse, mr. Adriaan van Gorcum, Schout van Lisse, met de Burgemeesteren en ambachtsbewaarders van Lisse, Jan Vlaanderen den Oude, Vegter Janse van Wetteren, Cornelis Fransse Kok  ende Adriaan Quirinse Geel, Burgemeesteren, en Henrik Janse Hoogkamer en  Maarten van ’t Hoog, met de Schout van Vennep, Joan Gijs, en enige ingelanden van Vennep, te samen met Burgemeesteren van Leiden, de eigenaren van de Vennep “tot vermijdinge van moeilijkheden ende om goede nabuurschap te onderhouden”, de grenzen van Lisse en Vennep vastgestelt door middel van het plaatsen van “scheytpalen”. Dit gebeurde aan boord van  het jacht van de hoge heren van Leiden waarna het accoord is ondertekend in het Rechthuis van Lisse.

Opvallend was dat Burgemeester Adriaan Geel en Ambachtsbewaarder Henrik Hoogkamer, beiden van Lisse, niet konden schrijven, maar zij ondertekenden met een merkteken. Dat de grensbepaling geschiedde vanaf een schip, zegt iets over de toegankelijkheid van het gebied, moerasland omgeven door water.

In 1724 is op last van de Burgemeesteren van Leiden een kaart vervaardigd met als titel:

“Kaerte van Suyt-Hollands grootste deel, vervattende geheel Rhijnlandt en Suytkennemerlandt, mitsgaders een gedeelte van Delftlandt, Amstellandt ende het Sticht van Uytrecht, vertoonende alle de Steeden, Dorpen, Casteelen, wegen, uytwateringen en Sluysen. Hierin is mede te sien hoe eertyts de Haerlemmermeer ende Leytschemeer van één gescheyden waaren, en geen gemeenschap en hebben gehat met de Spieringmeer. Oock hoe men met de Wagen konde ryden van Haerlem door Vyfhuysen en Nieuwerkerck na Amsterdam en Uytrecht. Mede van Hillegom over de Vennep (alwaer men aen ’T Veer met een Schouwe wierde overgeset) ende rijden konde door Aelsmeer, Rijk ende Slooten naer Amsterdam alsmede op Uytrecht. Ende was toen der tyt het vastelandt van den Ruygenhoeck tot aen ’t vernoemde Veer.” Dit is nog maar de helft van de titel van de kaart, die ik u verder besparen zal, die  op wat spellingfouten na, zeer nauwkeurig is vervaardigd.

Een landmeter van Rhijnland, Melchior Bolstra, heeft deze kaart gebruikt bij metingen in 1739 en 1740 en heeft daarin de watergrenzen van 1531 en 1591 ingetekend. De groene lijnen op de ingekleurde kaart is de grens van 1746 en daarop wordt duidelijk welke enorme hoeveelheid land door het water is verzwolgen. Amsterdam begon zich nu serieus zorgen te maken over die enorme vijver in zijn achtertuin. Het was inmiddels 1746 en eigenlijk waren zij met die zorgen een eeuw te laat.

Kaart van Bolstra uit 1739 waarop de Haarlemmermeer staat aan gevenenen.

In het Gemeente Archief van Haarlemmermeer bevindt zich een kaart, nagenoeg een kopie van die van Bolstra waarop ook de wegen (in rood) zijn weer gegeven, welke volgens overlevering sinds mensenheugenis daar lagen of gelegen moeten hebben. Het zijn er niet veel, maar het is interessant te zien dat zij gelegen waren waar zich even later veelal water bevond. Ongeveer over de lengteas van de kaart loopt de Windel, Winckel of Weldijk, van Abbenes naar het noordoosten draaiende naar de Nieuwe Meer. Een tweede weg, loopt vanaf de grens tussen Lisse en Hillegom naar het zuidoosten draaiende naar Aalsmeer en een derde; van Hillegom via Vennep en ’T Veer naar Ruige Hoek en Burggravenveen. Deze route is het langst in gebruik gebleven maar is ook verdwenen in de golven.

In het noorden twee wegen. Eén liep van Sloten naar het dorp Vijfhuizen langs de Scheytpenning van Nieuwerkerck an die Dregt. Hierbij staat “Langs deze weg heeft men op Haerlem gereden” en de andere weg liep van Sloten  naar de Vijfhuizerhoek en Zuid Schalkwijk. Helemaal bovenin de Trekvaart  Haarlem – Amsterdam en aan de linkerkant de Trekvaart Haarlem – Leiden.

In het Gemeente Archief van Haarlemmermeer bevindt zich een kaart, nagenoeg een kopie van die van Bolstra waarop ook de wegen (in rood) zijn weer gegeven, welke volgens overlevering sinds mensenheugenis daar lagen of gelegen moeten hebben. Het zijn er niet veel, maar het is interessant te zien dat zij gelegen waren waar zich even later veelal water bevond

Het eiland in de oude Haarlemmermeer, Beinsdorp genaamd, behoorde tot de Banne van Leimuiden. Waarschijnlijk was dit historisch gegroeid toen Beinsdorp nog aan het vaste land vast zat. Het was onbewoond, slechts 78 Hectare groot en werd verpacht als Hooiland. Er stonden volgens beschrijvingen twee vervallen watermolens en een schuilhok. Dit was in 1543. In 1582 vinden we dat het eiland geminderd is en dan nog maar 62 Hectare groot is bevonden. In rap tempo was het meer bezig Beinsdorp te slopen. Toch is het eiland als laatste overgebleven samen met Abbenes in het verenigde meer.

Het volgende dorp is Hillegom en daar is genoeg over gezegd.

Dan gaande in noordelijke richting ligt Bennebroek. Dit kleine dorp aan het Meer heeft een rijke historie. Rond 1300 strekte het oorspronkelijke gebied van Bennebroek zich uit vanaf de Valckslootlaan te Hillegom tot voorbij de huidige gedempte Oude Gracht in hartje Haarlem en belend door wat nu de Heemsteedse Binnenweg is. Het gebied viel grotendeels onder de belening van de Heer van Heemstede, de steenrijke Heer Jan Scheven van Bennebroek. Deze Edelman bouwde zich een kasteel op de hoek van de tegenwoordige Gedempte Oude Gracht en het Spaarne, net buiten de kersverse muren van de eveneens kersverse Stad Haarlem waarvan de mortel nog niet was uitgehard. De Haarlemmers konden de grap niet waarderen, het benauwde ze want zo konden zij niet uitbreiden. Daarom werd de familie Scheven weggekocht waarna zij in Leiderdorp verder meanderden. Het gebied wat bedoeld wordt met Bennebroek  krimpt in de volgende eeuwen drastisch ineen. Rond 1653 is de Glip min of meer het centrum (Prinsenbuurt). Tot die datum behoord Bennebroek bij de Ambachts Heerlijkheid  van Heemstede van de bekende Adriaan Pouw. Pouw blijkt zijn gigantische  nalatenschap goed geregeld te hebben . Bennebroek werd toegewezen aan zijn zoon Adriaan Pouw en Heemstede aan de andere de oudste zoon,  Gerard Pouw . Dat gebeurde in 1653. Bennebroek bouwde zich een Kerk waardoor questie ontstond met de Kerk van Heemstede welke ruzie jarenlang het dorp lam legde. We komen zelfs mensen uit Lisse tegen: mr. Jacob van Dorp, handelende als notaris te Bennebroek,  hij was Schout van Lisse en Alida van Rijm, beëdigd Vroedvrouw in Bennebroek en Lisse. (1772) En het bestuur van het dorp Bennebroek vergaderden in “de Zwarte Hond” die  als Regthuijs dienst deed. Veel inwoners van Bennebroek  vonden werk in de Blekerijen, vanwege het zuivere duinwater daar gevestigd. Via Heemstede komen we bij de ingang van de rivier het Spaarne “de Voorburgh” met zijn Tonne of lichtbaken. In het Haarlemmermeer lag ter hoogte  van Heemstede het Eiland Myent welke de oevers van Heemstede in zekere zin beschermden.  Aan de overkant ligt Zuid Schalkwijk. Aan de westoever van het Spieringmeer lagen Zuid Schalkwijk en Vijfhuizen en aan de oostzijde Nieuwerkerk aan de Drecht. Sedert het begin van de 16e eeuw was de oever van Nieuwerkerk niet meer met de overzijde verbonden. De woningen in dit gebied stonden verspreid, de grootste concentratie werd (in de 17e eeuw) aangetroffen langs het Zuider Buiten Spaarne. In Vijfhuizen stond een enkele woning aan het Spieringmeer; de huizen in Nieuwerkerk aan den Drecht stonden verspreid over dit schiereiland. In dit gebied woonden overwegend veehouders ofschoon er ook vissers woonden. Want voor 1610 was de visvangst op het Lutkemeer vrij. Na 1610 werd deze gepacht door de stad Haarlem. De ambachtsheerlijkheden Zuid Schalkwijk, Vijfhuizen en Nieuwerkerk hebben tot in de 16e eeuw een eenheid gevormd met Rietwijk en Rietwijkeroord. Het dorp Nieuwerkerk aan de Drecht is in de loop der eeuwen door het Haarlemmermeer verzwolgen.

Daarvoor was de Kerk in 1467 al in oostelijk richting zover verplaatst als men een wit paard kon zien of onderscheiden. Men dacht dat de Kerk hier veilig zou zijn.  Hiermede werd ook de parochiegrens verplaatst  waardoor de inwoners van Vijfhuizen en Noord-Schalkwijk wegens de gevaarlijke weg naar Nieuwerkerk aan den Drecht in Haarlem ter kerke konden gaan. Ook waren er geen vaste in het dorp wonende geestelijken meer in de steeds kleiner wordende dorpen. In 1690 spoelde Kerk incluis Kerkhof weg en was alle moeite voor niets gebleken.

Toen Nieuwerkerk aan den Drecht na 1680 bijna geheel verdwenen was, werd Zuid-Schalkwijk de voornaamste plaats in het Ambacht. Voor 1510 heeft er tussen beiden zijden van het Meer een oeververbinding bestaan. Deze weg werd de Herenweg genoemd. Deze weg is voor 1505 goed begaanbaar volgens getuigenverklaringen uit die tijd, met kon met paard en wagen gebruik maken van de Herenweg. Na 1510 is er geen directe oeververbinding meer. Op 24-09-1509 vond er een dijk doorbraak plaats in de dijk langs het IJ bij Halfweg. Een gevaarlijke situatie was ontstaan. Dit gat bleef tot de zomer van 1510 open, er was geen geld voor reparatie! Inwoners van Nieuwerkerk aan de Drecht en Rietwijk hebben in de winter 1509-1510 nog pogingen gedaan het gat in de Herenweg te dichten, het gat bij Halfweg bleef echter open tot de zomer zodat de dichting in de Herenweg, die uit puin en rijshout bestond, door de eerste echte storm van 26 mei 1510 weer werd weggeslagen. Het was om moedeloos van te worden. Het gat bij Halfweg werd hierop gedicht. Men had een Kogschip gekocht en deze het gat in laten varen en dat pakte goed uit. De Herenweg besloot men niet meer te herstellen. De andere oever, de westelijke, minder te lijden van de afkavelingen. De meest westelijke oever van Zuid-Schalkwijk  werd pas na 1640 aangevallen nadat het onder Heemstede  ressorterende eiland Myent compleet was weggespoeld. Ter illustratie: Nieuwerkerk aan den Drecht had anno 1838 nog maar één huis over en lag op 48 Hectare grond. We gaan verder naar het noorden.

De ingezetenen van Sloten, Sloterdijk, Osdorp, Houtrijk, Polanen, Spaarnwoude en Hofambagt waren belast met het onderhoud van de belangrijke Spaarndammerdijk. Zoveel dorpen zoveel meningen, binnen de kortste keren was er “questie” ofwel ordinaire ruzie. Er kwam een bovenlokale instantie, het Hoogheemraadschap van Rijnland die de zorg voor de dijk overnam. Op 5 maart 1578 voor Spaarnwoude, Hofambacht, Houtrijk en Polanen en op 28 mei 1593 kwamen Sloten en Sloterdijk  onder het Waterschap. Dit bleek een goede zet te zijn. De ambtenaren en bestuurders  van het Hoogheemraadschap hadden er een hoofdtaak in en geen neventaak zoals bij de Ambachten. Zo’n Hoogheemraadschap ontstond uit een zg “Eening een vrijwillige aaneensluiting van belanghebbende grondeigenaren. Rechtspraak en Bestuur bij bovenlokale water aangelegenheden waren in handen van het Hoogheemraadschap. De voorzitter trad op in naam van de Landsheer de Graaf en werd de Dijkgraaf genoemd. Dat het Hoogheemraadschap  macht bezat wordt duidelijk  wanneer men een bezoek brengt aan het museum in Leiden. Daar bevinden zich een galg en meerdere soorten brandmerken als verlengstuk van hun macht. Of ze ooit gebruikt zijn weet ik niet.

Nieuwerkerk aan den Drecht, Vijfhuizen en Schalkwijk behoorden tot de eerste Ambachten die tot het Hoogheemraadschap van Rijnland werden gerekend.

Lisse

Ieder dorp gelegen in de nabijheid van de meren had last van afslag van zijn landen. Ook Lisse ?, ja ook Lisse.  Het gehele Ambacht Lisse was in 1583 groot 1321 Hectare. Nu bleek in dat jaar dat er in de Lisserbroek en de Roversbroek in totaal 10 Hectare land te zijn weggeslagen. In 1615 leverden Schout en Ambachtsbewaarders van Lisse, een Request in bij het bestuur van Rijnland om remissie over morgengelden voor 42 morgen en 129 roeden. Het is niet vanwege de nagemeten verloren landen, maar door de verschillen in de totaalsom tussen de landmeters Balthasar en van Edam dat het bestuur van Lisse de vermindering afleidt. Het is dus nog geen bewijs dat tussen 1588 en 1613 dat werkelijk heeft bedragen en bovendien is het ongeveer zes keer zoveel als de normaal geleden afslag van land. Niet bekend is of het bestuur van Lisse remissie heeft gekregen. De afslag van Lisse tussen 1544 en 1613 is niet 42 morgen, maar zij moet evenredig zijn geweest aan die van 1544 tot 1587 en die bedroeg 10 Hectare, dus komt het geheel op zo’n 16 Hectare. Zeg maar ‘ietsje’ minder dan de ruim 37 Hectare welke Lisse in het Request zegt te zijn verloren. Hierin is begrepen de afslag van de Roversbroek, dat toen een eiland was, aan beide zijden. Dit kan nooit veel zijn geweest aangezien de Poel, welke aan de westzijde van de Roversbroek lag, een tamelijk smal water was, en het Kagermeer en Langerak, aan de oostzijde gelegen, hoewel veel breder, door hun ligging niet veel schade konden aanrichten aan de Roversbroek. We kunnen voor het gedeelte van Lisse vanaf de Greveling tot de grens met het ambacht Vennep, dat is een goede 2500 meter, met een gerust hart 15 Hectare afslag aannemen, met die verstande dat de afslag in het noorden bij de grens met Vennep groter zal zijn geweest dan bij de relatief beschutte Greveling.

Lisse had dus niet zoveel last van afslag van land, maar voelde wel de consequenties van het verdwijnen van wegen naar de grote steden. Met paard en wagen moest nu worden omgereden naar Hillegom waar men op de Vennep werd overgezet door het veer en zo naar de Ruigehoek kon rijden. De bevolking van Lisse was eigenlijk al eeuwen lang aangewezen op Leiden waar zij ook goede contanten mee onderhield. De drie Hoofdkerken van Leiden hadden immers ook land en belangen in Lisse. Deze route was (nog) niet bedreigd door het water van de verenigde meren al stond het water in Sassenheim regelmatig in de straten van dit buurdorp. Lisse lag hoger dus had daar geen last van. Het heeft voordelen “op” Lis te wonen.

In het “Haerlemmermeer Boeck” van Jan Adriaensz Leeghwater, welke werd uitgegeven in 1641, laat hij verscheidene mensen aan het woord welke getuigenis afleggen over de ingrijpende veranderingen welke plaats vonden in de regio. Zo vertelde de Secretaris van Sloten dat zijn grootvader wist te vertellen dat men de Kerk van Rijk niet meer tegen het water kon beschermen. “Zoo resolveerden deze boeren te zamen, wederom een Kerk, die nu ook weer is weggesleten, in het noorden in te setten, so verre als men een wit Paert konde sien ofte beogen, ende sy meinden alsdan dat sy nu en altyt, van het water van de Meer bevrijt soude wesen, welke heel anders gebleken is.”

Ook een getuigenis van Schippers; “onlangs geleden, dat aldaar ontrent een stuk lants weggedreven is daar vijf bomen opstonden ende wossen  (verleden tijd van gewassen) alsoo de Schippers getuygen, die over de Meer voeren en het selve gesien hebben.”

Ook een inwoner van Lisse komt voor in het boek. “Ryckje Jansdr. tuychde dat sy wel heeft gekent eene Claes Hendricxsz die plach te wonen tot Lisse, wiens vader genaempt Heyn Leech selve met een kodde ofte verrejager van Ruygen Houck hadde gegaen ende gesprongen tot opde Vennep, ende liep so door tot Hillegom te Kercken, sonder daertoe eenige schuyt off schip te gebruycken, sulcx de voorsz. Claes Hendricxsz tegens haer, getuyge, wel hadde geseyt.” Het moet een grappig gezicht zijn geweest al die slootje springende mensen in het nog droge gedeelte van het latere Haarlemmermeer. Naar de kerk gaan met een polsstok!

Opvallend is dat veel van die getuigenissen gaat over de bijzonder nauwe doorgang tussen Vennep en ’T Veer. Een geroeide boot kon er niet tussen door, de spanen kwamen dan op het land, en passeren was helemaal niet mogelijk.

