Berichten

Het ruiterbeeld van de 75 jarige Keukenhof.

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                           

 2 juli 2024

door Nico Groen

Een van de opvallendste blikvangers op het tentoonstellingsterrein is het beeld ‘Paard en ruiter’ van Paul Koning (1916-1998). Het beeld raakte zo verbonden met de Keukenhof dat het bijna een beeldmerk is geworden. Koning maakte het paard in zijn atelier aan het Rapenburg te Amsterdam in 1952.

In samenwerking met de ijverige vereniging Kunst en Gezin, die de kunst tot het Nederlandse volk probeerde te brengen en de kring der Nederlandse beeldhouwers zijn er in het park in 1952 een vijf en twintigtal beelden opgesteld, waaronder dus het ruiterbeeld. Het beeld is direct opgebouwd uit beton op een metalen frameDit was toen een geheel nieuwe techniek.

Toen hij het beeld na negen maanden noeste arbeid af had, gaf Koning een groot afscheidsfeest, want de volgende dag zou het transport naar Lisse plaatsvinden. Maar op het laatste moment ontdekte hij pas dat het paard te groot was geworden voor de deuropening, zodat een hele muur gesloopt moest worden. Vele kranten uit 1952 berichtten er over. Hieronder volgt een samenvatting van deze krantenartikelen.

Het beeld heeft zo’n volksoploop  veroorzaakt, dat de bereden politie er aan te pas moest komen. Ook waren er veel persfotografen. Men heeft van acht tot twaalf gekeken hoe het uit zijn atelier werd gehaald. Het muurtje was gauw gesloopt. Dat werd gedaan door een Haarlemse steenhouwer-sloper, die specialist was in transporten van beeldhouwwerk. Met een dommekracht en een paar ijzeren staven kreeg men het gevaarte in de richting van de gevel. Er was alleen nog een balk, die het hoofd van de ruiter belette de straat op te gaan. Daar zaagde men een stuk uit, terwijl de overgebleven balk gestut werd om zo het wat gammele atelier overeind gehouden. Langzaam en statig rolde het witte beeld in de richting van de smalle straat. Hangend in takels is het standbeeld de straat uitgebracht om aan het einde op een platte wagen te worden gezet. En samen met twee beelden van Pauline Eecen, die haar atelier naast dat van Koning had, is het wonderlijke transport, voorafgegaan door de verkeerspolitie, richting Lisse gereden. Er moest tevoren toestemming van de verkeersinspectie worden aangevraagd. Een en ander is in maart 1952 uitgevoerd. Er ging een licht gejuich op, toen het witte hoofd van het paard de straat in kwam steken. De kijkers waren aangegroeid tot een kleine menigte, waarbij vele collega-beeldhouwers.

In de Rapenburgerstraat bleef het atelier enigszins ontwricht zonder gevel achter.

Er was ook kritiek op het beeld. “Omdat het wit gemaakt is, komt dat de uitstraling niet ten goede. Over het geheel genomen is, wat hier tot stand kwam, evenwel zeer de moeite waard en we geloven, dat er een heilzame invloed op de bezoekers zal uitgaan. Als ze zelf tuinen hebben, zullen ze aan beelden gaan denken en dat is ook de bedoeling” aldus de vereniging Kunst en Gezin.

In 1995 verscheen het boek Paul Koning sculptuur en grafiek Eemnes met reproducties van zijn beelden en grafisch werk.

Foto: Het paard in volle glorie te zien door bezoekers met narsissenhoofdtooi.
Foto: Keukenhof. De foto is uit 1954.

Het paard wordt uit het atelier gereden

De molen van de 75 jarige Keukenhof

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

25 juni 2024

door Nico Groen

 Op de landelijke lijst van Rijksmonumenten staan maar liefst 18 rijksmonumenten op Buitenplaats Keukenhof. Er staat er echter maar één op het tentoonstellingsterrein. Het betreft de molen. In 1957 kocht de Holland-Americalijn (HAL) een molen. Deze werd geschonken aan tentoonstelling Keukenhof. De molen is in 2008 gerestaureerd.

 Het is oorspronkelijk een achtkante Groninger watermolen uit 1892, gebouwd voor de Rozenburgerpolder bij Scharmer (bij Slochteren). Het was daar nog een grondzeiler, dus zonder stelling. Toen de molen daar na de invoer van elektrische bemaling geen toekomst meer had, is deze afgebroken en door de Holland-Amerikalijn beschikbaar gesteld aan de Keukenhof. Bij de bouw van de molen werden het houten achtkant, het kruiwerk en de kap gebruikt. De kleinzoon van de molenbouwer, die de molen in 1892 in Groningen gebouwd had, was in Lisse de molenbouwer. Pieter Hendrik Medendorp (1825-1916) uit Zuidlaren bouwde de molen in 1892. Zijn kleinzoon Dick Medendorp uit Zuidlaren bouwde de molen weer op in Lisse in 1957, waar hij op 4 april 1957 de molen in gebruik werd gesteld.

Stellingmolen

In Lisse werd de molen omgebouwd tot korenmolen (stellingmolen). De molen bestaat uit een gemetseld bakstenen onderachtkant met daarop een grenenhouten bovenachtkant met houten stelling en. Het bovenachtkant is bekleed met hout. Ook de kap is bekleed met hout met daarover een bedekking met dakleer. De kap kruit op een houten kruiwerk. De molen is voorzien van een gietijzeren bovenas en gelaste stalen roeden die zijn voorzien van het Oud-Hollandse wieksysteem. De molen heeft op het tentoonstellingterrein nooit een maalfunctie gekend en heeft alleen functie als sierobject. De molen is dan ook slechts voorzien van een molenspil met een bovenbonkelaar. Dat is het bovenste wiel aan de molenspil, het ontvangt zijn aandrijving van het bovenwiel aan de horizontale bovenas. Daardoor wordt de molenspil dus in draaiende beweging gebracht.

De molen heeft een vlucht van 17,9 m. De hoogte van de stelling is 6,1 m. Deze stelling is extra zwaar geconstrueerd omdat in het seizoen veel bezoekers de stelling beklimmen. Dit type molen is in Zuid Holland een uitzondering. In de molen zijn 2 gevelstenen ingemetseld. De oudste is meegekomen uit Groningen en dateert van 1892 en andere werd ingemetseld in 1957. De molen draait nog regelmatig, zeker als de Keukenhof geopend is.

De landschappelijke waarde is beperkt door de vele bomen op het Keukenhofterrein en is alleen van enige waarde uit noordelijke richtingen. Vooral voor buitenlanders is de molen aantrekkelijk vanwege het imago dat Nederland van oudsher heeft: klompen, tulpen en molens.

De Vereniging Oud Lisse heeft in 2010 een boek uitgegeven over monumentale gebouwen in Lisse. Het boek heet ‘Wandel- en fietsroutes Zuid en Noord: Monumenten’. Daarin wordt vermeld, dat Lisse 93 gemeentelijke monumenten en 35 rijksmonumenten rijk is. Dit boek is nog steeds verkrijgbaar bij de vereniging.

Foto: De molen werd in 2004 een rijksmonument
Foto: Uit 2010 door Wim Bosch

Hoogtepunten van 75 jarige Keukenhof.

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                             

11 juni 2024

door Nico Groen

 Het aantal bezoekers was bij de eerste tentoonstelling in 1950, geopend door minister Mansholt, begroot op 58.000 om uit de kosten te komen. Het werden er echter 230.000. Dat gaf een nettowinst van 50.000 gulden. Het grote nadeel was dat accommodaties als toiletten en parkeren volstrekt onvoldoende waren gebleken.

Er moesten pittige investeringen worden gedaan om dat te verbeteren, wat natuurlijk voor de nodige financiële problemen zorgde. Men besloot ook om een warme kas te bouwen vanwege het vroeg vallen van Pasen in 1951. Het werd een kas van 2025 m2 voor 48.000 tulpen in 750 variëteiten. Een jaar later werd er een koude kas bijgebouwd. De kassen werden regelmatig aangepast en vernieuwd. Het geheel heet nu Willem Alexander paviljoen.

In 1974 opende koningin Juliana een naar haar vernoemd paviljoen. Het Beatrix paviljoen werd eind 1984 gerealiseerd. In dat paviljoen werden in 1985 voor het eerst onder de naam Parades wisselende bloemententoonstellingen met iedere week andere bloemsoorten georganiseerd.

Het voorplein van het kasteel werd gebruikt door Jan Carel Elias graaf van Lynden voor het parkeren van touringcars. Ook waren daar kraampjes met souvenirs, eten en drinken. Vanwege het gevaar voor overstekende voetgangers werd in 1990 een voetgangerstunnel tussen dat parkeerterrein en de toenmalige ingang van de tentoonstelling geopend. Deze tunnel heeft fraaie tegels en een glasmozaïek, gemaakt door Paul de Nooijer. De tunnel bestaat nog steeds maar is sinds 2013 gesloten voor publiek.