Er is ook nog sprake in de morgenboeken van Rijnland, van een eiland “Myent” dat onder Heemstede lag. Dat eiland was in 1544 nog 6 Hectare groot en was in 1645 gereduceerd tot twee kleine stipjes op de kaart, die tesamen niet meer dan een tiende Hectare waren. Heemstede en de oever van Zuid Schalkwijk kreeg door het verdwijnen van Myent nu de volle kracht van het meer en de afslag van die oever nam zienderogen toe. Noordooster stormen teisterden de eindeloze watermassa welke met lange aanlopen hun verwoestende krachten lieten botvieren op de oeverversterkingen die het niet konden winnen van de kracht van de vlottende watermassa. Het aloude Huys te Heemstede kwam gevaarlijk dicht bij het water te staan en werd in feite alleen nog beschermd door de Voorburgh, een schiereiland bij de uitmonding van het Spaarne in het Haarlemmermeer. Ook het iets zuidelijker gelegen Bennebroek, toen nog Benningbrouck genaamd, had het nodige te stellen met het water. Ingeklemd tussen de bossen van het Haarlemmer Hout in het westen waar vandaan regelmatig ernstige zandverstuivingen kwamen met de westenwinden en het Oude Haarlemmermeer in het oosten, verloor zij steeds meer land. Met name ter hoogte van het Man Pad, waar Bennebroek op zijn smalst is, was een gevaarlijke situatie ontstaan. Het Hoogheemraadschap heeft op deze plek dan ook diverse keren de waterkeringen hersteld evenals bij Vijfhuizen. Dit laatste dorp, welke voor het eerst werd vermeld in 1531, is in zijn geheel verdwenen behalve als eerder vermeld de Kerk, die is gespaard gebleven.

Door de mens is het Meer wel geholpen om zijn vraatzucht te bevredigen. Het ontgraven van turf in de nabijheid van de oevers was niet bevorderlijk voor het behoud van die zelfde oevers. Natuurlijk wist men dat het fout was met de ontvening door te gaan, maar er speelden te veel belangen. In 1392 is er al een poging gedaan om het te verbieden en in het archief van het Hoogheemraadschap van Rijnland  vind men tal van keuren en ordonnantiën daar over.

Met name de stad Leiden was gebaat bij zoveel mogelijk uitvenen en het liefst zo dicht mogelijk bij de oevers. De kans op vereniging van de meren was dan het grootst. Leiden torpedeerde iedere poging tot verbod op het turfsteken en had als reden daarvoor dat de arme huijsluyden dan geen werk en turf meer hadden. Dit was niet helemaal de waarheid. Leiden had forse inkomsten uit de visrechten én de veenrechten, welke het bezat voor de zuidelijke meren en wilde deze niet zomaar prijsgeven. Het was eigenlijk dagelijks bagger gooien tussen de Vroede Heren van Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Natuurlijk waren er zoals altijd vindingrijke figuren welke probeerden onder de verbods bepalingen uit te  komen.

Zo lezen we in een Keure van 18 september 1638 van het Hoogheemraadschap van Rijnland;

“Also tot kennisse van Dyckgrave ende Hooge Heemraden van Rhynlandt was ghekomen, hoe dat eenighe personen hun onderstaen, om een kleyne prijs, eenighe veenackers in de veenambachten op te koopen, ende deselve ackers inde lenghte van sestich, vijfftich, veertich ende meerder roeden onderwater weten los te sagen, ende met een bequame wint, achter hare scheepen vast te maken ende in andre quartieren ende Jurisdictiën te vervoeren ’t zy de selve Ackers aende Meeren of binnens ’s landts ghelegen syn, maakende so groote plassen van water tot merckelijcke prejuditie van alle de landen in ’t gemeen, ende contrarie den Placcate. Soo ist.”

 Door deze Keure werd een boete in het vooruitzicht gesteld van 140 ponden en dat was een boel geld in die tijd. Het bleek dat de inwoners van Lisse ditmaal niets met deze fraude van doen hadden, maar de boosdoeners werden gezocht en gevonden in Leimuiden.

De vraatzuchtige meren zorgden voor voldoende gespreksstof. Toen in 1840 Jonkheer van der Poll de eerste spade in de grond stak bij Hillegom en een start maakte voor de bedijking van het Meer, trok dat ook internationale belangstelling.

In het in de 19e eeuw bekende Duitse tijdschrift Die Gartenlaube stond een artikel  wat genaamd was;

“Vergrabene und Versunkene Schätze” door R. Zander;

“Vermeldenswaardig zijn de edelmetaalschatten die bij de ondergang van de Spaanse Armada  voor de Nederlandse kust in de Noordzee verzonken zijn en welke nieuwe schatten rusten op de bodem van het Haarlemmermeer. Intussen is deze binnenzee droog gelegt, maar men heeft geen schatten gevonden, ofschoon de wrakken van de gestrande Spaanse oorlogsschepen zijn bloot gelegt. Het schip in kwestie moet dan ook op volle zee gezonken zijn. Maar de bronzen scheepskanonnen van de Spanjaard waren evenzo goed en konden als een metaalschat dienen”.

 De Duitse schrijver was blijkbaar slecht op de hoogte van de situatie ter plaatse. Het is toch wel ontzettend onmogelijk dat een Spaans zeekasteel zou verdwalen en zinken in het Haarlemmermeer.

Toch was wel te verwachten geweest, dat na de drooglegging de bodem van het Meer een Eldorado voor archeologen zou zijn geweest. Aan de oevers van het water hebben sinds mensenheugenis mensen geleefd en in de laatste eeuwen zo’n dertig tot veertig duizend zielen.

Op het meer is menig schipbreuk geleden en menig gevecht uit gevochten, waarbij vele Hollandse en Spaanse matrozen hun graf hebben gevonden in het water van het meer. Toen het meer bedijkt was en het water weggepompt, is de bodem in alle richtingen doorsneden met sloten en wegen. Oudheidkundigen waren in de stellige overtuiging van een rijke oogst. Nou dat viel zwaar tegen.

De enige overblijfselen van mensen welke gevonden werden bestond uit één of twee scheepswrakken, wat Hollandse en Spaanse wapens, wat potjes en kruikjes en enige muntstukken uit de Spaanse tijd. Maar er is geen enkel stoffelijk overschot van mensen gevonden in de Haarlemmermeer. Wel schijnt de verloren gewaande fuik van Crijn Pietersz van Nieuwerkerck te zijn teruggevonden gevuld met graten van vis.

Sight aan de haarlimmer Meer genaamt Lis, Pieter Idserts (1698-1781), Collectie Historisch Archief Haarlemmermeer

Sight aan de haarlimmer Meer genaamt Lis, Pieter Idserts (1698-1781), Collectie Historisch Archief Haarlemmermeer

 

Bronnen: Haerlemmermeer Boeck van Jan Adriaensz, Leeghwater 1643

Omvang Haarlemmermeer en de meren waaruit ontstaan, J.C. Ramaer 1892

Gemeente Archief Lisse, Resolutieboeken van Schout ende Burgemeesteren.

Archief Hoogheemraadschap van Rijnland

A.A. Beekman: strijd om het bestaan

  1. Ramaer: Haarlemmermeer

©2019 Arie de Koning

 

 

 

 

 

 

 

DE WATERWOLF KIJK OP DE WERELD VAN EEN LAAT- MIDDELEEUWSE LISSER (2)

De oeverafslag aan de westkant van het Haarlemmer wordt uitgebreid beschreven. Deel 2

door Arie de Koning

Inhoud jaargang 19 nummer 1 2020

Haarlemmermeer waterschudding

Het merengebied van het Oude Haarlemmermeer, het Leidse meer, het Spieringmeer en de Oude Meer, onderging enorme veranderingen. Inwoners van de plaatsen rond die meren, ook de inwoners van Lisse, hadden te maken met de voortdurende dreiging van die enorme watermassa. In deel 1 lazen we over onze noorderbuur: Vennep.

Dit vervolg is een ingekorte versie. Voor een compleet verhaal klik hier.

Grenzen tussen Vennep en Lisse
Op 8 oktober 1689 hebben, volgens de Resolutieboeken van Lisse, mr. Adriaan van Gorcum, Schout van Lisse, met de Burgemeesteren en ambachtsbewaarders van Lisse, Jan Vlaanderen den Oude, Vegter Janse van Wetteren, Cornelis Fransse Kok ende Adriaan Quirinse Geel, Burgemeesteren, en Henrik Janse Hoogkamer en Maarten van ’t Hoog, met de Schout van Vennep, Joan Gijs, en enige ingelanden van Vennep, te samen met Burgemeesteren van Leiden, de eigenaren van de Vennep “tot vermijdinge van moeilijkheden ende om goede nabuurschap te onderhouden”, de grenzen van Lisse en Vennep vastgesteld door middel van het plaatsen van “scheytpalen”. Dit gebeurde aan boord van het jacht van de hoge heren van Leiden waarna het akkoord is ondertekend in het Rechthuis van Lisse. Dat de grensbepaling geschiedde vanaf een schip, zegt iets over de toegankelijkheid van het gebied, moerasland omgeven door water.

In noordelijke richting

Over Hillegom, onze volgende noorderbuur, is eerder wat gezegd. Verder in noordelijke richting ligt Bennebroek. Dit dorp aan het Meer heeft een rijke historie. Rond 1300 strekte het oorspronkelijke gebied van Bennebroek zich uit vanaf de Valckslootlaan te Hillegom tot voorbij de huidige gedempte Oude Gracht in hartje Haarlem en werd belend door wat nu de Heemsteedse Binnenweg is. Bennebroek had het nodige te stellen met het water. Ingeklemd tussen de bossen van de Haarlemmer Hout in het westen waarvandaan met westenwinden regelmatig ernstige zandverstuivingen kwamen en het Oude Haarlemmermeer in het oosten, verloor het steeds meer land. Met name ter hoogte van het Manpad, waar Bennebroek op zijn smalst is, ontstond een gevaarlijke situatie. Het Hoogheemraadschap heeft op deze plek diverse keren de waterkeringen hersteld. Het gebied van Bennebroek krimpt in de volgende eeuwen drastisch. Rond 1653 is de Glip min of meer het centrum (Prinsenbuurt). We komen zelfs mensen uit Lisse tegen: mr. Jacob van Dorp handelde als notaris te Bennebroek, hij was Schout van Lisse en Alida van Rijm, beëdigd Vroedvrouw in Bennebroek en Lisse. (1772). Het eiland “Myent”, onder Heemstede, was in 1544 nog 6 hectare groot, maar in 1645 gereduceerd tot twee kleine stipjes, samen niet meer dan een tiende hectare. Heemstede en de oever van Zuid Schalkwijk kregen nu de volle laag, de afslag van die oever nam zienderogen toe. Het aloude Huys te Heemstede kwam gevaarlijk dicht bij het water te staan.

Over het Spaarne

Het kon gigantisch spoken op het steeds groter wordende Haarlemmermeer.
Hierboven een afbeelding van de doorbraak van de Spaarndammerdijk bij Halfweg tussen A’dam en Haarlem in de nacht van 4 op 5 november 1675.

Aan de westoever van het Spieringmeer lagen Zuid Schalkwijk en Vijfhuizen en aan de oostzijde Nieuwerkerk aan den Drecht. Vijfhuizen wordt voor het eerst vermeld in 1531. In Vijfhuizen stond een enkele woning aan het Spieringmeer. Het Hoogheemraadschap heeft bij Vijfhuizen diverse keren de waterkeringen hersteld. Vergeefs, Vijfhuizen was voor 1591 al geheel verzwolgen. Op de kerk na zoals in deel 1 te lezen was. Het dorp Nieuwerkerk aan den Drech is in de loop der eeuwen door het Haarlemmermeer verzwolgen. De kerk was al in 1467 in oostelijk richting zover verplaatst als men een wit paard kon zien of onderscheiden. Men dacht dat de kerk hier veilig zou zijn. Hiermede werd ook de parochiegrens verplaatst waardoor de inwoners van Vijfhuizen en Noord-Schalkwijk in Haarlem ter kerke konden gaan. Toen Nieuwerkerk aan den Drecht bijna geheel verdwenen was, werd Zuid-Schalkwijk de voornaamste plaats in het Ambacht. Voor 1510 heeft er tussen beide zijden van het Meer een oeververbinding bestaan. Deze weg werd de Herenweg genoemd. We gaan noordelijker langs het Spieringmeer. De ingezetenen van Sloten, Sloterdijk, Osdorp, Houtrijk, Polanen, Spaarnwoude en Hofambagt waren belast met het onderhoud van de belangrijke Spaarndammerdijk. Zoveel dorpen zoveel meningen. Binnen de kortste keren was er “questie” ofwel ordinaire ruzie. Er kwam een bovenlokale instantie, het Hoogheemraadschap van Rijnland, die de zorg voor de dijk overnam. In 1578 kwamen Spaarnwoude, Hofambacht, Houtrijk en Polanenonder het Waterschap, in 1593 Sloten en Sloterdijk. Een goede zet, de ambtenaren en bestuurders van het Hoogheemraadschap hadden er een hoofdtaak in en geen neventaak zoals bij de Ambachten.

Verdronken land en wegen

De rode lijnen geven de verdwenen wegen weer, de contourlijnen het verzwolgen land.

In 1724 is op last van de Burgemeesteren van Leiden een kaart vervaardigd met als titel: “Kaerte van Suyt-Hollands grootste deel, vervattende geheel Rhijnlandt en Suytkennemerlandt, mitsgaders een gedeelte van Delftlandt, Amstellandt ende het Sticht van Uytrecht, vertoonende alle de Steeden, Dorpen, Casteelen, wegen, uytwateringen en Sluysen. Hierin is mede te sien hoe eertyts de Haerlemmermeer ende Leytschemeer van één gescheyden waaren, en geen gemeenschap en hebben gehat met de Spieringmeer. Oock hoe men met de Wagen konde ryden van Haerlem door Vyfhuysen en Nieuwerkerck na Amsterdam en Uytrecht. Mede van Hillegom over de Vennep (alwaer men aen ’T Veer met een Schouwe wierde overgeset) ende rijden konde door Aelsmeer, Rijk ende Slooten naer Amsterdam alsmede op Uytrecht. Ende was toen der tyt het vastelandt van den Ruygenhoeck tot aen ’t vernoemde Veer.” Dit is maar de helft van de titel, die ik u verder besparen zal. De kaart is zeer nauwkeurig. Een landmeter van Rhijnland, Melchior Bolstra, heeft deze kaart gebruikt bij metingen in 1739 en 1740 en heeft daarin de watergrenzen van 1531 en 1591 ingetekend. In het Gemeentearchief van Haarlemmermeer bevindt zich een kaart, nagenoeg een kopie van die van Bolstra, waarop ook de wegen (in rood) zijn weergegeven welke volgens overlevering sinds mensenheugenis daar lagen. Ongeveer over de lengteas van de kaart loopt de Windel-, Winckel- of Weldijk, van Abbenes naar het noordoosten draaiende naar de Nieuwe Meer. Een tweede weg loop vanaf de grens tussen Lisse en Hillegom naar het zuidoosten draaiende naar Aalsmeer en een derde van Hillegom via Vennep en ’T Veer naar Ruigenhoek en Burggravenveen. Deze route is het langst in gebruik gebleven maar is ook verdwenen in de golven. In het noorden twee wegen. Eén liep van Sloten naar het dorp Vijfhuizen langs de Scheytpenning van Nieuwerkerck an die Dregt. Hierbij staat “Langs deze weg heeft men op Haerlem gereden” en de andere weg liep van Sloten naar de Vijfhuizerhoek en Zuid-Schalkwijk. Helemaal bovenin de Trekvaart Haarlem–Amsterdam en aan de linkerkant de Trekvaart Haarlem–Leiden.

De oeverafslag in Lisse
Ieder dorp gelegen in de nabijheid van de meren had last van afslag van zijn landen. Lisse had niet
zoveel last van afslag, maar voelde wel de consequenties van het verdwijnen van wegen naar de grote steden. Met paard en wagen moest nu worden omgereden naar Hillegom waar men op de Vennep werd overgezet door het veer en zo naar de Ruigenhoek kon rijden. De bevolking van Lisse was eigenlijk al eeuwen aangewezen op Leiden waar zij ook goede contacten mee onderhield. De drie hoofdkerken van Leiden hadden immers ook land en belangen in Lisse. Deze route was (nog) niet bedreigd door het water van de verenigde meren, al stond het water in Sassenheim regelmatig in de straten van dit buurdorp. Lisse lag hoger dus had daar geen last van. Het heeft voordelen “op” Lis te wonen.

Haerlemmermeer Boeck

Op deze schoolplaat wordt het veenbedrijf uitgebeeld. Veentrappen, turfsteken, baggeren en drogen. Door het ontvenen ontstonden veenplassen waardoor golfslag voor de snelle afkalving zorgde. Hierdoor is het meer steeds meer en meer meer geworden.

In het “Haerlemmermeer Boeck” van Jan Adriaensz Leeghwater, uitgegeven in 1641, laat hij verscheidene mensen aan het woord die getuigenis afleggen over de ingrijpende veranderingen in
de regio. Zo vertelde de Secretaris van Sloten dat zijn grootvader wist te vertellen dat men de Kerk van Rijk niet meer tegen het water kon beschermen. “Zoo resolveerden deze boeren te zamen, wederom een Kerk, die nu ook weer is weggesleten, in het noorden in te setten, so verre als men een wit Paert konde sien ofte beogen, ende sy meinden alsdan dat sy nu en altyt, van het water van de Meer bevrijt soude wesen, welke heel anders gebleken is.” Ook een getuigenis van Schippers; “onlangs geleden, dat aldaar ontrent een stuk lants weggedreven is daar vijf bomen opstonden ende wossen, alsoo de Schippers getuygen, die over de Meer voeren en het selve gesien hebben.” Ook een inwoner van Lisse komt voor in het boek. “Ryckje Jansdr. tuychde dat sy wel heeft gekent eene Claes Hendricxsz die plach te wonen tot Lisse, wiens vader genaempt Heyn Leech selve met een kodde ofte verrejager van Ruygen Houck hadde gegaen ende gesprongen tot opde Vennep, ende liep so door tot Hillegom te Kercken, sonder daertoe eenige schuyt off schip te gebruycken, sulcx de voorsz. Claes Hendricxsz tegens haer, getuyge, wel hadde geseyt.” Het moet een grappig gezicht zijn geweest al die slootje springende mensen in het nog droge gedeelte van het latere Haarlemmermeer. Naar de kerk gaan met een polsstok! Opvallend is dat veel van die getuigenissen gaan over de bijzonder nauwe doorgang tussen Vennep en ’T Veer. Een geroeide boot kon er niet tussendoor, de spanen kwamen dan op het land en passeren was helemaal niet mogelijk.