In 1999 bestond de tentoonstelling 50 jaar. In dat jaar werd het tentoonstellingsterrein in de noordoosthoek belangrijk uitgebreid en werd het Oranje Nassau paviljoen geopend. Ingang Oost bleef echter nog jaren in de buurt van het Juliana paviljoen.

Tegenstellingen

De tentoonstelling met ongeveer 800.000 bezoekers per jaar draaide financieel goed. De Stichting Kasteel Keukenhof, die erfgenaam was na het overlijden van Jan Carel Elias graaf van Lynden in 2003, keek daar met jaloerse ogen naar. De Stichting zag vele kosten op zich afkomen en wilde onder andere veel meer huur van de tentoonstelling ontvangen dan contractueel was vastgelegd. De meningsverschillen liepen zo hoog op dat het vlak voor de opening van de tentoonstelling in 2015 dreigde te escaleren. Om vergaande schade van het voorjaarstoerisme te voorkomen bemiddelde de gemeente Lisse. Na langdurige onderhandelingen werden zowel de Stichting Kasteel Keukenhof als de Stichting Nationale Bloemententoonstelling Keukenhof opgeheven en werd een nieuwe stichting opgericht. Sinds 1 januari 2016 beheert Stichting Carel van Lynden het hele landgoed, inclusief de tentoonstelling.

In 2017 werd het nieuwe entreegebouw en het vergrote parkeerterrein aan de oostkant in gebruik genomen. Het gebouw functioneert als een toegangspoort. De entree tot Keukenhof is voorzien van alle gewenste bezoekersfaciliteiten. Het aantal bezoekers nam gestaag toe en in 2019 werden meer dan 1,5 miljoen bezoekers geteld.

Foto: De eerste poster in 1950
Foto: Keukenhof

 

Dirk Lefeber en Keukenhof in 1949

 Sporen van vroeger  (LisserNieuw)                                                           

28 mei 2024

Nico Groen

In de vorige column van Sporen van Vroeger werd vermeld dat burgemeester Lambooij onvermoeibaar streed voor het oprichten van een tentoonstelling in 1949 op het Keukenhofterrein. Maar zonder tulpenveredelaar D.W. (Dirk) Lefeber was de baron niet overgegaan tot het beschikbaar stellen van het terrein.

Bij de start van Keukenhof moesten er veel problemen en grote moeilijkheden overwonnen worden. Slechts een paar veredelaars en bloembollenkwekers waren optimistisch over het welslagen van een dergelijke tentoonstelling. De rest deed dus niet mee. Belangrijk is te vermelden dat ook de organisaties van het bloembollenvak geen financiële steun wilden geven. Een van de grootste problemen was, dat Jan Carel Elias graaf van Lynden een vast bedrag aan huur van 5000 gulden per jaar voor de duur van 10 jaar wilde hebben. Dat kon het comité, dat geen geld had, natuurlijk niet garanderen. De irritaties hierover liepen zo hoog op, dat de graaf op een gegeven moment alleen nog met Dirk Lefeber in gesprek wilde. De graaf was namelijk bevriend met de familie Lefeber. Toen heeft het plan aan een zijden draadje gehangen. De graaf hield vast aan zijn idee om 10 jaar lang een vast bedrag te ontvangen. Omdat Dirk goede mogelijkheden zag om zijn nieuw tulpen op een prachtige manier voor het voetlicht te brengen voor kwekers, handelaren en buitenlandse klanten, gaf hij persoonlijk een bankgarantie af aan de graaf van 10 jaar voor een bedrag van 40.000 gulden en betaalde 4000 gulden per jaar aan de graaf. Het risico lag dus helemaal bij Dirk Lefeber nog voordat een exposant zich had gemeld en voor er een spade in de grond was gezet. Gelukkig bleek Keukenhof een succes te zijn.

De graaf was een goede vriend van de familie Lefeber.

In 1943 kwam er een lanceerinrichting voor Duitse V-1 raketten in het Keukenhofbos. Alles ten westen hiervan werd ‘Sperrgebiet’. Zodoende moest de graaf ook het kasteel verlaten. De Duitsers hadden het huis van J.W. (Joseph Willem) Lefeber op Achterweg 5 gevorderd. Hij trok daarom bij zijn jongste zoon Paul aan de overkant in, De graaf moest van de Duitsers in het huis van J.W. Lefeber op Achterweg 5 gaan wonen. Zij werden dus ook buren. J.W. Lefeber had 7 zonen en 1 dochter, die bijna allemaal succesvol in de bollen waren, waaronder Dirk.  Het huis Achterweg 5 is in 1978 afgebroken voor uitbreiding van de huishoudschool, waar nu de nieuwe Josephschool gerealiseerd is.