Internationale belangstelling
De vraatzuchtige meren zorgden voor voldoende gesprekstof. Toen in 1840 Jonkheer van der
Poll de eerste spade in de grond stak bij Hillegom en een start maakte voor de bedijking van het
Meer, trok dat ook internationale belangstelling. In het in de 19e eeuw bekende Duitse tijdschrift Die Gartenlaube stond een artikel, genaamd: “Vergrabene und Versunkene Schätze” geschreven door R. Zander,: “Vermeldenswaardig zijn de edelmetaalschatten die bij de ondergang van de Spaanse Armada voor de Nederlandse kust in de Noordzee verzonken zijn en welke nieuwe schatten rusten op de bodem van het Haarlemmermeer. Intussen is deze binnenzee droog gelegt, maar men heeft geen schatten gevonden, ofschoon de wrakken van de gestrande Spaanse oorlogsschepen zijn bloot gelegt. Het schip in kwestie moet dan ook op volle zee gezonken zijn. Maar de bronzen scheepskanonnen van de Spanjaard waren evenzo goed en konden als een metaalschat dienen”.

Vondsten
De Duitse schrijver was blijkbaar slecht op de hoogte van de situatie ter plaatse. Het is toch totaal onmogelijk dat een Spaans zeekasteel zou verdwalen en zinken in het Haarlemmermeer. Toch was wel te verwachten geweest, dat na de drooglegging de bodem van het meer een eldorado voor archeologen zou zijn geweest. Aan de oevers van het water hebben sinds mensenheugenis mensen geleefd en in de laatste eeuwen zo’n dertig- tot veertigduizend zielen. Menig schip leed op het meer schipbreuk en er is menig gevecht uitgevochten, waarbij vele Hollandse ven Spaanse matrozen hun graf hebben gevonden in het water van het meer. Toen het meer bedijkt was en het water weggepompt, is de bodem in alle richtingen doorsneden met sloten en wegen. Oudheidkundigen waren in de stellige overtuiging van een rijke oogst. Nou dat viel waar tegen. De enige overblijfselen van mensen welke gevonden werden bestonden uit één of twee scheepswrakken, wat Hollandse en Spaanse wapens, wat potjes en kruikjes en enige muntstukken uit de Spaanse tijd. Maar er is geen enkel stoffelijk overschot van mensen gevonden in de Haarlemmermeer. Wel schijnt de verloren gewaande fuik van Crijn Pietersz. van Nieuwerkerck te zijn teruggevonden gevuld met graten van zijn visvangst. ■

Bronnen:
Haerlemmermeer Boeck van Jan Adriaensz, Leeghwater 1643
Omvang Haarlemmermeer en de meren waaruit ontstaan, J.C. Ramaer 1892
Gemeente Archief Lisse, Resolutieboeken van Schout ende Burgemeesteren.
Archief Hoogheemraadschap van Rijnland
A.A. Beekman: De strijd om het bestaan
A. Ramaer: Haarlemmermeer Copyright: Arie de Koning.

Detail uit een kaart van Zuid-Holland (1573) gemaakt door Christiaan Sgrooten  inopdracht van de Hertog van Alva.
Bij de intro een gravure van een waterschudding die het gevolg was van een aardbeving 200 km uit de kust van Portugal. Een tsunami met golven van 20 meter hoog verwoestte Lissabon en kostte aan tienduizenden mensen het leven. Die zeebeving daar zorgde op het Haarlemmermeer voor deze angstaanjagende taferelen.

 

Zeeslag bij het Spaarne 1573. Pas 50 jaar erna, in 1621 gschilderd door Hendrick Cornelsz. Vroom, in opdracht van het stadsbestuur van Haarlem. De Spaanse vloot had 63 schepen op het meer onder leiding van Bossu, tegen meer dan honderd schepen onder admiraal Marinus Brandt. Zijn vloot was slecht uitgerust en de wind stond gunstig voor de Spanjaard. De Geuzen werden verslagen het restant van de vloot vluchtte richting Kaag en Oude Wetering en werd daar opgewacht door luitenant Francois van Boshuizen, die nog eens 21 schepen veroverde. Na zoveel geweld zou je wel wat meer scheepswrakken kunnen verwachten.

 

BIJ DE HARTPAGINA: Kaart van Bolstra

Melchior Bolstra maakte voor het Hoogheemraadschap van Rijnland een kaart met groeilijnen van het Haarlemmermeer.

door de redactie.

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 4, december 2019

Melchior Bolstra ‘landmeter’ maakte in opdracht van de Dijkgraaf en Hoogheemraaden van Rhynland deze kaart van de grote Haarlemmermeer en/of Leydsemeer. Hierin staan de groeilijnen weergegeven van de steeds groter wordende “Waterwolf” vanaf 1531. Bij iedere storm werden er weer broeklanden weggescheurd en verzwolgen, boerderijen, zelfs hele dorpen zijn door de golven overspoeld en verdwenen. Naarmate het meer steeds groter groeide, werd ze bij iedere storm nog onstuimiger. Het water kwam steeds dichter bij de grote steden, daarom werd het hoog tijd dat er wat ging gebeuren. Eerdere plannen om de steeds grotere watermassa in te polderen werden te duur geacht. Leeghwater had 160 molens nodig in zijn plan, Cruquius kon volstaan met 112 stuks. Ir. Van Lijnden kon met 3 stoomgemalen die enorme plas leeg trekken. Op 5 mei 1840 is men bij Hillegom begonnen met het graven van de Ringvaart. Polderwerkers uit heel Nederland kwamen hier werken en vonden hier een nieuw bestaan. Veel families in onze omgeving zijn hier terecht gekomen door de behoefte aan mankracht in de strijd tegen “De Waterwolf”.

Kaart van de Haarlemmermeer door Bolstra.

1ste Poellaan 65 - Poldermolen van de Zemelpolder

1ste Poellaan 65 – Poldermolen van de Zemelpolder

De molen is een achtkantige bovenkruier op een onderbouw van bakstenen.

Kadaster: D-8293. Bouwjaar: waarschijnlijk 1743, herbouw 2003.

In het bovenwiel stond het jaar 1743 ingekerfd. De molen werd gebruikt om de Zemelpolder droog te houden. In 1999 is de molen afgebrand, in 2003 herbouwd.

Het is een achtkantige bovenkruier, een grondzeiler. De gemetselde onderbouw is van rode baksteen. De bovenbouw is van hout, gedekt met riet. Het kruiwerk bestaat uit een overring en een onderring. Het kruiwerk is m.b.v. de staart en het kruirad vanaf de grond te bedienen. Bovenwiel met kammen en een vang. De vlucht van de molen is ~ 19.30 m (oorspronkelijk was dit minder, nl 17.90 m en later 18.60m)

Oorspronkelijk was het een schepradmolen, later werd een vijzel gebruikt.

Midden 17e eeuw waren er 2 kleine poldertjes in het gebied waar nu de zemelmolen ligt.(samen niet groter dan 50 morgen). Ieder met een eigen watermolen. In 1662 werd besloten om de polders samen te voegen en voortaan door 1 molen te laten bemalen.

Op een oude kaart uit 1687 staat de polder vermeld als Hemelpolder, maar op andere kaarten staat Zemelpolder. Mogelijk is de naam een verwijzing naar “kleine” polder. Een oude betekenis van het woord zemel schijnt klein te zijn.

Wanneer de eerste molen na het besluit van 1662 is gebouwd is niet bekend. Het oudste zekere jaartal is het jaar 1743 wat in het bovenwiel gekerfd stond.
In het archief van Rijnland staan in 1806 gegevens over de molen bekend. Het is een wipwatermolen en de maten van o.a scheprad en wachtdeur worden in duimen omschreven. De te bemalen polder is 42 morgen en 489 roe groot ( 45 ha).
In 1871 (na de Franse tijd waarbij het metrisch stelsel wordt ingevoerd) wordt een meting in cm. opgegeven.
Uit 1904 zijn weer metingen bekend en gaat het om een polderoppervlak van 71 ha.
Tussen de beide laatste metingen zijn grote verschillen. Mogelijk zijn er grote reparaties verricht of is de molen zelfs vernieuwd.

Oorspronkelijk werd de molen alleen door één van de landeigenaren, of hun knechten, in werking gezet wanneer dat nodig was.

Tot 1928 is de molen in bedrijf als schepradmolen. Dan wordt een elektrisch aangedreven vijzel geplaatst. Geleverd door machinefabriek Spaans uit Haarlem. Met ijzeren roeden van 19.30 meter en een gietijzeren as. Voor deze aanpassing moesten de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland toestemming geven, aldus schrijft de toenmalige polderbestuursvoorzitter J.W.A. Lefeber.

In 1943 kocht de gemeente de molen. Voor een symbolisch bedrag van 1 gulden. Grote herstelwerkzaamheden aan het kruiwerk werden hierna uitgevoerd.
Toen er in het voorjaar van 1945 geen elektriciteit meer geleverd werd heeft men de polder met behulp van een automotor bemalen.
In 1973 was er, door het lange stilstaan ( sinds 1928 was er elektrisch bemalen), weer een restauratie nodig. Vanaf die tijd werd de zemelpoldermolen bemalen door leden van het Gilde van Vrijwillige Molenaars. Jan van der Veek en later Pieter van der Veek en zijn vrouw Helga zijn zeer betrokken bij de molen. Er wordt regelmatig gewezen op het feit dat de molen vanaf de 60er jaren van de vorige eeuw steeds meer omsloten wordt door bebouwing en begroeiing.

De molen was rijksmonument, maar werd na de brand in 1999 van de monumentenlijst geschrapt. Alleen de veldmuren bleven na de brand over.
De molen werd weer naar zijn oorspronkelijke vorm gereconstrueerd, dus geen elektrisch aangedreven vijzel, maar weer als vanouds met een scheprad.

Dit kon ook omdat de vijzel in 1928 in de watergang van het scheprad was geplaatst.

De wederopbouw van de molen was mede mogelijk door een inzamelingsactie onder de burgerij. (april 2000). In 2003 was de molen weer herbouwd. Molenmaker was Verbeij. In het gras naast de molen ligt de bovenas van zijn voorganger, die na de brand is afgekeurd.

De molenwerf is redelijk oorspronkelijk. De molenbiotoop is aangetast door omliggende bebouwing en beplanting. Er is te weinig ruimte om de molen.
Vrijwilligers zorgen er voor dat de molen geregeld draait. De molen staat sinds 2008 op de gemeentelijke monumentenlijst.

De Zemelpoldermolen in 1935

De Zemelpoldermolen verloor zijn wieken in 1950 door een storm

1ste Poellaan 65 - Poldermolen van de Zemelpolder

De molen na de herbouw in 2003

DSL beschrijving klik: Poellaan__Eerste_65

Roversbroek: familie de Groot

Jan de Groot kwam in 1888 uit Friesland naar de Haarlemmermeer om turf te steken. Later verhuisde hij naar de Rooversbroekdijk om een boerderij te beginnen. De familie en hun werkzaamheden worden besproken.

Door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 4, oktober 2014

Familie De Groot kwam van oorsprong uit Friesland, vader Jan de Groot, (1845-1925), moeder Froukje Schaaff (1849-1921) met hun kinderen Karst (of Kerst), Jan, Siebrigje, Koop, Grietje, Frederika, Tjitske, Harm en Janke. Toen in 1811 de Burgerlijke Stand werd ingesteld, moest ook Beerent Willems uit Delfstrahuizen gelegen aan het Tjeukemeer, een achternaam kiezen. Hij gaf aan de Maire op, dat hij de naam “de Groot” wilde aannemen. Omdat hij niet kon schrijven, zette hij op de naamacte “zijn eerste merk” in de vorm van een kruisje. De generaties na Beerent Willems de Groot werden allemaal aangeduid als arbeiders of “turfmakers(sters)”, die werkten in het veen van zuidoost Friesland. Bovengenoemde Jan de Groot was de 3e generatie na Beerent Willems. De familie Schaaf(f) woonde geslachten lang in De Knijpe in Friesland. Het waren vooral timmerlieden. Ook zij hadden in 1811 nog geen achternaam. Voorvader Kerst Sijbes nam daarom de achternaam “Schaaff’ aan. Dat sloot goed aan bij zijn beroep van meester-timmerman. Hij heeft wél een echte handtekening kunnen zetten. De voornaam “Kerst” of “Karst”, die vaak voorkomt in de familie Schaaf(f), is de Friese versie van Chris of Christiaan. Froukje Schaaf, de vrouw van Jan de Groot, was de 3e generatie na Kerst Sijbes.

Turfmaker

Trouwacte van Jan de Groot met Froukje Graaf

Jan de Groot was dus een “turfmaker”. In Friesland had dit gezin gewoond in verschillende plaatsjes rond Heerenveen. Men woonde daar waar turf te steken was. Op de trouwacte van Jan en Froukje staat als beroep van de moeder van Jan vermeld: turfmaakster. Rond Heerenveen werd al eeu­wenlang turf gewonnen. In 1551 werd de op een na oudste naamloze vennootschap in ons land opgericht, de Schoter-landse Veencompagnie. De ‘heeren van het veen’ lieten om het veen af te kunnen voeren, vaarten graven. Op de kruising van waterwegen en de verbinding tussen Zwolle en Leeuwarden ontstond Heeren veen.

In de 2e helft van de 19 eeuw wordt duidelijk dat de toekomst van de veen­gebieden somber is. De ontdekking van steenkool en aardolie betekent con­currentie op brandstofge­bied. Vanaf 1875 gaat het mis. De prijzen voor turf zakken, er komt steeds meer werkloosheid onder de veenarbeiders. Tege­lijk met de veencrisis is er in die tijd een landbouwcrisis in Europa zodat de zuidwesthoek van Friesland dubbel getroffen wordt, wat leidt tot oplopende armoede. Maar turf was er ook in de Haarlemmermeer. Daar zagen de De Groots “brood” in en het gezin (met 9 kinderen) trok in het voorjaar van 1888 naar de nieuwe polder, waar op diverse plaatsen nog turf te steken was. Aanvan­kelijk vestigde het gezin zich in Nieuw Vennep waar al een neef woonde. (De naam De Groot komt ook in Nieuw Vennep nog voor). In de Haarlemmermeer werden nog 2 kinderen geboren. Al snel werd er verhuisd naar de Lisserbroek, naar een huis aan de Ringdijk nabij het hui­dige Turfspoor. (Nummer 57R, Kadasternummer 2007). Daar was immers het werk te doen!

Later begon zoon Harm (1883-1964) ook een handeltje in kruidenierswa­ren. Daarom liet vader Jan daar vlak bij een nieuw huis bouwen (later Lis­serdijk 322). Moeder Froukje bediende de winkel en zoon Harm ging de huizen langs om de bestellingen op te nemen en te bezorgen. Door met een roeiboot de Ringvaart over te varen leverde hij ook in de Roversbroek. Vader Jan en zijn andere zonen werkten in het veen in de Lisserbroek. In de archieven van de Haarlemmermeer vind je onder beroep niet meer turfmaker maar wordt gesproken van (veen)arbeider.

Lisserdijk 322.
Foto waarschijnlijk bij het 40-jarige huwelijksjubileum van  Jan en Froukje, met alle zonen, dochters, en schoonkinderen.

De oudste zoon Kerst de Groot (1871-1949) is intussen (op 6 juni 1894) getrouwd met Maria de Ridder (1872-1912). Maria kwam oorspronkelijk uit Wissenkerke, een dorp op Noord Beveland. Het gezin De Ridder trok, net als veel andere mensen uit Zeeland in die tijd deden, naar de Haarlem­mermeer. Maria werkte als dienstmeisje bij boer Hagen in de Lisserbroek. Kerst en Maria betrokken toen ze trouwden ook een woning aan de Lisser­dijk nabij het Turfspoor. (58R, later 84R, daarna 114R) Kerst werkte steeds als veenarbeider. Maar kennelijk raakte het veen op in de Lisserbroek en richtte hij zijn blik over het kanaal (de Ringvaart) naar de Roversbroek, de polder in de gemeente Lisse waarvoor in 1887 octrooi was verleend om die te vervenen.

Dat resulteerde in de aankoop (ca. 1897) van perceel 11 van het onderveld van de Roversbroekpolder (zie Nieuwsblad okt. 2013). De toenmalige notaris gaf hierbij de raad om er een huis op te bouwen. Toen Kerst aangaf, dat hij hiervoor geen geld had, leende de notaris zelf/1000. Het huis werd gebouwd. Voor fundering werd flink gegraven, maar de zandaanvullingen bleken enkele jaren later al onvoldoende draagkracht te hebben, waardoor er al snel scheuren in de muren ontstonden.

Familie Kerst de Groot

Op 24 april 1911 was het zover: het gezin verhuist naar Lisse, naar een andere gemeente en zelfs een andere provincie! De gemeente Haarlemmermeer, waar de Lisserbroek na de drooglegging deel van werd, behoort immers bij Noord Holland! Banden met Lisse waren er al eerder. Men ging er naar school en ter kerke in de Kanaalstraat. Waar nu C&A is stond hun kerk. Jasperina (gewoonlijk. Prien genoemd), de oudste dochter van Kerst en Marie was 6 jaar in 1905 toen de christelijke school aan de Schoolstraat werd gesticht en zij behoorde bij de eerste leerlingen.