Dirk Lefeber ( 1894-1979)

Over Dirk zijn in 2008 in de nieuwsbladen van de VOL een viertal artikelen van Arie in ’t Veld verschenen, die ook op de website OudLisse.nl zijn te raadplegen. In de loop der jaren zijn door Dirk talloze nieuwe tulpen ontwikkeld, waaronder Madame Lefeber en de rode Apeldoorn die heel lange tijd de meest geteelde tulpensoort was en in vele honderdduizenden huiskamers in de gehele wereld wel eens te gast is geweest. Apeldoorn bloeide voor het eerst in 1942 en tientallen jaren lang werd van dit product een aanzienlijk areaal geteeld.

Foto: Zonder D.W. (Dirk) Lefeber was de tentoonstelling in 1949 niet gestart.
Foto: OudLisse.nl

 

Burgemeester Lambooij en Keukenhof in 1949

 Sporen van vroeger  (LisserNieuws)   

14 mei 2024

door Nico Groen

 Op 1 januari 1949 was er een melding dat kasteel Keukenhof in brand zou staan. De brandweer en ook burgemeester Lambooij spoedden zich er heen. Het was echter een oefening. Lambooij sprak de woorden: “Gelukkig voor graaf van Lynden, jammer echter voor ons, want dan zou je hier een mooie bloemententoonstelling kunnen maken wanneer het kasteel echt in de fik was gegaan”.

Daarna werd wel verder gedacht aan een tentoonstelling op het Keukenhofterrein. Burgemeester Lambooij heeft de eerste grondslagen gelegd voor de financiële en praktische opbouw van de expositie, die later als ‘Keukenhof’ haar triomfen zou vieren. Hij schakelde gemeentelijke diensten in en wist hoge autoriteiten te winnen om hun goedkeuring te hechten aan de eerste stappen voor deze onderneming. Op 7 april 1949 deden burgemeester en wethouders van Lisse een begrotingsvoorstel aan de gemeenteraad voor het inrichten van een open-bloembollententoonstelling op ‘Zandvliet’. Dit geld was bestemd voor een krediet aan een op te richten stichting van maximaal f 60.000,- voor de tijd van ten hoogste 10 jaar.

Het zou te ver voeren alle onderhandelingen en besprekingen te memoreren, die niet allemaal even vlot en succesvol verliepen. Die hadden tenslotte tot resultaat dat overeenstemming werd bereikt over de voorwaarden tot huren van het terrein van de graaf van Lynden door de gemeente Lisse. Dit kwam mede door een garantstelling van tulpenveredelaar Dirk Lefeber. Als tweede werden de financiële besluiten door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd. Als derde resultaat werd een stichting gevormd met een kapitaal van f 100,-. Als vierde passeerde op 13 augustus 1949 de officiële stichtingsacte van de ‘nationale bloemententoonstelling Keukenhof’ bij notaris Houtzagers in Sassenheim. Kort daarop konden de eerste werkzaamheden op ‘Zandvliet’ beginnen. Belangrijk is te vermelden dat de organisaties van het bloembollenvak in 1949 geen financiële steun wilden geven en dat de stichting in de eerste jaren van het bestaan volledig op eigen benen heeft moeten staan.

Twee weken na het passeren van de acte werd in de gemeenteraad van Lisse een reeks voorstellen behandeld voor grondaankoop, wegenverbetering, het leggen van een waterleidingbuis, verbetering van het elektriciteitsnet e.d. Alles tezamen voor ongeveer een kwart miljoen gulden. Tentoonstelling Keukenhof had vaste grond onder de voeten gekregen!

In het voorjaar van 1950 zou de eerste tentoonstelling van start kunnen gaan.

Burgemeester Lambooij

Mr. Willem Herman Johan Marie (Wim) Lambooij was burgemeester van Lisse van 16 januari 1947 tot 1 maart 1950. Hij is afgestudeerd in de rechten en was werkzaam bij een notariskantoor in Hilversum voor hij midden 1937 benoemd werd tot burgemeester van Eijsden. In 1943 werd hij ontslagen door de Duitsers, maar na de bevrijding in 1944 keerde hij terug in zijn oude functie. Lambooij werd in 1947 benoemd tot burgemeester van Lisse. In 1950 werd hij benoemd tot consul-generaal van Nederland in Chicago.

Het is verwonderlijk dat er vanwege zijn grote verdiensten nog geen straatnaam in Lisse naar hem is vernoemd.

Foto: Burgemeester Lambooij was erg belangrijk voor de start van de tentoonstelling.
Foto: Gemeente Lisse

Monument voor de gevallenen

Monument voor de gevallenen

 

Sporen van vroeger (LisserNieuw)                                                 

30 april 2024

 Nico Groen

Elk jaar is er op 4 mei ook in Lisse aandacht voor de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Deze dodenherdenking wordt afgesloten met de kranslegging bij het ´Monument voor de gevallenen´.

Dit monument staat midden op de kruising van de Oranjelaan en de Heereweg. De jaarlijkse aandacht voor de oorlog en zijn slachtoffers is heel belangrijk om de gruwelen van een oorlog niet te vergeten. Daardoor komt er hopelijk nooit meer oorlog in West-Europa en proberen we met zijn allen wereldwijd zoveel mogelijk oorlogen te voorkomen. Het standbeeld werd onthuld op 4 mei 1951 door jhr. F.J.C.M. van Rijckevorsel, burgemeester van Lisse tijdens de oorlogsjaren.

Op de website 4en5mei.nl staat waarom dit standbeeld is opgericht: ´Het Monument voor de gevallenen in Lisse is opgericht ter nagedachtenis aan alle medeburgers die tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen zijn omgekomen. Tevens herinnert het aan twee Nederlandse militairen uit Lisse die tijdens de politionele acties in het voormalige Nederlands-Indië zijn gesneuveld. De twee omgekomen militairen zijn J.J. Kortekaas en N.P. Obdam’. Volgens het boek `Wat toch een tijd` uit 2005 van Ed Olivier waren er in Lisse tijdens de bezetting 60 oorlogsslachtoffers. De omstandigheden waaronder deze Lissers omkwamen worden in het boek beschreven met vele interviews van nabestaanden en andere bekenden van de slachtoffers. Dit boek kan in de bibliotheek van de VOL op dinsdagmorgen worden gelezen of geleend.
Op bovengenoemde website staat ook een beschrijving van het beeld: ´Het Monument voor de gevallenen in Lisse is een bronzen beeld van een zich oprichtende, naakte mannenfiguur die zijn armen in een afwerende houding boven zijn hoofd houdt. Het beeld is geplaatst op een natuurstenen voetstuk. Het beeld is 1,90 meter hoog, 77 centimeter breed en 73 centimeter diep. Vóór de sculptuur is in 2002 een natuurstenen gedenksteen geplaatst op een schuin oplopend voetstuk. Het monument staat symbool voor de wederopstanding en voor de overgang van droefheid naar vreugde. Na jaren van onderdrukking en ellende hervindt Nederland zijn vrijheid en soevereiniteit. Het beeld symboliseert tevens het levende besef van een voortdurende worsteling. Om de democratie in stand te houden is waakzaamheid geboden.´
De tekst op het voetstuk van het beeld luidt: ‘MET STEUN VAN DE ALMACHTIGE 1940-1945’. De tekst op de gedenksteen luidt:  ‘TER HERDENKING GEVALLENEN IN NEDERLANDS-INDIË 1945-1950’.

Ontwerper Cephas S. Stauthammer

De ontwerper van dit standbeeld is Cephas S. Stauthammer (1899-1983).
Hij was leraar beeldhouwen aan de academie voor beeldende kunst ‘Kunstoefening’ in Arnhem. Rond 1954 kreeg hij meer bekendheid. Hij was ook enige tijd voorzitter van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers en in 1964 was hij een van de beeldende kunstenaars die een reisbeurs kreeg van het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Hij had het standbeeld in Lisse al gemaakt voordat hij een bekende beeldhouwer werd.

 

Foto: Monument voor de gevallenen in 1951 onthuld door oud-burgemeester van Rijckevorsel.
Foto: Nico Groen

Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”

Info@oudlisse.nl

 

De Beurs moet wijken voor woningbouw

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                             

16 april 2024

Nico Groen

 Café restaurant ‘De Beurs’ wordt gesloopt voor nieuwbouw. Het staat al een aantal jaren leeg, maar De Beurs op Haven 4 heeft een roemrijk verleden en is nog steeds onder die naam bekend. De eerste bebouwing werd in 1921 uitgevoerd op het toen lege weiland tussen de Haven en de Kerksloot.