In de Roversbroek werd Kerst een zelfstandige ondernemer. Turf ontginnen op zijn eigen perceel. (Zie foto Nieuwsblad januari 2014, waar het gezin grotendeels te zien is, vóór het huis, dus ongeveer waar de Middenweg begon vanaf de Ringsloot.) Bij de verhuizing was Jakoba, de jongste dochter, anderhalf jaar. Zij is geboren in 1909, dus toen woonde het gezin nog in de Lisserbroek. Vader Kerst en moeder Maria hadden afgesproken dat de nieuwe baby vernoemd zou worden naar “tante Ka”, de oudste zuster van Maria. Toen vader Kerst echter onderweg was naar het gemeentehuis in Hoofddorp om het kind aan te geven, dacht hij: “Wat zou de officiële naam van tante Ka nu zijn? Het zal wel van Jakoba zijn.” Deze naam gaf hij daarom op aan de ambtenaar. “Schrijf je dat met een c of met een k?” vroeg deze. “Met een k natuurlijk” was het korte antwoord. Thuis gekomen hoorde hij van zijn vrouw, dat het Catharina moest zijn. De naam kon wel veranderd worden bij de burgerlijke stand, maar dat kostte ƒ25 en dat hadden ze er niet voor over. Het bleef Jakoba. “Maar”, spraken ze af: “we noemen haar toch Catrien”. Haar meisjes-roepnaam werd trouwens ook Ka(atje).

Het ging het gezin die eerste jaren beslist niet voor de wind! Moeder Maria werd zwak en ziek en in 1912 is ze overleden. Kerst bleef als weduwnaar met 6 kinderen achter. Maar … bij de familie Van Voorst uit Lisse was toen een huishoudster, Maria Cats, die afkomstig was uit Maassluis. Kerst trouwde met haar op 6 november 1913. Het uithuwelijk bleef kinderloos.

Turfsteken. Kerst de Groot rechts

In de eerste wereldoorlog (1914-1918) waren de prijzen van de turf flink ge­stegen en brak er een betere tijd aan voor het gezin. In die tijd vroeg het schoolbestuur van de christelijke school aan de Schoolstraat advies aan Kerst de Groot of het veen, dat achter de school op het schoolterrein nog aanwezig was, bruikbaar zou zijn als brandstof. Inderdaad is dit veen in 1918 voor brandstof afgegraven. Intussen was de turf voor de verkoop wel zo ongeveer uit­geput. Voor eigen gebruik werd nog wel wat gereserveerd. In de familie wordt nog verteld dat, wanneer het sterk ijs was, opa Kerst met een slee volgeladen met turf naar Leiden ging om daar de turf te verkopen. Hij zal het paard voor de slee gezet hebben. Dan zat er handel in.

Het afgeveende land was nu tuinbouwgrond geworden. Daarop werd een gemengd bedrijf gestart. Omdat het ene perceel voor een boerenbedrijf te weinig was, heeft Kerst 2 stukken nabij gelegen land er bij gekocht, (waarschijnlijk waren dat perceel 13 en 15. Zie binnenkant omslag Nieuwsblad oktober 2013)

De turfschuur zal wel een 2e leven gekregen hebben en er kwam een stal en een hooiberg voor de koeien en een schuur voor de auto en voor het paard en de wagen. Er kwam zelfs een kapwagen, een koets met een open voorkant. Soms reed men met de kapwagen naar de kerk van de Gereformeerde Gemeente in Lisse waar de familie lid was. Eerst naar de Kanaalstraat en vanaf 1936, toen de “nieuwe” kerk in gebruik genomen was, naar de Tulpenstraat.

Het boerenbedrijf uit die dagen lijkt nauwelijks op de melkveehouderijen uit onze tijd. De ondernemende Kerst de Groot had een aantal melkkoeien. Het zullen er niet meer dan 10 geweest zijn. Melken was handwerk en om 6 koeien te melken ben je al gauw een uur bezig. En dat 2X daags. Een melk-knecht was er niet, maar de dochters konden wel melken.

Van kunstmatige inseminatie had men nog nooit gehoord. Het was in 1935 min of meer wereldnieuws toen het eerste kalf, verwekt middels deze tech­niek, in Friesland geboren werd. Maar zo ver was het in de Roversbroek nog lang niet. Daar moest men een uitstapje maken naar de Poelpolder. Daar, bij boer Langeveld, vond men wel een stier bereid dat klusje te kla­ren. Ook bij vragen kon men bij Langeveld terecht. Wanneer er een pro­bleem was met kalven dan kwam de verloskundige. Een veearts zou men niet gauw roepen, dat was veel te duur.

Waar was de schuur van Jan Guldemond?

Thuis was er voor de dochters natuurlijk huishoudelijke arbeid te doen. Het huis, maar ook de melkbussen schoonmaken, de was, het brei- en verstelwerk. In onze huidige wegwerpmaatschappij kunnen we ons nauwelijks meer voorstellen wat men zo al moest doen. Eén periode in het jaar hadden de meisjes het bijzonder druk. Dat was de tijd van het bollenpellen. Konden ze wat bijverdienen zoals te zien is op de foto van de groep pelsters voor de schuur van Jan Guldemond. Het meest linkse meisje is Jasperina en de vijfde van links is Froukje de Groot. Er was een grote rivaliteit tussen de bollenpelsters. Ze kregen per mand uitbetaald, dus werkten ze heel hard om in het (korte) pel-seizoen wat te verdienen. Soms gunden ze zich geen tijd om naar het toilet te gaan. Men hielp elkaar. In de hooibouw e.d. hielpen de mensen uit de buurt. De eerste melk van een koe die net gekalfd heeft, heet biest. Kun je bijvoorbeeld pap van maken, moet eerst geweld worden, maar niet koken want dan gaat het klonteren. Vroeger werd rauwe melk vaak eerst gekookt. Dat deed men omdat er wel tbc voorkwam onder het vee en door te koken werden bacteriën gedood. Nu is rauwe melk weer een populaire drank en kan veilig gebruikt worden omdat de veestapel tbc-vrij is. Overigens werd op de boerderij wel “zo uit de koe” melk gedronken. Kerst had een gemengd bedrijf. Hij teelde o.a. narcissen en aardappelen en groenten. Ook was er een grote boomgaard met fruit met als bijzonderheid een boom die, door enten, 2 soorten appelen gaf. Uit de tijd dat er met schuiten turf werd getransporteerd dateert nog een scheepstoeter die de vrouw van Kerst de Groot later gebruikte om aan te kondigen, dat haar man van het land naar huis kon komen, omdat het eten klaar was. Kerst kocht een vrachtauto, een T-Ford. Hiermee werd hij ook vrachtrijder van anderen in de Roversbroek. Dit was de le vracht-T-Ford in Lisse. Met dit vrachtwagentje vervoerde hij vooral bloembollen naar de veiling in Lisse. Broer Harm, die eerder al kruidenierswaren verkocht, is trouwens ook beurtschipper geweest, die vrachten voor anderen vervoerde. Kerst is ook jaren (van 1923 t/m 1941) lid geweest van het polderbestuur van de Roversbroek.

De Middenweg was ver buiten het dorp Lisse. De Engelenbuurt was ongeveer even ver weg. De weg langs de Ringsloot was de verbinding met Lisse. Kerst heeft er bij het polderbestuur voor gepleit om deze weg zó breed te maken, dat elkaar tegemoetkomende auto’s konden passeren, maar dat werd afgewezen. Er zouden wel uitwijkhaventjes gemaakt worden. Als afscheid kreeg Kerst van het polderbestuur als herinnering een horloge! In 1949 overleed Kerst de Groot, 77 jaar oud. Zijn tweede vrouw Maria Cats stierf in 1952, 86 jaar oud.

Hoe ging het verder met de kinderen van Kerst de Groot?

Zowel vanuit de Lisserbroek als vanuit de Roversbroek moesten de kinderen lopend naar de school aan de Schoolstraat. Alleen vader Kerst had een fiets. Vanuit de Roversbroek liepen ze langs de Ringsloot via de Roversbroekdijk via de klapbrug en de Poelpolder naar de le Poellaan. Via e Heereweg en de Bondstraat naar school. Toen de kinderen groter werden, moesten ze al gauw gaan werken. Zoon Jan werkte o.a. bij bollenkweker Grullemans in Lisse en later ook in de buurt van Monnickendam. Na deze Noord-Hollandse periode kwam hij weer thuis en heeft het “spul” van zijn vader voortgezet. Jan (geb. 1896) bleef vrijgezel en woonde later alleen op de boerderij. Hij hield heel secuur het huis, de schuren, enz. in stand, zoals het bij zijn vader was. De koeien verzorgde hij als zijn kinderen! De woning had geen aansluiting op het elektriciteitsnet, de waterleiding of riolering. De WC was een aangebouwd hokje. Vanuit de bijkeuken was deze plee bereikbaar. De beerput, die afgedekt was met een ijzeren deksel, was buiten. Er waren prima olielampen, met veel kraaltjes versierd, en water kwam uit een “wel” waarop een handpomp was aangesloten. Het regenwater werdverzameld in een regenwaterput. In de keuken was een pomp met een prachtige koperen kraan, waarmee het regenwater opgepompt werd. De koeien kregen in de wintertijd water uit de welput. In 1975 is Jan de Groot overleden. Hij werd 78 jaar.

De boerderij, die al veel ouderdomsverschijnselen vertoonde werd verkocht en in ca. 1977 gesloopt. Dochter Jasperina werkte o.a. in de huishouding bij tante Frederika Biemond-de Groot in Abbenes. Johannes Biemond, haar man, had daar een boerderij. Later is Jasperina met bloemenkweker Leen Tamboer getrouwd en woonde in Abbenes. Dochter Froukje werkte als meisje in diverse “dienstjes” in de huishouding. Later trouwde ze met Cornelis van Waveren, die vanuit Lisse een bollenkwekerij begon in Julianadorp bij Den Helder. Enkele jaren later zijn zij weer naar Lisse teruggekomen.  Dochter Siebregje werkte in de huishouding bij een rijke familie in Noordwijk. Zij trouwde met de weduwnaar Adriaan Hartman uit Den Haag, waar zij ook gingen wonen. Zoon Marinus had geen ambitie voor het boerenwerk. Hij wilde dolgraag naar de marechaussee, de bereden militaire politie. Die wens is ook vervuld. In de grensplaats Winschoten waar hij een tijd gelegerd was, vond hij Riek Koopman, die zijn vrouw werd. Veel jaren heeft hij als adjudant les gegeven op de opleidingsschool in Apeldoorn.

Hoe ging het met de jongste dochter Kaatje / Catrien / Jakoba?

Bij boer Piet Warmerdam

Omstreeks 1932 was er een Duitse jongeman in de polder komen wonen: Christian Heinrich Brandemann (“Henk” in het Nederlands). Hij was uit Hamburg afkomstig en in 1923 door de economische crisis aldaar naar Nederland gekomen. Hij had enige jaren in Almen (bij Zutphen) op een boerderij gewerkt, waar hij heel snel goed Nederlands leerde spreken en schrijven. Hij volgde diverse cursussen en werkte bij een boerenbedrijven voor de coöperatieve landbouworganisatie aldaar. Later verhuisde hij naar Lisse. Hij vond namelijk werk bij boer Piet Warmerdam in de Roversbroek, waar hij als kostganger intern woonde. Daar leerde hij het gezin De Groot kennen, waarvan de kinderen allen de deur uit waren, behalve de oudste zoon Jan en de jongste dochter Catrien. Toen Henk hoorde, dat dit niet “het jonge echtpaar” was, zoals hij eerst dacht, waagde hij een kans.

En het gevolg?

Catrien de Groot (links) in een bootje in de ringsloot met leden van haar a.s. schoonfamilie, foto ca.1935. Rechts de Roversbroek met de ringdijk

In 1937 zijn ze getrouwd. Eerst hebben zij een kort poosje in Den Haag en Scheveningen gewoond. Eind 1938 zijn ze naar onze streek teruggekomen en vestigden zij zich op Hillegommerdijk nr. 58 in Lisserbroek. Henk is in 1983 op 82 jarige leeftijd overleden. Catrien, die nog enige jaren in Rustoord te Lisse heeft gewoond, is daar in 1991 op de leeftijd van 81 jaar overleden. Zij kregen 5 kinderen, Maria Alwine (Ria), Heinrich (Hein of Henk), Kerst (onze verteller), Johanna Cornelia (Hanneke) en Jan Leonardus (Jan). Zij gingen allemaal in Lisse op school. Eerst, net als de vorige generatie, lopend. Later kregen ze allemaal een fiets.

 

ROVERSBROEK: laatste deel over familie Duivenvoorden

Uitgelegd wordt hoe de  dijken van de Rijn- of Ringsloot tussen de Poelpolder en de Rooversbroekpolder worden afgegraven en de weg in de Rijnsloot wordt aangelegd. Ook de molen van de Rooversbroekpolder wordt besproken.

Door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 3, juli 2014

Roversbroekdijk afgegraven

Er is al puin gestort in de voormalige ringsloot. Het afgraven van de beide dijken is in volle gang. In de verte is de gashouder nog te zien.

Om de Poelpolder en om de Roversbroekpolder lagen dijken. Waar de twee polders aan elkaar grensden had je dus twee dijken met daartussen een sloot. De sloot werd overbrugd met een busculebrug, een brug met een contragewicht aan de onderkant. Kwam er een schuit voorbij dan werd er, wanneer de schuit voorbij was, gevraagd om de brug op te lopen zodat het brugdek weer in de weg kwam te liggen. (In het vorige Nieuwsblad vertelde Piet van Rijssel al over zijn gebroken pols die hij hierbij opliep). In de Nieuwe Leidsche Courant van 6/8/59 staat als kop: Roversbroekdijk wordt afgegraven. Volgens het artikel wordt er al meer dan 10 jaar gepraat over het afgraven van de Roversbroekdijk en het er voor in de plaats leggen van een vlakke weg. Maar nu is er overeenstemming hierover tussen de polderbesturen Roversbroek en Poelpolder en Hoogheemraadschap Rijnland. Voornemen:  Voorjaar ’61 klaar.

Dat betekent nogal wat grondverzet.

Volgens de krant gaat 300.000 kub grond naar steden voor plantsoenaanleg, 8000 kub wordt gebruikt voor verzwaring van de ringdijk. Er komt nog 3 bunder extra grond beschikbaar. De aannemer zorgt voor aanleg van de wegen naar aanliggende bedrijven. De polders zullen dan ogenschijnlijk één zijn. De klus duurde wel één tot twee jaar. Het waren veendijken. Het veen werd met boten, maar ook met vrachtwagens afgevoerd naar kwekers. Soms zaten er veel (pot)scherven in. Dat zou grond zijn, afkomstig van Dever. Er zijn ook stukken met zand. Dat zou komen van de zanderij van Van Lynden. Een serie foto’s laat het afgraven zien. De latere straat ligt veelal op de onderkant van de vroegere dijk van de Roversbroek. Er was in de Poelpolder en Roversbroekpolder ook een zgn. slapersdijk.

In het hoge huis woonde eertijds familie Poel. Opoe Poel (mevr. Cato Langeveld-Verdegaal, daarvoor wonend in boerderij Langeveld, woonde in bij haar dochter, schoonzoon en 2 kleindochters. Poel was varkens-houder/ varkenshandelaar. Later woonde hier de familie van Stijn, die een naaimachinehandel had in Leiden. Het huis stond ongeveer waar nu de benzinepomp is

Die was van klei aangelegd. Deze dijk werd bij een latere bebouwingsronde in de Poelpolder ook afgebroken. Daar werd nog wel bezwaar tegen aangetekend, maar dat protest haalde niets uit. Dat was in 1991, maar eerst terug naar de jaren zestig. De Roversbroekdijk wordt aangesloten op de Jozef Israelsstraat. De heer Duivenvoorden vertelt nog van een geintje dat ze uithaalden bij de wegaanleg. Er werd gewed of de draglinemachinist het wel in de gaten zou hebben wanneer geknoeid werd met de piketpaaltjes. Om dat uit te testen werd er met een hamer l klap gegeven op het eerste piketpaaltje, op het volgende 2 klappen, vervolgens weer 2 klappen en daarna l klap. Mooi dat er later een verschil te zien was! Zo langzamerhand kwam er een eind aan het geïsoleerde karakter van de Roversbroek.

Nog wat krantenberichten uit die jaren: 29/3/63: Roversbroekpolder krijgt straatverlichting. Het zuidelijk deel van de Roversbroek wordt nog niet verlicht omdat daar geen kabel ligt. 02/02/63 Verlegging dijken Lisserpoelpolder en Rooversbroekpolder.  11/11/65 Voor realisering uitbreidingsplan Poelpolder: overname dijken» bermen etc door gemeente van Polderbestuur.

Bollenbedrijf

Foto ‘s: colL Fant Duivenvoorden

Toen de Duivenvoordens hun huis 55 jaar geleden kochten lag er geen smalspoor meer. Dat was er wel geweest, je kunt de aansluiting bij het pand nog steeds zien.