Wim Hage

Haven 4 werd gebouwd in 1921 door aannemer Johannes Suijkerland en zijn vrouw Anna Suijkerland-Heemskerk. Het werd gebouwd als café met bovenwoning. In 1927 werd het vergroot tot café-restaurant. Vanaf 1921 was Martinus van Hage de uitbater van De Beurs. Op de zijmuur stond toen met grote letters CAFÉ RESTAURANT “DE BEURS”. Voor de gevel heeft heel lang een fietsenrek met de reclametekst: CAFÉ “DE BEURS” HEINEKENs BIEREN gestaan. In 1951 overleed Martinus. Zijn zoon Wim van Hage zette het bedrijf voort. In 1990 is de zaak overgenomen door John en Margareth Nederstigt. De naam werd gewijzigd in ’Restaurant De Beurs’ en later in ‘De Gevulde Mand’.

Trefpunt voor bollenhandel

De Beurs was vanaf het begin het trefpunt van bollenhandelaren. Deze kwamen daar na een bezoek aan de Hobaho of CNB. Onder het genot van een borreltje bespraken zij de deals van de dag of zaten daar om hun winst of verlies te overdenken. Ook kwamen nogal wat schippers en vrachtrijders langs, die bloembollen, mest of andere spullen vervoerden.

In de tijd dat de Haven nog open lag, legden daar tijdens de feestweek de kermisexploitanten hun boten aan om hun attracties verder te vervoeren naar het kermisterrein, het land van Vreeburg achter het bekende en in 1971 gesloopte etablissement De Witte Zwaan aan het Vierkant. De Beurs was ook een ontmoetingsgebouw voor de bewoners van Lisse. Veel trouwpartijen en andere feestelijke gebeurtenissen vonden in De Beurs plaats. Toen de kermis naar de Haven was verplaatst was De Beurs ook feestzaal voor de jongere Lissers.

De Duitsers brachten tijdens de oorlog veel soldaten onder bij alle scholen en andere grote gebouwen, zo ook bij De Beurs.

Basso

John Nederstigt verliet in 1995 De Beurs/De Gevulde Mand. Toen werd overeenstemming bereikt om het oude station een horecabestemming te geven. De benedenverdieping van het station werd verhuurd als restaurant en kreeg als naam ‘De Verloren Koffer’. John Nederstigt werd de uitbater van de Verloren Koffer en werd de eerste restauranthouder van het station.

Op een gegeven moment kreeg De Beurs een andere eigenaar en heette het Basso. De overname werd beschreven als een café-restaurant met 80 zitplaatsen en maximaal 750 personen in één groep. Basso werd in 2015 gesloten. Het gebouw werd verkocht voor nieuwbouw.

Nieuwbouw

Nu wordt het oude gebouw dus gesloopt. Op deze plek zullen 9 sociale en 20 betaalbare koop- huurappartementen worden gerealiseerd. Het complex zal de toepasselijke naam ‘De Beurs’. Ook het schuin daarachter gelegen stookhuis van de Hobaho wordt gesloopt. Daar komen 2 nieuwe woningen.

Foto: De Beurs . De foto is rond 1930 genomen. Hier poseert de familie M. van Hage met hun 3 kinderen voor het pand.
Foto: Oud Lisse

 

Engelse tuin van Zocher in 1858 in de nu 75 jarige Keukenhof

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                             

2 april 2024

 door Nico Groen

Zoals in de vorige column beschreven, is in 1772 de Engelse tuin gerealiseerd, die nog steeds goed te herkennen is met slingerende lanen, hoogteverschillen en gebogen vijvers. In 1802 kwam de Engelse tuin in handen van buitenplaats Keukenhof. De tuinarchitecten van Zocher veranderden in 1858 de Engelse tuin.

Baron en barones van Pallandt waren sinds 1846 eigenaar van buitenplaats Keukenhof. Weliswaar was de Engelse tuin op Zandvliet er al sinds 1772, maar de baron en barones stond iets veel fraaiers voor ogen. Daarom nodigde Van Pallandt in 1857 de heren Jan David jr. en Louis Paul Zocher uit om een ontwerp te maken. Het bedrijf van de Zochers was toen al een van de bekendste tuinarchitecten om Engelse tuinen aan te leggen. Hun uitvalsbasis was de bomen- en vaste plantenkwekerij Rozenhagen in Haarlem, kort na 1800 gesticht door Jan David senior.

Zoals gebruikelijk bij kunstenaars gingen de Zochers met grote vrijmoedigheid te werk. Het werd een machtig plan. Daarin werden de vijvers van de overtuin op het voormalige Zandvliet royaal en breed uitgegraven tot vlak bij het kasteel. De Achterzandsloot of Losplaatssloot, die evenwijdig aan en vlak langs de Loosterweg van de Lisserbeek tot de huidig Stationsweg liep, werd gedempt. De huidige Stationsweg kwam te vervallen en werd in de water- en bospartijen opgenomen. Die weg was in 1843 aangekocht door Keukenhof.