Mogelijk is het smalspoor in de oorlog, net als indertijd bij vader Duivenvoorden, weggehaald om te voorkomen dat het gevorderd werd. Het oorspronkelijke smalspoor lag, zoals in die tijd gebruikelijk, in het midden van het perceel. Toen de Duivenvoordens het bedrijf kochten waren de teeltmethodes veranderd. Er was inmiddels wat gemechaniseerd, dus bedden waren niet meer zo smal. Er kwam opnieuw een smalspoor, maar nu aan de zijkant van het perceel. De rails kwam oorspronkelijk van een kwekerij uit Bennebroek. Vanuit het land werden de bollen via het spoortje naar het bedrijf gebracht. De rails lag op betonnen bielzen. Het geheel moest natuurlijk onderhouden worden, betonijzer roest en zet uit. Helaas gebeurde het op een kwade dag toch dat een kar met volle manden in de sloot kieperde. Stel je voor: zo’n 30 manden opvissen. En dan dreggen naar de bollen die nog in de sloot liggen, waarna de hele zaak weer moet drogen. Het spoor zal nog tot ongeveer de millenniumwisseling dienst hebben gedaan. De familie Duivenvoorden teelde o.a. narcissen, tulpen, krokussen en droogbloeiers (colchium). Ze verkochten ook aan de kraam, eerst in Hillegom (dat was nog bij vader Dirk) en later aan de Delfweg. Er werden speciaal bollen aangeplant voor de bloemverkoop. Ze waren hun tijd vooruit zou je zeggen, want de klanten mochten de bloemen zelf van het land plukken. Dat was allemaal voordat de rondweg om Lisse kwam. De familie had zelfs jaren een afspraak met de VVV in Hoofddorp om daar te verkopen. Vanuit Hoofddorp vertrokken de bussen met toeristen weer huiswaarts en daar voorzag familie Duivenvoorden ze van bloemen, maar ook van bollen/knollen van zomergoed als dahlia’s, gladiolen, mombretia’s, lelies en amarillissen.

Het eerste jaar dat de bloemententoonstelling Keukenhof openging heeft hr. Duivenvoorden nog hele partijen krokussen aangeplant op het terrein. Dat was namens de afdeling Lisserbroek van de Vereeniging voor Bloembollencultuur. Veel kwekers uit de Roversbroek, ook de heer Duivenvoorden, waren lid van de afdeling Lisserbroek. Er was dus al wat gemechaniseerd. De omslagfoto van dit Nieuwsblad laat mevrouw. Duivenvoorden zien wanneer ze de grond bewerkt met hulp van het voorste stuk van een bromfiets. De zwarte grond waar men in de Roversbroek op teelde was wat zwaarder en om voor het planten een mooie veur te krijgen werd deze truc toegepast.

 

Op de foto hiernaast is de heer Duivenvoorden aan het ploegen met een 2-wiel trekker, een pascelli.

Dat de grond ter plekke in de Roversbroek weerbarstig was blijkt wel uit het verhaal dat mevr. Duivenvoorden soms wel voor op de trekker moest staan om zwaarte te creëren om te kunnen ploegen. Onder andere omstandigheden, bij nattigheid, liep zij wel vooruit met een touw aan het trekkertje om er voor te zorgen dat er mooie voren gemaakt werden. Er waren soms zware bonken die het trekkertje anders uit het spoor zouden doen gaan.

Bij de werkzaamheden in de bollen werden heel veel pijpenkopjes gevonden. Die waren nog achtergebleven uit de tijd van de turfstekers. Op de velden zag men rietschelften. Soms werden rietschelften gebouwd om een oude carrosserie. Had men meteen een schuurtje, leder jaar werd er riet gekocht, maar het oude riet bleef ook gebruikt. Het riet werd in het najaar gebruikt als bescherming tegen de vorst en tegen stuiven. Oorspronkelijk was dit natuurlijk handwerk. Er kwam een flinke laag riet te liggen zodat de vorst de bollen niet kon bereiken. Nu wordt er voor een dunnere beschermingslaag gekozen en neemt men het risico van mogelijk enige vorstschade. En strenge winters, krijgen we die nog? Bloembollen kweken gaat met ups en downs. Soms een bijzonder goed jaar, soms is er een teveel en worden de bollen doorgedraaid. Het surplusfonds, de vakheffing, sanering van de bloembollensector. Er is veel over gepraat en er zal nog veel over gepraat worden.

Bemaling

Aan de Roversbroekdijk had eertijds een molen gestaan. Die hield de polder droog tot hij in 1898 vervangen werd door een gemaal. De uitwatering was op de ringsloot van de Poelpolder. De machinisten van het gemaal waren eerst Kozijn en later Koelewijn. In de laatste periode dat het gemaal nog dienst deed , moesten er eerst een paar man opgetrommeld worden om het gemaal op gang te brengen (aanslepen). Dat kwam omdat de luchtpomp kapot was. Ook de heer Duivenvoorden heeft dikwijls meegeholpen. Hr. Duivenvoorde heeft nog een boekje (van Piet Huis) over de machine die in het gemaal stond, (deed dienst tot 1980)

Poelpolder en Roversbroek

Toen Kees Huis bij de familie Duivenvoorden kwam wonen en het kasboek van Huis en Meijer meebracht was er al veel veranderd in de Roversbroek. Hoewel het nog lang een op zichzelf staand deel van Lisse bleef kwam de bewoning (import) van de Poelpolder steeds dichterbij. Bij een verdere uitbreiding kwam er nieuwbouw in het noordelijke stukje van de Roversbroek. Familie Duivenvoorden kijkt vanuit huis op die bebouwing, maar kijkt ook uit naar de Ringvaartdijk. Waar nu geen huizen meer op staan, maar waar je soms boven de dijk de boten langs ziet glijden. Landelijk nog steeds, maar gelukkig niet meer geïsoleerd.

Roversbroek, vervolg familie Duivenvoorden

De geschiedenis van de familie tijdens de 2e Wereldoorlog wordt besproken. Ook Piet van Rijssel komt aan de orde.

Door Liesbeth Brouwer

INHOUD NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014

Aan de Haarlemmermeerkant was langs de hele Lisserdijk een prikkel­draadversperring aangebracht. Bij een stoep lag dan een rol die je kon ver­plaatsen. Maar bij het Turfspoor moest je dat niet doen, daar lagen mijnen. Familiebezoek bij opoe Duif ging echter gewoon door, zelfs wel wanneer het spertijd was. Met de roeiboot naar de overkant, prikkeldraad aan de kant. En op dezelfde manier weer terug. Wanneer er in Lisse razzia was dan vluchtten er veel mannen uit de bedreigde leeftijdscategorie naar de Ro­versbroek en bleven daar enkele dagen. Daar was het redelijk veilig. Over­dag kwamen er wel eens Duitsers in de polder, maar ’s nachts zeker niet.

In de oorlog werd vanuit de Haarlemmermeer wel graan overgezet en via een smalspoortje gebracht naar de schuur van de ouders van hr. Duiven­voorden. Vandaar zou het door 2 partijen verder gebracht worden. Maar door onbetrouwbaarheid van deze partijen moest vader Dirk besluiten niet langer mee te doen met deze smokkelroute. In de oorlog heeft men veel van de smalsporen weggehaald omdat men bang was dat de Duitsers het materi­aal zouden vorderen. Ook bij Dirk Duivenvoorden was men daar bang voor en besloot men zelf de rails weg te halen. Dat vorderen gebeurde niet, maar door de dreiging dacht men: beter veilig opgeborgen. Er werden wel meer zaken verborgen. Jachtgeweren werden wel onder de dakpannen verstopt.(en soms weer vergeten). Johan Duivenvoorden vertelt over 2 plaatsen waar een dergelijke vondst later is ontdekt. Op een keer ontdekte Johan dat in de schuur kisten stonden. Nieuwsgierig als hij was werd er natuurlijk stiekem in gekeken. Zaten er allemaal radio’s in. Radio’s moesten ingeleverd worden, maar de mensen leverden dikwijls een oud exemplaar in en lieten de goede radio “ver­dwijnen”. Bij de familie Duivenvoorden dus, tot er betere tijden aanbraken.

Kerst de Groot achter de deur van
zijn T-Ford

De oude T-ford van De Groot die woonde op de Mid­denweg naast de huidige woning van fam. Duiven­voorden werd in de oorlog in een turfschuur verstopt en kwam na de oorlog ook weer boven water. Luisteren naar radio Oranje deden Dirk Duivenvoor­den en ook anderen bij Gijs Baars.

In de Roversbroek werd in de oorlog nog op een klein stukje turf gestoken. (Ook bij het land van Zijp in de Ie Poellaan was dat nog het geval). Schepen die over de Ringvaart voeren waren een doelwit voor Engelse jagers. Wanneer ze het aan zagen komen gingen ze aan wal liggen en gebeurde er niets. Maar toch werd een groenteschip een keer geraakt. Liep zonder persoonlijke ongelukken af. Er zat wel een scherf in de klomp van de schipper.

Ongeluk met tram.

Johan Duivenvoorden vertelt nog een verhaal dat hem altijd is bijgebleven. Naast het bedrijf van Dirk Duivenvoorden had Izaak van Rijssel land met een schuur. Hij woonde niet in de Roversbroek. In de oorlog hield hij daar geiten en varkens. Officieel moest al het vlees naar door de bezetter gecon­troleerde instanties die het via een bonnensysteem distribueren. Er was in  40/41 een vleesrantsoen van 500 gr/week per persoon.(Later werd dat veel minder). Ook op andere levensmiddelen waren rantsoenen Op het plat­teland was het illegaal houden van vee een mooie bijverdienste en iedereen was er blij mee want ook de koper had graag dat extraatje. Op een dag moest Johan Duivenvoorden van zijn vader helpen om de bakfiets van Van Rijssel de dijk op te duwen. Bovenop lagen gewone spullen, kisten voor de bollenteelt, en onderin lag, maar dat wist Johan niet, een geslacht varken. In het dorp zag Van Rijssel plotseling politie. Hij schrok zo dat hij onder de tram kwam. Hij overleefde het ongeluk niet en het varken werd natuurlijk in beslag genomen. In het Leidsch Dagblad uit die tijd wordt wel bericht over het dodelijke tramongeluk. Maar het varken zal wel onder de censuur gevallen zijn.

Piet van Rijssel

Over dit trieste verhaal wilden we wel wat meer te weten komen. We zochten contact met Piet van Rijssel, zoon van de verongelukte Izaak. Hij blijkt ook een boeiend verteller te zijn en we geven graag zijn relaas over die periode weer.

Piet was bij het uitbreken van de oorlog 13 jaar en net van school. Zo als dat in die tijd vaak voorkwam kon hij meteen aan het werk bij zijn vader Izaak. Ze hadden het bedrijf in de Roversbroek, naast de familie Duivenvoorden. Ze woonden niet in de Roversbroek, maar in de Wagend­warsstraat. Het werk van Piet was simpel: schoffelen, spitten ed., eenvoudig werk nog.

Zo moest hij in het najaar van 1940 zijn vader helpen die met de boot voor kunst­mest naar de handelsraad aan de Broekweg moest. De basculebrug moest om­hoog en toen vader met de boot voorbij was moest de brug weer omlaag. Piet zal wel onhandig geweest zijn want hij brak daarbij zijn pols. Vader had het wel gezien, maar moest met de boot door. Piet moest eerst terug naar het land waar zijn fiets nog lag. Met een gebroken pols fietsend over de grindweg naar dokter Haase. Die is niet thuis. Ook dokter Hol en dokter Van Dijk zijn niet thuis. Weer teruggefietst naar dokter Haase en gelukkig, die is er en moet Piet naar het wit-gele kruisgebouw. Daar wordt de zaak gezet en gelukkig is daar dan ook vader Van Rijssel. Met 13 jaar heb je je vader echt nog nodig!

Nog geen jaar later heeft Piet weer pech met zijn hand. Er wordt wat gestoeid op het land, waar ook porrie verbrand wordt. Piet glijdt heel ongelukkig uit, zo met zijn hand in de brandende porriehoop. Hij rent naar de buren waar buurvrouw Duivenvoorden zijn verbrande hand zo in een emmer met geitenmelk duwt. Daar­door liep het nog redelijk af, maar er waren wel lelijke brandwonden.

Het werk op het land moest ook in oorlogstijd wel doorgaan. Er werden bollen geteeld, maar de vraag naar bollen was door de oorlog natuurlijk teruggelopen. Dus teelde men vooral bonen en aardappelen. De aardappelen waren ook voor de varkens. Voor het houden van varkens beston­den quota. Er was een regel ingesteld dat men 1 varken voor eigen gebruik mocht hebben wanneer daar een varken voor de regering (bezetter) tegenover stond. Dat werd regelmatig gecontroleerd en dat klopte in de schuur van Van Rijssel. Er stonden daar 2 varkens: een voor eigen gebruik en een die werd afgeleverd. Maar op het land stond een schelf. Die was hol en via de achterkant kon je er in komen en daar stond nog een clandestien varken. Als slacht voor eigen gebruik. In mei 1941, niet de gebruikelijke slachttijd, want dat is in de herfst, werd het clandes­tiene varken geslacht door een huisslachter. Normaal wordt zo’n varken dan nog een dag aan de leer gehangen, maar in dit geval werd het meteen in stukken ge­sneden en onderin een bakfiets gelegd die geleend was van Abbink. Met kistjes e.d. er over leek het een heel gewoon transport. Was natuurlijk heel zwaar trap­pen, vandaar dat Johan Duivenvoorden moest helpen. De Ie Poellaan was in die tijd nog een grindweg die op de Heereweg uitkwam. Daar moest een haakse hoek gemaakt worden om over de Heereweg naar huis te gaan. Bij het politiebureau aan de Vuursteeglaan stonden politiemensen buiten. De spanning van het zien van de politie terwijl hij zijn illegale lading vervoerde moet groot geweest zijn en Van Rijssel zal de tram uit Leiden niet opgemerkt hebben omdat hij schrok.

Het was meteen duidelijk dat hij zeer ernstig gewond was. Hij werd naar huis ge­bracht, maar is de volgende dag overleden. Moeder Van Rijssel bleef achter met 7 kinderen. De oudste, een dochter, is dan 18, het jongste kind is 7. En dat in deze moeilijke tijd van de oorlog. Er was geen geld, geen verzekering, geen uitkering. Het bedrijf werd doorgezet met hulp van een oom. Die was olieboer maar was ook kweker in de Roversbroek. Zo kon het bedrijf van Van Rijssel door de zoons voort­gezet worden. Het bleven wel 2 bedrijven, maar de werkkracht werd uitgewisseld. En de praktijk kon van de oom verder geleerd worden.De vrouw van Piet van Rijssel, in de oorlogsjaren een schoolmeisje uit Lisserbroek, zit op de lagere school in de Schoolstraat. In die tijd staan de kinderen in de rij klaar op het schoolplein om netjes na elkaar naar binnen te gaan. Ze herinnert zich nog dat ze vlak na het ongeluk een paar meisjes hoorde vertellen dat ze vlees van het ongeluk hadden gekregen. Dat vlees was in beslag genomen en werd daarna verkocht.

Natuurlijk bleef het armoe troef bij de Van Rijssels. Maar in die oorlogstijd was je al blij dat er eten was. En dat was er dank zij de Roversbroek. Niet dat het altijd op rolletjes liep. In de hongerwinter werd er bijvoorbeeld 2x per dag aardappels gegeten omdat er niets anders was. En die aardappels waren soms ook niet veilig. Die moesten na de oogst bewaard worden tot de volgende oogst. Ze hadden een pet (soort afgedekte kuil) voor de consumptieaardappels en ook een pet voor de kriel dat bestemd was voor varkensvoer. Op een kwade dag bleek de laatste pet leeggeroofd. Er waren wel sporen. Het leken mensen uit de stad te zijn. Daar was de nood ook zeer hoog gestegen!

Terug naar het relaas van de familie Duivenvoorden

Verhuizing naar het dorp

.In ’54 ging het gezin Duivenvoorden verhuizen naar Heereweg 294. Daar woonde een mej. Segers. Het huis van Roversbroekdijk 1 werd verkocht aan Jan Visser. Jan Visser was zoon van een boer uit Overijssel en werkte als boerendaggelder bij een boer aan de Binnenkaag. Kreeg daar verkering en woonde eerst in een klein huisje aan de Binnenkaag. Jan Visser verdien­de wat bij door het houden van wat vee. Eigenlijk ging de aankoop van de woning zijn draagkracht te boven. Visser was een goudeerlijk man. Jaren­lang werd de schuld afgelost door wekelijks verse eieren te brengen, (diens zoon Henk was jarenlang verkoper bij Tissing en later bij herenmodezaak Stevens).

In 1954 was er vanwege de woningnood nog de verplichting om een huis splitsen. Dat gebeurde ook aan de Heereweg. Het huis werd gesplitst en in de andere helft van de woning kwam familie Chris Steenwinkel. Hij was medewerker van het arbeidsbureau maar ook journalist van Ons Weekblad (later de Lisser) en het Leidsch Dagblad. Achter Heereweg 294 werd een bedrijfsschuur gebouwd. Om de schuur bereikbaar te krijgen werd nog een serre van het huis afgebroken. Moet je je voorstellen hoe groot het oorspronkelijke huis was! Het bedrijf was toen al Duivenvoorden en Zonen omdat alle 3 de zonen in het bedrijf van vader Dirk waren gekomen. Dirk Duivenvoorden werd ook wel Vader Dirk genoemd. Later gingen de zonen ieder voor zichzelf beginnen en werd het bedrijf weer opgesplitst.

Vader Dirk leefde nog tot 1981 en woonde, voordat hij naar Berkhout ver­huisde, de laatste jaren van zijn leven in bij zijn jongste zoon op Heereweg 294.

Middenweg 5, terug naar de Roversbroek

Heer en mevr. J Duivenvoorden voor hun
huis op Middenweg 5 foto: Chris Balkenende

Zoon Johan Duivenvoorden kocht zijn huis, Middenweg 5, van Kees Brak, in mei is dat 55 jaargeleden. Hij kocht huis en omliggende gronden. In het huis woonden toen de oude heer Brak en het gezin van diens zoon Wim. De oude heer Brak was weduwnaar. Het huis was rond 1928 gebouwd door Van Rooyen. Van Rooyen trouwde de dochter van vener Wessels (kavel 12 op het kaartje uit het Nieuwsblad van okt. 2013). Zowel Wessels als Van Rooyen kwamen uit de Haarlemmermeer. Van Rooyen begon er een bloembollenbedrijf, het venen was toen al achter de rug. In de tijd dat hr. Duivenvoorden het huis kocht was de Middenweg nog niet verhard. Die had een paardenspoor in het midden en daaromheen 2 karresporen. En het zou nog wel een poosje duren voordat de weg verhard werd.