Het gemeentebestuur gaf natuurlijk geen toestemming om de weg af te sluiten. De weg moest behouden blijven en de heren Zocher moesten een gewijzigd plan opstellen.

In oktober 1858 was dit plan gereed. De publieke weg werd gehandhaafd, maar werd met een fraaie bocht naar het noorden verlegd, verder bij het kasteel vandaan. De vijvers van Zandvliet werden flink uitgebreid, zoals op de kaart hiernaast te zien is. Het lichtblauwe is van 1772 en het donkere is zoals de vijvers er nu uitzien. (Op LisseTijdReis.nl is dit veel beter te zien). Verder is de Achterzandsloot met de losplaats aan de weg verdwenen. Deze werd toen nauwelijks meer gebruikt. Men maakte meer gebruik van het spoor en de trekvaart. De Zochers lieten op Zandvliet veel bomen herplanten, waarvan er nu nog steeds heel wat staan. Vooral beuken en eiken.

Beukenlaan

De mode was in 1858 veranderd ten opzichte van 1772. Nu waren zichtassen vanuit het hoofdgebouw heel belangrijk geworden. Daarom werd een lange beukenlaan gerealiseerd op ongeveer de plek van de Achterzandsloot. Vanuit kasteel Keukenhof kon men de hele laan afkijken tot het tegenwoordige Beatrixpaviljoen of mogelijk nog verder de ‘Wildernisse’ in. Deze laan bestaat nog steeds, maar de oude beuken moesten een tiental jaren geleden wegens gevaarlijke toestanden door nieuwe beuken vervangen worden.

Bovenstaande gegevens zijn ontleend aan het dikke boek ‘Keukenhof’ van AM Hulkenberg uit 1975. De Engelse tuin is natuurlijk niet zo groot als het huidige tentoonstellingsterrein. Het liep toen ongeveer vanaf de Loosterweg tot de molen en verder schuin naar de Van Lyndenweg.

Foto: De plattegrond van de Engelse tuin van voor 1858 vergeleken met die erna. De weg is verlegd en de vijvers zijn vergroot.

Foto: LisseTijdReis

 

Vlasbewerking was eeuwenlang belangrijk

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

5 maart 2024

Door Nico Groen

 Weinig Lissers weten dat er in de 16e en 17e eeuw een bloeiende vlasindustrie is geweest. Maar liefst 80% van de bevolking verdiende daar zijn brood mee. In het haardstedengeld van 1688 waren de meeste woningen voorzien van een vlaskot of vlasoven. De verwerking van vlas tot linnen vergde vele handelingen. Het was ongezond werken in de vlassector. Een arbeider van 60 jaar was een witte raaf.

Het zogenaamde ‘rauwvlas’ werd in augustus met zeilschepen aangevoerd van de Zuid-Hollandse eilanden en Zeeland om verwerkt te worden in Lisse. Het vervoer moest via Gouda, maar daar moest tol voor worden betaald. Daartoe kon men tolbrieven bij de schout kopen. De Haven lag vol met vlasschepen. Het vlas werd door kooplui uit de hand verkocht aan de meest biedende. Zo werden alle schepen leeggekocht, waarna de nieuwe eigenaren zich opmaakten voor de volgende behandeling. Het vlas had helder stromend water met vlakbij land nodig, omdat het eerst in water geroot moest worden en daarna gedroogd. Daartoe werd het vlas in het water gedaan met stro, graszoden of stenen erbovenop. Na 6 tot 12 dagen werd het vlas ‘op capellen’ (schoven) of ‘in den sprei’ op het land gelegd om te drogen. De stank die hiervan afkwam, ‘verjaagde zelfs de waterratten’.

Het gebied van de Capelleweide en Capelleland liep van de Kanaalstraat tot de Kerksloot

(Stinksloot) en van de Kapelstaat tot de Molenstraat. Het enige dat nog aan de industrie herinnert is de naam Kapelstraat (toen Kapelsteeg). Niet alleen hier werd het vlas gedroogd, maar op diverse plekken in Lisse, zoals bijvoorbeeld bij parkeerterrein Noord van de tenoonstelling Keukenhof. Via het Klopperslaantje aan de Stationsweg (halverwege het parkeerterrein) reed men naar de Klopperslanden om daar de behandeling te krijgen. Deze Klopperlanden lagen aan de zuidkant van de Lisserbeek bij het koebruggetje van boerderij Middelburg.