Huizen

Na de veenderij is de polder verkaveld (rond 1920). De sloten liggen niet op gelijke afstanden, zoals bij oudere veenderijen vaak wel het geval is. Beroemd zijn de oude copelandschappen in het Groene Hart. Daar zie je een verkaveling met vaste maten. Dat het hier niet zo is lag aan de diverse eigenaren. Aan de ringvaart maar ook bij de huizen in de polder stonden turfschuren (met rietmatten er omheen).

De heer Duivenvoorden lepelt nog zo de bewoners van de huizen op (we hebben het over eindjaren 50):

De woonark van Van Tol was een grote woonark die er al voor de oorlog was komen te liggen. De boot was toen niet meer vaarwaardig. Met vereen­de krachten en al hozend is hij naar de definitieve, laatste, plaats gevaren. Er omheen werd allerlei grond en afval gestort. Van Tol was voorzitter van de geitenfokvereniging. Als je je geit wilde laten dekken kon je bij Van Tol terecht. De woonark van vd Veek was een fikse slag kleiner.

Voorzieningen

Toen de Duivenvoordens het huis kochten was er nog geen elektriciteit en ook geen waterleiding. Water kwam uit de pomp, maar dat bevatte erg veel roest. Gelukkig was er ook water beschikbaar van het dak. Dat werd opgeslagen in de put die er nog steeds is. De put heeft een inhoud van 2 kub. Prima water voor een kopje koffie! En voor de was. De familie Duivenvoorden had toen ze het huis kochten op voorhand een installatie voor elektriciteit en water aan laten leggen. De aansluiting daar­van liet dus even op zich wachten.

Johan Duivenvoorden vertelt dat hij als jongen met zijn oom nog een wel heeft geslagen bij de Roversbroekdijk. Die kunst was weer overgebracht van vader op zoon. Van Stille Jan dus. Er werd dan een ijzeren pijp de grond in geslagen. Tot iets voorbij de eerste zandlaag. Wanneer ze bij de wel waren werd de ijzeren pijp er uitgehaald en vervangen door een houten buis. Dat was op zo’n meter of 10 a 13. Het water dat spontaan omhoog kwam bevroor nooit. Later werd dieper naar water geboord. Op zo’n 30 m. Dat gebeurde vaak met Norton pompen.

Toen ze het huis kochten stond er een waterfornuis in het achterhuis. Daar werd door de familie Brak het voer voor de varkens (aardappelen) op ge­kookt. De familie Duivenvoorden heeft zelf nooit vee gehad. Maar het fornuis werd wel gebruikt. Het water voor de was werd gekookt op het wa­terfornuis. Het fornuis werd gestookt met hout. Natuurlijk ging dat gepaard met veel rook en dat was de reden waarom het fornuis naar buiten werd geplaatst. Overigens werd het fornuis ook gebruikt voor de weck. Riolering was er ook niet. Men had een beerput die wanneer dat nodig was leeggepompt werd. Dat deed Wijsman, over wie een anekdote volgt:

Op een dag ging Wijsman verhuizen naar het dorp. Wijsman woonde aan de Heereweg, richting Sassenheim, vlak bij de nieuwe rotonde. De huisraad en andere spullen stonden aan de weg klaar om met de verhuiswagen mee te gaan. Helaas kwam voor die tijd de vuilnisophaaldienst langs. Het laat zich raden: al­les werd opgeladen en de spullen waren verdwenen voor er verhuisd kon worden.

Waterproblemen

Een bericht uit de krant van 5/7/57

In de Roversbroekpolder is nog geen waterleiding. Men moet zich behelpen met regenwater. Door de langdurige droogte is men verplicht of naar de overkant aan de Haarlemmerdijk (Haarlemmermeer) te gaan of met een bus naar Lisse te fietsen. Er wordt in de polder verwijtend over het gemeentebestuur gesproken. Waarom niet met een tankwagen water brengen. Al eerder had de voorzitter van het polderbestuur om hulp gevraagd. Er is nog niets van het gemeentebestuur vernomen….

Ander bericht van 9/7/57 vertelt dat er in 27 woningen geen waterleiding, gas of elektriciteit is. Het waswater komt uit de sloot.

Vanaf 8 juli rijdt er een tankauto.

Op 14/10/58 is er een bericht over een beslissing voor elektrificatie van de Roversbroekpolder door HLS. Omdat er al eerder sprake is van omlegging van dijken is HLS beducht dat dit voor de kabels weer extra kosten voor omlegging zou betekenen. Er wordt een garantie gegeven door de gemeen­te om indien noodzakelijk een deel van de kosten te zullen dragen. Watervoorziening wordt ook uitgesteld. Voor ’58 worden maatregelen toe­gezegd om de watervoorziening tijdelijk te regelen.

De heer en mevr. Duivenvoorden herinneren zich niet dat zij grote proble­men met het water hebben gehad. Wanneer er geen water meer in de put was dan werd de gemeente gebeld. Er werd dan water met een tankwagen gebracht. Eerst was dat gratis, maar na protesten daarover van de bewoners uit andere delen van Lisse dat zij toch ook voor hun water moesten betalen werd er 25 cent per kub water afgerekend. Overigens was zo’n droge periode wel een goed moment om de put schoon te maken, want er ontstond natuurlijk wel aanslag van algen in de put. De put is er nog. Het water wordt ook nog gebruikt: bijv. voor de planten, de schoonmaak rond het huis.

 

 

 

Roversbroek: Dirk Duivenvoorden trekt naar Lisse

De veenderij in het begin van de 19e eeuw was zwaar werk. Een staking voor meer loon wordt beschreven. Dirk Duivenvoorden wordt in 1895 geboren in de Haarlemmermeer. Zijn jeugdbelevenissen worden beschreven. In de Rooversbroekpolder werden bollen geteeld.

door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

Inleiding

Augustus 2012: Vereniging Oud Lisse raakt in gesprek met de heer Johan Duivenvoorden en het idee wordt geboren om wat verhalen over de Roversbroek te schrijven. Inmiddels zijn 2 artikelen verschenen en wordt het tijd om de familie Duivenvoorden zelf wat meer voor het voetlicht te brengen. In het vorige Nieuwsblad stond dat Kees Huis bij de familie Duivenvoorden had gewoond. Om het precies te zeggen: hij woonde 2 jaar bij de Duivenvoordens en verhuisde voor de laatste jaren van zijn leven naar Rustoord. Maar eerst gaan we nog een flink eind terug in de tijd.

Veenderij

De veenderij trok mensen aan uit het hele land, zo zagen we al aan het verhaal van de familie Huis. Van een kleinzoon van Kerst de Groot kregen we een foto van rond 1916 van de veenderij, (kavel 11 op het kaartje in het Nieuwsblad van oktober). Kerst de Groot kwam uit een veengebied uit Friesland om hier een bestaan op te bouwen. De zoon van Kerst, Jan de Groot, werd de opvolger in het bedrijf. Jaren later kwamen de heer en mevrouw Duivenvoorden naast familie Jan de Groot te wonen.

Krantenbericht uit 22/4/1901

Maar eerst nog terug naar begin 20e eeuw, naar een krantenbericht uit 1901. Om eens een andere kant van de veenderij te belichten.

Alhier is alweer een werkstaking uitgebroken, ditmaal onder de veenarbeiders. Onder deze gemeente behoort de Roversbroekpolder, die geveend wordt. Vroeger betaalden de veenbazen per roede voor het venen f 1,- later is door hen de prijs per roede op ƒ 0,80 gebracht op grond van de lage turfprijzen. Dezen winter zijn de prijzen van turf ten gevolge van de duurte der steenkolen gerezen met 20 a 25 cts. per duizend. Nu verlangden de veenarbeiders dezer dagen hun loon van f 0,80 er roede weder verhoogd te zien tot f 0,90. Hierop was het antwoord van de veenbazen, dat daarvan niets zou gebeuren. Onmiddellijk verlieten 9 a 10 ploegen het werk. De houding der stakers was Zaterdag niet prijzenswaardig. Den geheelen dag was het een dronkenmanspartij met geschreeuw. De troep bewoog zich om de kroegen langs den Ringdijk van den Haarlemmermeerpolder, die onmiddellijk grenst aan bedoelde veenderij.

Nader wordt gemeld: De werkstaking in den Veenpolder Roversbroek te Lisse kan als geëindigd beschouwd worden. Nadat de stakenden gezamenlijk hen, die nog werkten, gedwongen hadden ook de gereedschappen neder te leggen, zoodat de staking algemeen werd, is door de veenbazen toegegeven en wordt het loon met 10 cts. per roe verhoogd.

Roversbroek en het land aan de overkant van de Ringvaart horen bij elkaar, ook op de kroegentocht! Uit dit krantenartikel blijkt dat de veenderij niet altijd van een leien dakje ging. Zwaar werk, niet altijd goed betaald, hoewel er elders soms nog veel meer armoede geleden werd. Die goeie oude tijd!

Dirk Duivenvoorden

De vader van onze gesprekspartner, Dirk Duivenvoorden, werd geboren in 1895. De familie kwam uit de Haarlemmermeer. Ze woonden in de buurt van het Turfspoor, dat toen de naam Veldweg had. Dit is een oud deel van de Roversbroekpolder dat, door het graven van de ringvaart om het Haarlemmermeer droog te maken, van de Roversbroekpolder werd afgesneden. Dirk moest al vroeg meewerken om het gezin draaiende te houden. Hij ging wel even naar school (dat was in Lisse, veel kinderen uit Lisserbroek gingen in Lisse naar school), maar echt tijd om naar school te gaan was er niet, daar aan de Veldweg. Handjes uit de mouwen was het devies! De vader van Dirk, Jan, die in 1866 geboren was en ook wel Stille Jan genoemd werd, had niet zo’n goede gezondheid. Hij stierf toen hij 54 was. Dirk’s moeder, opoe Duif, verloor binnen een jaar haar man Jan en 2 zoons.

Dirk kon later eigenlijk lezen noch schrijven, maar was een man van aanpakken. Je hoefde hem later in de bollenhandel niks wijs te maken! De familie teelde wat bollen en had wat beesten. Maar ook Stille Jan pakte van alles aan. Zo werkte hij nog als houthakker in het bos bij de Laan van Veenenburg (Zwarte Laan). Dat was in die tijd nog een slingerende bosweg en de omgeving was toen nog niet afgezand.

Dirk Duivenvoorden had al jong inzicht in de handel. Zo huurde hij, dat zal zo rond 1920 geweest zijn, een vlet en nam het karwei aan om de gracht (haven) in Lisse uit te baggeren. In de vlet kon zo’n 10 ton (10.000 kg) bagger en om die vol te krijgen was je ongeveer anderhalf uur bezig. De bagger werd opgeslagen aan de Ringvaartdijk in de Poelpolder, ongeveer waar nu het begin van de jachthaven is. Hij huurde daarvoor land van Jan Langeveld, de boer van de 17e eeuwse stolpboerderij in de Poelpolder, waar nu Horsman woont. Bij bloemisten (zo werden indertijd de bollenkwekers genoemd) werd porrie opgehaald en bij de bagger gestort. Porrie is afval van de bollenteelt. De kwekers gooiden die afval in porriehokken, die dan door Dirk Duivenvoorden leeggemaakt werden. Porrie en bagger bleven een poosje liggen en werden daarna goed omgewerkt zodat mooie teelaarde ontstond die weer aan schippers werd verkocht en zo weer bij de boeren belandde. Alles was handwerk. Dat baggeren gebeurde met een soort schepnet aan een lange steel, (baggerbeugel). Steeds weer modder omhooghalen en in de vlet legen tot die vol was. Dan varen naar de Ringvaartdijk, lossen en weer terug om weer te gaan baggeren. Je moet wel ijzersterk zijn!

Dirk Duivenboden werkte ook bij boer Buitenhuis aan het Turfspoor (de Veldweg dus) in Lisserbroek. Een kleinzoon van deze boer zit nu op de boerderij. Het was een gemengd bedrijf, ze hadden akkerbouw, maar ook vee. Dirk was er o.a. melkknecht. Maar ze deden indertijd ook in bollen. Buitenhuis deed het voorstel om samen een bollenbedrijf op te zetten, maar Dirk zag 2 kapiteins op één schip niet zo zitten. Dankzij Buitenhuis kon Duivenvoorden toch een eigen bollenbedrijf stichten. Buitenhuis leende zijn medewerker geld en zo kon hij het eigen bedrijf starten en in de Roversbroekpolder in 1928 een huis bouwen.

Eigen huishouding

Dirk Duivenvoorden en zijn vrouw voor hun woonhuis, tussen
de narcissen. Op de achtergrond is de Roversbroekdijk te zien.

In 1929 werd er getrouwd en werd het huis in de Roversbroek betrokken. Het bollenbedrijf liep niet meteen op rolletjes. De winter van 1929 was heel koud. In februari vroor het een week lang meer dan 15 graden. De hele oogst bevroor door de lage temperaturen en het stuiven. Maar ook die problemen werden overwonnen. Hard werken natuurlijk, bij een baas werken en dan de eigen werkzaamheden ’s avonds bij een stormlantaarn doen was geen uitzondering.

Het bollenbedrijf

In de Roversbroek werden bollen geteeld. De bedrijven hadden vaak smalspoortjes. De rails lag tussen de Ringvaart en het huis. Er werd ook geteeld bij de Veenenburgerlaan in Hillegom. Zoon Johan Duivenvoorden herinnert zich nog dat ze als kinderen vlak na de oorlog (het bevrijdingsleger reed nog over de weg) slingers verkochten langs de snelweg (A44). Die snelweg was vlak voor de oorlog gereed gekomen. Johan liep dan met zijn broers met zakken slingers over de brug bij De Vlieger. Dan langs de ringvaart richting 3e Poellaan, met de pont over, weer langs de ringvaart naar de snelweg. Dwars door het veld dus naar wat ze toen de Nieuwe weg noemden. Ze verkochten meest aan de Amerikanen die toen nog met hun legervoertuigen de belangrijkste gebruikers van de weg waren. De auto’s stopten gewoon op de snelweg om bij hen narcissenslingers te kopen.

Veenmollen

In zwarte grond, zoals in de Roversbroek, heeft men last van veenmollen. Veenmollen zijn een soort krekels. Ze hebben voorpoten die lijken op de voorpoten van de gewone mol. Veenmollen leven voornamelijk onder de grond en maken met die voorpoten gangenstelsels (rillen). Ze eten plantenwortels en zijn daarom een plaag voor de kwekers.

Een krantenbericht van 2/6/36 laat dat zien:

Tevens werd besloten de veenmollenplaag in de Roversbroekpolder krachtig te bestrijden door en voor rekening van den polder zelve,

Ook in de krant van 21/5/38 worden de veenmollen weer behandeld:

De ingelanden van de Roversbroekpolder vergaderden in het café van den heer Rijkers (in het café van Dorus Rijkers aan de Kanaalstraat werden altijd de poldervergaderingen gehouden). Besloten werd wederom door te gaan met de verdelging van veenmollen

Een jaar later was het weer raak, 6/5/39:

De Roversbroekpolder vergaderde weer bij café Rijkers. Weer kwamen de veenmollen ter sprake. Er werd een bedrag van f 150 voor uitgetrokken.

Vroeger, vertelt de heer Duivenvoorden, was er een bestrijdingsmiddel: Parijsch Groen. Dat kennen we ook van de verf waarvan het giftige pigment schilders als Cézanne, Monet, en Van Gogh kapot maakte. Tegen de veenmol hielp het, maar vanwege het gift werd het verboden. Later ging men over tot het injecteren met een bestrijdingsmiddel. Toen er nog met de truffel gerooid werd, vertelt de heer Duivenvoorden, stuitte je wel eens op een ronde ril. Iets dieper graven en je vindt het nest met de eieren. Vaak meer dan 100. Die kun je vernietigen door ze in de zon te leggen. Nog iets dieper vind je dan de veenmol. Doormidden en dan wordt het een lekkernij voor de vogels!

Roversbroekpolder 26

Dat was het adres van Dirk Duivenvoorden en zijn gezin. Tweede zoon Johan, onze verteller, werd op dit adres geboren. Toen Johan geboren werd, in december 1933, was het net bar sneeuwweer. De dokter was wel gewaarschuwd, maar kon pas 3 dagen later komen kijken of alles goed was gegaan, want de familie was praktisch ingesneeuwd. Ze hadden een dokter uit Sassenheim, maar die kon door de sneeuw het huis in de Roversbroek niet bereiken. Bij de bevalling hielpen opoe Duif van over de Ringvaart en mevrouw van Essen-Slootweg (de vrouw van Dirk van Essen), van de Roversbroekdijk. Zij wisten wel van wanten als het op bakeren aankwam. Namen van wegen waren in de adressering toen (nog) niet nodig. Zoveel huizen telde de Roversbroek nu ook weer niet. Maar het waren er toch wel heel wat meer dan er in de Poelpolder stonden. Later werd er een andere naamgeving ingesteld en werd Roversbroekpolder 26 veranderd in Roversbroekdijk l. Die naamsverandering moet eind 1940 geweest zijn, want uit een verslag over de raadsvergadering van 4 nov. 1940 lezen we ” de benaming der wegen in den Roversbroek eischte eenige discussie. In de Roversbroek komen de Ringdijk, Middenweg, Roversbroekdijk”. Straataanduidingen waren nog lang ongebruikelijk. Nog in 1957 wordt in een advertentie gesproken over Roversbroek met een nummer, zonder straataanduiding er bij. Het huis Roversbroekpolder 26 is al weer lang geleden afgebroken, maar het lag in de buurt van de kop van de Johan Steenstraat.

Bestelling aan huis

Voor de postbode maakte de adressering niet zo veel uit. Hij kende alle bewoners van de polder. Postbode was Pollé. Post rondbrengen gebeurde natuurlijk op de fiets, wat in de polder niet altijd mee viel. Het was bijna een volledige dagtaak. Van de basculebrug tot de molen was alleen maar een smal paadje over de dijk. Maar ook de mensen van de Ringdijk moesten 2 maal per dag hun post bezorgd krijgen. En in die tijd ook nog geldwissels en telegrammen natuurlijk. De postbode kende iedereen. Diverse bakkies koffie onderweg, met de nodige nieuwtjes, was gewoon. En je kon hem ook je eigen brieven meegeven, met geld om te frankeren, het kwam prima voor elkaar. Niet alleen de postbode kwam aan huis, ook de bakker, de slager, enz. Alles werd nog aan huis afgeleverd. Tot in de 60-er jaren kwam er langs de deur een marskramer. Dat was Jaap Rip uit de Kaag. Eerst kwam hij met paard en wagen, later met een busje. Hij verkocht van alles: lucifers, zeep, lampolie, petroleum, vim, garen, elastiek, band enz. enz. Kruidenier was Rinus Korsuize uit Abbenes. Die kwam eerst met een boekje de bestelling ophalen, later werd er afgeleverd. Korsuize deed zijn ronde in de Haarlemmermeer en leverde meteen in de Roversbroek af. Met de roeiboot over de Ringvaart en dan de dijk over. Achter de dijk lag de tocht die afwaterde naar het gemaal. Over de tocht lag een brug naar Roversbroekpolder 26. (Ook naar andere percelen was er een brug). De doos met kruidenierswaren werd dan onder de brug gelegd. Daar stond hij droog en Dirk Duivenvoorden haalde de doos later wel op. Om af te rekenen kwam Korsuize wel een keer aan huis, maar dat stak niet op een week. In de oorlog liep de bestelling een keer helemaal fout. De doos was weg. Meegenomen. Het bleek gezien door de buren Wessels aan de Ringdijk. Die wisten te vertellen dat ze mensen, die bij Duivenvoorden altijd langskwamen om aardappelen te kopen, met de doos hadden zien lopen. Toen was het duidelijk en dus toog vader Dirk naar Leiden om de spullen terug te halen. Er werden verder niet veel woorden aan vuil gemaakt. De mensen konden gewoon blijven komen om aardappelen te kopen. Eind veertiger jaren stopte Korsuize met de bestellingen en kwam Aad Mens uit de Engel de kruidenierswaren brengen met fiets met mand. Later kwam hij met de auto.

Eigen voorziening

Groente kwam van de eigen tuin. Er werd geweckt en de Keulse pot was in gebruik voor de zuurkool en de bonen in ’t zout. De familie had kippen, konijnen en geiten. Die geiten leefden van het gras dat van de dijk afkwam. Vee had men verder niet. In de Roversbroek hadden alleen De Groot, Stolker, Brak en Piet Warmerdam koeien. En dan nog wat mensen die een koetje voor eigen gebruik hadden. Maar zoals gezegd, bij de Duivenvoordens hadden ze geiten. Dus werd er geitenmelk gedronken, maar ook geitenboter gemaakt. De room van de melk werd in een fles gedaan en dan maar schudden. De hele familie werd ingeschakeld. Later, vertelt de heer Duivenvoorden, gebruikten ze ook wel een weckfles met een stamper. Er werd wel eens roomboter (van koeien) gehaald, maar dat kwam dan van een boerderij in Sassenheim.

Elektriciteit

Elektriciteit was er niet. Om toch elektriciteit te hebben kwam er een windmolen. Speciaal gebouwd door Leen Oldenhage uit Lisserbroek. Die molen was 12 m hoog en had 6 (of 12) wieken. Onder de molen stonden 24 accu’s en zo werd een eigen stroomvoorziening gecreëerd. In de oorlog zijn de Duitsers meerdere keren naar de molen wezen kijken. In de Haarlemmermeer, bij Dirk Molenaar, waren Duitsers ingekwartierd En zo’n 12 m hoog geval wekt natuurlijk wantrouwen. Er kwam dus een Duitser die ophoog klom om te controleren wat er nu aan de hand was. De molen mocht blijven staan. Wel moest er om de zoveel meter een gat gemaakt worden in de ligusterhaag. Kon men vanuit de Haarlemmermeer de zaak in de gaten houden. Een eigen elektriciteitsvoorziening hadden ze ook bij Gijs Baars en bij v.d. Lans. Die hadden een Amerikaans model molen, met l propeller, maar dat was na de oorlog.

School

De familie Duivenvoorden was rooms-katholiek. De Roversbroek was ingedeeld bij de parochie van De Engelenkerk en vanzelf ging je daar dan ook naar school. Lopend en tussen de middag bleef je over. In de winter ging je bijna met donker weg en kwam je met donker weer thuis. Met fikse sneeuw, zoals in twee van de oorlogwinters, had je als kleine jongen moeite om door de sneeuwhopen heen te komen. Ook kinderen van de Buitenkaag en de Binnenkaag gingen op school in de Engel. Die kwamen de Ringvaart over via de Sassemerpont. De Sassemerpont lag aan de zuidkant van de Roversbroekpolder. Ze liepen dus eerst langs de Ringvaart, staken met de Sassemerpont over en liepen verder over de 3e Poellaan.

Wegen

De wegen, als ze er al waren, waren nog niet verhard. De begaanbaarheid van de wegen liet nogal te wensen over. In de Leidsche Courant van 1954 staat zelfs een uitgebreid ingezonden stuk van Van Gerven, die dan in Sassenheim woont, maar voor die tijd 57 jaar in de Roversbroek woonde. Hij reageert ivm de wegenbelasting die dan al 20 jaar wordt geheven.

In de aanhef staat:  Ijzeren gordijn in Lisse zonder Russen er achter……

In Lisse doet zich het eigenaardige geval voor, dat bijna in de gehele gemeente de wegen door de gemeente worden onderhouden, behalve in het Oostelijk gedeelte, met name de Rooversbroekpolder…  De Rooversbroekers moeten wegenbelasting betalen maar ook hun eigen polderwegen onderhouden. Voor de Roversbroek wordt dit nu teruggestort in de kas van de polder….

De Tweede Poellaan moet onderhouden worden door de Poelpolder en is een groot deel van het jaar onbegaanbaar. Alle mensen die met de bus mee moeten, gaan langs deze weg en dan niet te vergeten de schooljeugd, die voor het merendeel naar de school aan de Beekbrug gaat… Verzuchting van de Rooversbroekers: hadden we in de polder maar een bloemententoonstelling gekregen in plaats van een vuilnisbelt dan waren we er zeker beter aan toe geweest.

Tja, de Rooversbroekers komen er bekaaid van af. Het blijft een eiland. Die vuilnisbelt was na de oorlog gestart op de plaats waar nu ongeveer de waterzuivering zit. Later werd die weer verplaatst naar het einde van de Zwarte Laan.

Een vuilophaaldienst had je nog niet in de Roversbroek. Er was ook veel en veel minder afval dan in deze tijd. Veel werd hergebruikt of gestort aan de kant van de ringvaart. Iets verbranden of afval begraven was toen eigenlijk gewoon.

Wordt vervolgd

 

Roversbroek: De weg erheen van de familie Huis

Het wel en wee van de voorouders van Jan Huis worden beschreven. Zij woonden in een huis op de dijk aan de Ringvaart in de Rooversbroek. Ook de relatie met de familie Meijer wordt besproken. Belangrijk is de veenwinning in de Rooversbroekpolder.

door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 4, oktober 2013

Inleiding

In het vorige Nieuwsblad stond ROVERSBROEK, EILAND, POLDER, VEENDERIJ.

In de inleiding werd verteld dat onze ontmoeting met de heer Duivenvoorden de aanleiding is voor enkele artikelen over de Roversbroek. Met het kasboek dat de heer Duivenvoorden ons gaf van de veenderij van W. Meyer en P. Huis begon het eerste verhaal. Op dat verhaal kregen we een leuke reactie van J.G. (Jan) Huis uit Veenendaal. Kees Huis, die het kasboek bij de familie Duivenvoorden liet, blijkt een (oud)oom te zijn van Jan Huis. Het was meteen duidelijk dat hij nog veel meer over de geschiedenis van zijn familie en de Roversbroek kon vertellen. Dus werd een bezoek aan Veenendaal geregeld en het overtrof de verwachtingen.

Jan Huis

Jan Huis is in Lisse opgegroeid, maar woont al weer jaren in Veenendaal, overigens ook weer een (voormalig) veengebied, het blijft in de familie. Net als andere familieleden komt Jan graag bij oom Kees Huis in de Roversbroek. Jan en broer Peter gaan er zwemmen, roeien met een van diens boten, vissen enz. Jan heeft al vroeg belangstelling voor geschiedenis. Daarom heeft hij veel oude gegevens van oom Kees gekregen. Om nog meer inzicht in de geschiedenis van zijn familie te krijgen brengt Jan heel wat uren door in de archieven, o.a. bij het Hoogheemraadschap Rijnland. Dat er veel boven water gekomen is blijkt meteen: op de tafel in Veenendaal ligt een keur van boeken, ordners, schriften e.d. uitgestald. Een overzicht om mee te nemen ligt al klaar! Al pratend en kijkend blijkt hoe interessant de familiegeschiedenis is en hoe die verweven is met de veenderij en met de Roversbroek.

Pieter Huis

De naam Pieter komt veel voor in de familie. Voor ons verhaal beginnen we met Pieter Huis die geboren wordt in 1826 in Delfshaven. Voor het gemak noemen we hem in dit verhaal Pieter l. Hij trouwt in 1851 in Nieuwerkerk a.d. Ussel met Neeltje Kool, die uit Nieuwerkerk komt. Ze wonen er in wijk Kortenoord, aan de Ussel richting Moordrecht. Vaak pakken arbeiders in die tijd als los arbeider elk mogelijk werk aan. Dikwijls is het seizoenarbeid bijv. bij een boer of in het veen. Mogelijk werkt Pieter l daar al in het veen, maar zeker is dat niet.

In 1855 verhuizen ze naar de Haarlemmermeer. Ze hebben dan 2 kinderen, waarvan één zoon Pieter (noemen we Pieter 2) heet. Ze gaan vlakbij het gemaal DE LYNDEN wonen, aan de noordkant van de Haarlemmermeer, op de rietlanden, sectie AA kavel 5. Daar bij het gemaal ontstaat een buurtschap (later Lijnden genoemd). Het Haarlemmermeer is net drooggevallen en de arbeiders worden, in verhouding met andere gebieden, goed betaald.

Een goede betaling mag ook wel in die zware omstandigheden. Het is niet best in die jonge polder, geen voorzieningen, slechte hygiënische omstandigheden, hoge kindersterfte. In die begintijd zijn de behuizingen vaak zelfgemaakte houten keten. In het gezin van Pieter l wordt in hetzelfde jaar een derde kind geboren. Niet in de Haarlemmermeer, maar net op het oude land, in een huis nabij Houtrijk en Polanen. (Halfweg/ Sloten, nu Haarlemmerliede en Spaarnwoude). Curieus is dat het kind aangemeld moet worden in Heemstede. Een burgerlijke stand is er in de Haarlemmermeer nog niet.

Het nieuw gewonnen land is in handen van grootgrondbezitters. In de periode 1853-1855 zijn de percelen in het openbaar verkocht. 8 miljoen guldens brengt de bijna 17.000 ha. op. De gehele droogmaking kost ruim 13,8 miljoen gulden. De kavel waar Huis l woont is in bezit van G.G. Snellen, van hoeve Akkeroord uit Moordrecht, die kavel AA 5 t/m 9 bezit en ook nog grond op 3 andere sectienummers in de Haarlemmermeer koopt. Hij moet een vermogend man zijn! In mei 1855 koopt hij de gronden en in 1855 gaat Pieter l er wonen. Mogelijk kennen Snellen en Pieter l elkaar al vanuit Nieuwerkerk. Het lijkt aannemelijk dat Snellen personeel rondom Moordrecht en Nieuwerkerk werft. Moordrecht ligt vlak bij Nieuwerkerk en in die omgeving zijn meerdere veenderijen. Ook enkele broers van Neeltje Kool gaan naar de Haarlemmermeer en verschillende van hen staan daar later te boek als veenman. Dus hoewel nog niet in de boeken terug gevonden is het niet onwaarschijnlijk dat de familie voor de drooglegging van de Haarlemmermeer al te maken had met veenderijen.

De nieuwe gronden zijn na het droogvallen meteen door onkruid overwoekerd en tot een wildernis verworden. Veel werk dus om het land geschikt te maken om er gewassen op te verbouwen. Het is van groot belang om betrouwbare werkers aan te trekken, want het nieuwe land blijkt ook een grote aantrekkingskracht te hebben op lieden van minder allooi.

Waarschijnlijk gaat Pieter l eerst bij boeren werken. De boerenbedrijven moeten nog opgezet worden, en dat valt niet mee op de zware, zwarte grond. Het kan ook zijn dat Pieter l, daar aan de rand van de Haarlemmermeer, meteen al in de veenderij werkt. Aan de randen van de Haarlemmermeer doorsnijdt de Ringvaart vaak het oude land (zoals bijvoorbeeld in de Lisserbroek). Daar begint het uitvenen.

Naar de Ringdijk in de Haarlemmermeer en vervolgens naar Hillegom

In 1866 verhuist het gezin Huis naar Poldersectie P nr.22. Pieter l koopt daar een huis aan de ringdijk, nu de Hillegommerdijk in Bijnsdorp, vlak bij de brug. Door de Haarlemmermeerpolder wordt hem 20 jaar recht van opstal verleend. Bij het recht van opstal mag op een perceel iets gebouwd of verbouwd worden. In de Haarlemmermeerhistorie wordt gesproken over een prijs van in die tijd ongeveer 2!/2 cent per jaar per vierkante meter. Langs de ringdijk van de Haarlemmermeer wonen bepaald niet de rijkere mensen. Wanneer het polderbestuur de opstalprijs wil verhogen naar 4 cent per jaar per m2 is er blijkbaar veel aarzeling want: “De opstalhouders behoren allen tot de mingegoeden die met moeite de kost voor hun gezin kunnen verdienen”.

Pieter l wordt nu veenman genoemd. In 1876 verkoopt hij het huis en gaat in Hillegom, aan de Oosteindervaart in de Weerlanerpolder, wonen. Het gaat Pieter dus steeds beter, waarschijnlijk mede door de samenwerking met Willem Meijer, landbouwer en grootgrondbezitter, die bij de uitgifte van kavels in de Haarlemmermeer ook al grond gekocht had.

Samenwerking met dr. Willem Meijer

Waar en hoe de relatie met dr. Willem Meijer is ontstaan is niet precies na te gaan maar zal tussen 1860 en 1865 zijn begonnen. Dit wordt bevestigd door de notarisakte van 15-2-1875: De heer Pieter van Waverenjanszn, bloemist wonende te Hillegom, ter eener, en De heren Willem Meijer, grondeigenaar wonende te Hillegom en Pieter Huis, veenman wonende in de gemeente Haarlemmermeer, ter anderen zijde, Allen aan mij notaris bekend, De comparant ter eener verklaarde te hebben verkocht aan de comparanten ter andere zijde, die verklaarden tezamen en alzoo ieder voor de onverdeelde helft te hebben gekocht: een perceel weiland, thans veenland, groot volgens de afmeting door een beëdigd landmeter twee bunders negentien roeden en veertig el, gelegen in den geoctroyeerden veenpolder “DE WEERLANDER VEENDERIJ” in de gemeente Hillegom, belend ten noorden De Oosteindervaart, ten oosten den Dijk, ten zuiden de Leek en ten westen Willem Krösschell en Pieter Huis. Voor de somma van 6.858,- gulden.

Dus in 1875 bestaat er al een consortium met Willem Krösschell. Op naam van Willem Meijer staat nog een andere kavel in de Weerlanerpolder. Jan Huis heeft nog een rekening courantboek van Willem Meijer en Pieter Huis l uit 1875. Willem Meijer is de investeerder die in ieder geval l x per jaar de boekhouding komt bekijken en samen met Pieter Huis aanwezig is op de ingelandenvergaderingen van de Vosse- en Weerlanerpolder (waar ook de Weerlaner Veenderij onder valt). Willem Meijer is een bijzonder mens (zie kader). Vanuit zijn huis in Hillegom en later vanuit Haarlem bestiert hij zijn landerijen en boerenhoeven o.a. gelegen in de Haarlemmermeer en bij Sloterdijk. Dagelijks gaat hij er op uit naar zijn landerijen. Te paard, maar ook, zeer modern voor die tijd, per vélocipède. Het zal schrikken geweest zijn om zo’n voornaam heer op zo’n hoog wiel aan te zien komen! Pieter Huis l zorgt voor de hele organisatie rond de veenderij, dus ook voor het inhuren van de veenwerkers, waaronder zijn zoons. Hij krijgt hiervoor een opzichterloon van 200,- gulden per jaar.

Zoon Pieter 2 doet de complete boekhouding. Hij mag, wat in die tijd wel bijzonder is, van zijn vader doorleren voor boekhouder. In Hillegom kopen Meijer en vader en zoon Huis ook nog samen veenslikgronden van de heer Telkamp. Op 21 december 1887 kopen Willem Meijer uit Haarlem en Pieter Huis l, veenman uit Hillegom land in de Roversbroekpolder voor 11.800,- gulden bij de openbare verkoping door notaris D.J. van Stockum. In het vorige verhaal over de Roversbroek stond de aankondiging van de verkoping. Bij het Hoogheemraadschap wordt een vergunning aangevraagd voor de bouw van een turfschuur tbv de veenderij. Die wordt in 1888 tegenover hun land gebouwd, op de dijk van de Roversbroekpolder, door W.A. Philippo (zeer waarschijnlijk uit Hillegom) voor een bedrag van 651,93 gulden (met bijwerk). Na het overlijden van Pieter l komt de kavel in eigendom van Pieter 2 en Meijer. Het kasboek loopt tot 1923. De kavel zal in die tussentijd of net daarna verkocht zijn.

Pieter Huis 2

Pieter Huis 2 is in 1852 in Nieuwerkerk geboren. In 1880 trouwt hij in Hillegom met Barbara Johanna Groen, die uit Oud-Beijerland komt. Samen krijgen zij 14 kinderen, waarvan er 7 jong sterven. Het gezin van Pieter 2 verhuist in 1888 van de Oosteindervaart onder Hillegom naar de Haarlemmermeer en gaat aan de Lisserdijk wonen, schuin tegenover het land van vader Pieter l en Willem Meijer. Oudste dochter Neeltje gaat in 1889 terug naar Hillegom om bij haar grootouders te gaan wonen. Ze is dan pas 7 jaar, maar er wordt wel verwacht dat ze de handen uit de mouwen steekt. Dat gebeurt ook: ze blijft opa en oma verzorgen in hun laatste jaren. Haar oma overlijdt in 1895 in Hillegom. Drie jaar later verhuizen Pieter l en Neeltje naar het gezin van Pieters dochter Antje in de Haarlemmermeer. Na nog even met dit gezin in Kwadijk te hebben gewoond vertrekken Pieter l en Neeltje in 1899 naar de Aalsmeerderdijk (Rijsenhout). Daar vlakbij woont op de hoek van de Bennebroekerweg Pieters zoon Eldert. Eldert heeft daar een stoombootstation (café). Hij is getrouwd met Aaltje (zie prentbriefkaart hierna). Pieter l overlijdt in 1902. Neeltje blijft tot haar trouwen in het huis aan de Aalsmeerderdijk wonen. De verhuizing van Pieter 2 heeft een heeft een heel praktische reden. Zo kan er, door met een bootje over te varen, toezicht worden gehouden op de veenderij en op het personeel. Hij doet immers de boekhouding. Het is zijn handschrift dat het kasboek siert.

Het veenland ligt in de punt van de Roversbroekpolder, in het oostelijk- of onderveld. De polderweg, de latere Middenweg genoemd, diende als asweg voor de verkaveling van de polder en verdeelde de polder in een oostelijk-of onderveld en een westelijk- of bovenveld.

In het huis aan de Lisserdijk in de Haarlemmermeer wordt in 1892 een jongetje geboren en Pieter genoemd. Deze Pieter 3 is de opa van Jan Huis uit Veenendaal. In 1894 wordt er weer een jongetje geboren: Cornelis Huis, ome Kees voor Jan Huis en hij is degene die het kasboek naar de familie Duivenvoorden meebrengt.

De familie kerkt in de Kaag. Daar wordt belijdenis gedaan en worden de kinderen gedoopt. Het is hun kerk wanneer ze in de Haarlemmermeer wonen en ze blijven er kerken, ook na de verhuizing naar de Roversbroek. De verbinding is ook vrij simpel: met de roeiboot over en dan heb je een redelijke weg naar Kaageiland. Naar Lisse of Sassenheim is bijna naar het eind van de wereld! Pas later wordt de weg verbeterd. Na de oorlog gaat Kees Huis naar de Hervormde kerk op het Vierkant. Hij heeft daar altijd zijn eigen plekje onder het orgel.

Veenwinning Roversbroek

Het ging in de vervening van de Roverbroek alles behalve vlot. Het werk vorderde te langzaam en daarom werd in 1897 door de ingelanden besloten enkele wijzigingen in het verveningsplan aan te brengen. Men wilde de mogelijkheid openen om zowel nat als droog te vervenen. De benodigde wijziging van het veenreglement en enkele bepalingen om tot een vervroegde droogmaking van een deel van de polder te komen werd op 27 april 1897 door Ged. Staten goedgekeurd.

Het onderveld (het oostelijk gelegen grootste deel van de polder) wordt droog verveend, het bovenveld wordt nat verveend. Het onderveld telt 22 kavels, het bovenveld 6. Het onderveld wordt bemalen en op peil gebracht door het in 1898 gestichte stoomgemaal, dat uitslaat op de Ringvaart. Pieter Huis 2 koopt in 1896/97 zelf ook een kavel veengrond in de Roversbroek. Zijn kasboek, in bezit van Jan Huis, begint in 1897. Afnemers van turf (prijzen in 1897 voor turf fl3,50 per 1000. Kluiten doen flO,17 per mand) waren bijv.

  1. Akerboom van de scheepswerf uit de Kaag L. van den Akker uit Delft
  2. Kattenvelder uit Delft
  3. v.d. Broek smid uit de Kaag
  4. v.d. Voet
  5. Van Nieuwkoop, visser uit de Kaag

Het is niet ongebruikelijk om in natura af te rekenen. In 1902 wordt aan visser Van Nieuwkoop steekturf geleverd en er wordt betaald: 7 pond baars ad fl. 0,25 per pond (fl. 1,75); nog eens 8 pond baars ad fl. 0,25. En twee keer levering van paling. In 1904 wordt aan J. Eikelenboom geleverd 27.000 steekturf a 1,60 per duizend is 43,20 gulden. Betaald wordt met 5 mud aardappelen 2,60 per mud, een kaas 2,00, kaas 0,58, kaas 0,87, ketel 1,40, twee kistjes sigaren 1,90 is 19,75, de rest contant ontvangen a 23,45 is totaal 43,20. Grote afnemers, zoals C. Kruik en A. van Haasteren voldoen hun rekeningen altijd goed en op tijd. Zij kopen zowel brakke steekturf als zware baggerturf. Baggerturf is duurder maar het brandt dan ook langer. Steekturf heeft een lossere structuur en wordt vaak in fabrieken gebruikt als brandstof. Tussen 1900 en 1911 ligt de prijs van Baggerturf fl. 2,50 a fl. 3,75 per duizend turven en van Steekturf fl. 1,15 afl. 1.75 per duizend turven In 1917 en 1918 staan nog twee kleine verkopen vermeld. In de periode van de le wereldoorlog waren de prijzen flink gestegen. In 1917 fl. 5,00 per duizend turven en 1918 fl. 8,00 per duizend turven. Door de familie Huis, maar ook door andere ingelanden, wordt ook turf geleverd aan het stoomgemaal in de Roversbroek. De prijzen van steenkolenzijn in die oorlogstijd helemaal schrikbarend en dus is het lucratief om tegen gereduceerd tarief turf uit de polder te gebruiken.

Huis op de dijk

 

In 1906 was een adressering naam en Roversbroekpolder voldoende voor een goede bezorging. Het correcte adres is Roversbroek 15. (zou dat het 15e huis in de Roversbroek betekenen?) Deze kaart is geschreven door Neeltje, oudste dochter van Pieter Huis 2. Zij woont dan op de Aalsmeerderdijk. Zij schrijft: 25-02-1906- Geliefde ouders. Tante Aaltje is van plan a.st donderdag over te komen, met de boot van half elf hier vandaan. Na hartelijke groeten aan u allen. U dochter Neeltje. Tante Aaltje is getrouwd met Eldert, broer van Pieter Huis 2. Hij heeft een Stoombootstation. De boot onderhoudt een dienst van het Stoombootstation (Bennebroekerweg) richting de Kaag.

 

Pieter Huis 2 wil graag bij de turfschuur op de Roversbroekdijk een huis laten bouwen. Dat betekent eerst toestemming vragen bij het bestuur van de Roversbroekpolder en daarna vergunning aanvragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 12 sept. 1899 verleent de dijkgraaf toestemming: “Tot het bouwen van een huis op den dijk van den Roversbroekpolder bij hoefslagpaal 16 en in de nabijheid daarvan een snuivertje”. (Een snuivertje is een stookhok of-plaats.).  Het huis wordt in 1900 gebouwd en de familie verhuist naar Lisse.
In dit huis worden de zes kinderen van het gezin (behalve Neeltje dus) grootgebracht.

De drie dochters, Anna, Jannetje en Krijna, gaan vroeg intern in betrekking in de stad. In de Roversbroek is nauwelijks werk voor meisjes en is verder ook “niks te doen”. Dochter Jannetje emigreert in 1912 naar Amerika. Wat moet dat een cultuurschok geweest zijn: van de Roversbroek zonder elektriciteit, waterleiding en andere gemakken naar het New York met zijn hoogbouw! Op de dijk komen nog meer huizen te staan. Er loopt een smal paadje over de dijk. Net genoeg om over te lopen of om (achter elkaar) over te fietsen. Ieder huis moet overpad verlenen. Soms heeft men aan de dijk last van de scheepvaart. Dat komt natuurlijk ter sprake in de ingelandenvergadering.

 

Voor het huis op de roversbroekdijk.
Zittend: Pieter Huis 2 en zijn vrouw Barbara Johanna Groen (nog met muts van Oud Beijerland). Staand achter Pieter Huis 2 is Kees Huis. Helemaal rechts: dochter Krijna Huis en verloofde Gerrit de Groot. De rest is familie van de Oud Beijerlandse kant.

 

In 1902 wordt namens de vergadering door secretaris A. v.d. Mey een brief opgesteld aan de inspecteur Rijksveldwacht in het 6e district te Amsterdam: Namens het bestuur van den Roversbroekpolder alhier, veroorloof ik mij, ah secretaris van dat bestuur, tot UED. te wenden met een beleefd verzoek. De zaak is deze: er wordt des nachts door stoomboten in den ringvaart van den haarlemmermeerpolder vanaf het stoomgemaal “de Leegwater” tot de lisser draaibrug over die vaart, zoo snel gevaren, dat schepen en schuiten liggende aan de noord-westzijde van die ringvaart, al zijn zij met stevige kettingen vastgelegd, worden losgeslagen, en dat door die verbazende snelheid dien ten gevolge belangrijke schade wordt toegebracht aan den dijk van den Roversbroekpolder, liggende langs die ringvaart. Mitsdien verzoek ik u beleefd, aan de brigade van de rijks Veldwacht, onder uwe bevelen staande, waartoe dat gedeelte van den ringvaart behoort, te willen gelasten nauwkeurig toe te zien, dat er des nachts in dat gedeelte van den genoemde ringvaart niet sneller door stoomboten wordt gevaren, als bij regelementen en verordeningen is geoorloofd, ten einde meerdere schaden aan den dijk van den roversbroekpolder en overlast te voorkomen. Of het geholpen heeft? Misschien tijdelijk, ook nu nog wordt er herhaaldelijk te hard gevaren!

In 1913 wordt Pieter 2 benoemd in het polderbestuur. De vergaderingen worden steevast gehouden in de Witte Zwaan op het Vierkant. In 1925 wordt in de bestuursvergadering meegedeeld dat “De heer P. Huis periodiek aftredend was als bestuurslid en wegens zijn leeftijd niet meer voor eene herbenoeming in aanmerking kan komen.”

Kees Huis en zijn broers Klaas en Pieter 3

De kinderen Huis gingen in Sassenheim naar school. Ze lopen dan van huis over de dijk, over het smalle paadje naar de molen en van daar via de 3e Poellaan naar Sassenheim. Ook toen ze nog in de Haarlemmermeer woonden gingen ze daar naar school, maar dan via de Sassemer pont. Van Kees zijn er heel veel schriften uit die tijd bewaard gebleven. Hij kan goed leren en heeft talent om te tekenen. De bovenmeester vindt dat hij maar moet doorleren, maar doorleren kost tijd en geld en dus wordt er toch maar besloten dat Kees thuis blijft want er is werk genoeg in de Roversbroek. In die tijd was het eerder uitzondering dan regel om door te leren. Kees werkt voor zijn vader en voor zijn broer Klaas in de veenderij. Klaas Huis heeft verschillende veenderijen. Klaas werkt eerst bij zijn vader. In 1914 solliciteert hij voor machinist op het gemaal van de Roversbroek. Er zijn 14 sollicitanten waarvan Klaas Huis en D. Koelewijn overblijven. Er wordt geloot en Koelewijn is de gelukkige. Overigens al die jaren een prima machinist gebleken.

Pieter Huis 3 rechts met turven in zijn hand. Hier met zijn maat aan het
turfsteken bij zijn broer Klaas Huis die een veenderij had in Ilpendam genaamd ‘de Nes’.

Klaas begint daarna voor zichzelf. De laatste veenderij die hij bezit is in Ilpendam in de Purmer genaamd De Nes. De Nes is oud land dat bij de drooglegging van de Purmer binnen deze polder komt te liggen. Rond 1905 komt er een plan voor de “Ontginning En Drooglegging Van De Veenderij De Nes, Gelegen Onder De Gemeente Ilpendam”. Klaas Huis gaat in Ilpendam wonen. Ook Pieter 3 begint met werken bij zijn vader en werkt ook bij broer Klaas. In 1924 trouwt hij met Gerritje van Nieuwkoop van Kaageiland. Dit zijn de grootouders van Jan Huis uit Veenendaal. Jan’s tweede voornaam is Gijsbert. De naam Gijsbert komt al generaties in de familie Van Nieuwkoop voor. Het gezin Pieter 3 gaat wonen in de Haarlemmermeer aan de Lisserdijk, schuin tegenover het huis van Pieters vader en moeder. Dit huis staat er nog steeds, het linker huisje van een twee-onder-een-kap woning. Na een aantal jaren verhuist de familie naar Lisse, zeer tot spijt van oma Barbara Huis-Groen. Lisse is, zeker in die tijd, toch een heel eind gaans vanaf de Roversbroek. De ringvaart over met de roeiboot voor een familiebezoekje is daarbij vergeleken een makkie. En het is toch al zo stil in de polder! Naast de veenderij werkt Pieter ook vaak bij bloemisten en landbouwers als los arbeider. Dat laatste doet Kees trouwens ook, zoals bij Duivenvoorden. Kees Huis hield zijn werk en inkomsten keurig bij in notitieboekjes. Jan Huis heeft stapels van die notitieboekjes. Ze zijn er van 1921 t/m 1953. Zo kunnen we goed zien wat hij zoal deed en wat er mee verdiend werd.

April 1921 gaat Kees werken bij broer Klaas in De Nes. Hij is dan 26 jaar en verdient die maand fl. 245, – In de week van 9 april steekt hij 55.000 turven, wat een echte prestatie is. In de week van 16 april steekt hij 45.000 turven en heeft hij 1135 hopen gekeerd. In de week van 23 april steekt hij 40.000 turven. In de week van 30 april steekt hij 40.000 turven en heeft hij 2875 hopen gekeerd.

Pieter Huis 3, de opa van Jan Huis uit Veenendaal, heeft ook vaak in deze veenderij gewerkt. Zijn zoon Niek, de vader van Jan Huis, mag wel eens mee, achter op de fiets, naar Ilpendam. Ze blijven daar dan enkele dagen. Samen werken Pieter en Kees vaak voor de Roversbroekpolder, bijv. aan de verharding van wegen met puin en koolas. In het notitieboekje staat bijvoorbeeld genoteerd:

Kees Huis en de woning

In juni 1929 koopt Kees het huis op de Roversbroekdijk van zijn vader. Hij betaalt er fl. 450,- voor en dat is inclusief de boedel van huis en schuur. Eén ding wordt uitgesloten van de koop. Dat is de secrétaire. Die blijft eigendom van zijn vader Pieter 2. Vader en zoon wonen dan samen aan de Roversbroekdijk waar Pieter 2 in 1941 komt te overlijden.

Van ongeveer 1943 tot 1958 verhuurt Kees het huis. Na de veenderij wordt de turfschuur vaak als opslagplaats verhuurd. Zelfs kermisspullen worden er nog opgeslagen. Ook Kees eigen spullen worden er opgeslagen wanneer hij zijn huis verhuurt. Later is de turfschuur van de dijk naar J. Bakker gegaan. Bij Bakker, die een landbouwbedrijf heeft, heeft Kees ook dikwijls gewerkt. De schuur wordt op de dijk afgebroken en aan de Middenweg weer opgebouwd. (Later wordt hij weer doorverkocht). Als het huis verhuurd is gaat Kees in de loods achter het huis wonen. Vaak is hij ook niet in Lisse omdat hij dan bij broer Klaas in Ilpendam werkt. Later heeft Kees verschillende kosthuizen.

In de jaren ’60 heeft hij het huis onbewoonbaar laten verklaren. Er komt een bordje aan de voorgevel. Hij hoeft daarna geen pacht meer te betalen aan de Roversbroekpolder. Deel van de afspraak is wel dat het huis na zijn dood afgebroken wordt, wat ook gebeurt. Dergelijke afspraken worden er ook voor de andere woningen op de dijk gemaakt zo dat die langzamerhand allemaal verdwenen zijn. Nu staan er op de dijk nog een woning en de gebouwen bij het gemaal. Hoewel Kees niet meer aan de Roversbroek woont blijft hij wel naar het huis en de schuren gaan en daar komen zijn neven ook graag. Het huis is natuurlijk oud. Het is wat scheefgezakt want op de dijk mocht niet geheid worden. Misschien zijn er wel scheuren in de enkelsteens muur door de snelle vaarders. Er is geen waterleiding, geen gas, geen elektra en geen riolering. Verlichting en verwarming gingen bij Kees Huis nog met petroleum. Begrijpelijk dat het onbewoonbaar verklaard is. Maar het is een geweldig plekje, daar aan de dijk, en de familie heeft er nog zeer vele goede herinneringen aan. De laatste twee jaar van zijn leven heeft Kees Huis bij de familie Duivenvoorden gewoond. Weer terug in de Roversbroek en het meest belangrijke: in een zorgzaam kosthuis.

Evenementen

Niets gevonden

Uw zoekopdracht leverde helaas geen artikelen op