Vlasovens

Als het vlas voldoende gedroogd was, bracht men het naar een aantal huisgezinnen. Hier werd het nog meer gedroogd in vlasovens, waarna het werd gebraakt, gebroken dus. Dit diende om het houtachtige omhulsel van de vlasvezel af te halen. Door het te zwingelen (schuren tussen 2 stenen waardoor de vezels worden gescheiden van het stro) werd het verder geschoond. Hierna werd het gehekeld (glanzend gemaakt), vervolgens op knotten gedraaid en gewogen. Dit alles gebeurde in schuurtjes, de zgn. hekelkotten en vlasovens, die nog wel eens brand veroorzaakten door slordigheid met vuur.

Veel spinnenwielen in Lisse

Het behandelde vlas ging voornamelijk richting Twente om te worden verwerkt of het werd verwerkt tot garen op spinnenwielen in Lisse. Tijdens de 17e eeuw was het spinnenwiel in Lisse een normaal meubelstuk. In 1620 woonde er zelfs een spinnenwielmaker in Lisse. Het garen werd in knotten, strengen of stukken van 2000 omhalen verkocht aan de linnenindustrie in Haarlem of Leiden. Halverwege de 18e eeuw stortte de linnenindustrie in en hiermee verdween een zeer belangrijk stuk aan werkgelegenheid in Lisse.

Foto: Vlasoven in Openluchtmuseum Arnhem
Foto: Openluchtmuseum Arnhem

 

 

Lisse 825 jaar en de inwoners van Lisse

Sporen van vroeger  (LisserNieuws

19 december 2023

Door Nico Groen

 In deze laatste aflevering van Lisse 825 jaar worden de bewoners en hun werkzaamheden beschreven. Vóór 1500 is het moeilijk iets over inwoners van Lisse te vinden. Jan Beenakker doet in zijn boek ‘LISSE, op de grens van droog en nat’ een poging. Beenakker vond wat gegevens. In 1494 had Lisse 50 woningen en in 1512 waren dat er 87. Beenakker gaat er vanuit dat het aantal gezinsleden per huis op bijna 6 lag. Dat komt neer op een totale bevolking van 300 inwoners in 1494 en 515 inwoners in 1512. De schatting voor 1369 komt neer op ruim 500 inwoners. De bevolking daalde na 1369 sterk door oorlogen en armoede. Zoals gezegd is bovenstaande niet meer dan een grove schatting. De bevolking was zo armlastig geworden dat in 1494 ongeveer de helft dagelijks om brood moest bedelen.

De 80-jarige oorlog was in 1573 volop aan de gang tussen de Prins van Oranje en de koning van Spanje, die tevens heer der Nederlanden was. Na het beleg van Haarlem in 1573 waren er veel negatieve gevolgen voor de bewoners van Lisse. Huurlingen namen alles van waarde mee en staken de huizen en de kerk in brand. Er is toen mogelijk 40% van de huizen verwoest. De jaren daarna stonden er namelijk veel erven zonder huis te koop.

In de 16e tot en met de 18e eeuw waren er bijna 250 huizen in Lisse. Bijvoorbeeld in 1600 210 huizen, in 1730 waren dat er 230. Bij een gemiddeld aantal gezinsleden per huis van bijna 6 komt dat neer op een inwonertal van rond 1300.

Kostwinners in 1674

In de Lissese bijdrage aan het familiegeld in 1674 werden in totaal 121 families vermeld en werd ook het beroep van de kostwinner genoemd. Zo werkten er 52 personen in de landbouw. Het beroep van vlasbewerker  werd 23 keer genoemd en 9 inwoners lieten noteren, dat zij arbeider waren. Bakker kwam 4 keer voor. Biersteker (biertapper), schipper, schoenmaker en timmerman werden 3 keer genoteerd. Kuiper (tonnenmaker), metselaar, wagenmaker en winkelier kwamen 2 keer voor in de lijst.

Je ziet pas een bevolkingsgroei ontstaan met de opkomst van de bollencultuur. Dit is ongeveer vanaf 1800. De bevolking liep op van 1116 inwoners in 1811 tot 2099 in 1874. Bij de volkstelling van 1870 waren er 1309 rooms-katholieken, 498 Nederlands hervormden, 115 christelijk gereformeerden, 8 evangelisch lutherse leden en  4 doopsgezinden. Er waren geen mensen, die opgaven dat zij niet bij een geloof hoorden.

De voornaamste middelen van bestaan waren in 1870 landbouw, bloemkwekerij en warmoezerij (groentekwekerij), veeteelt en zuivelbereiding. Door de uitbreiding van de bloembollenteelt na 1900 groeide de hele economie en ook de bevolking. In 1930 waren er 1651 woningen met 8478 inwoners met een gemiddeld aantal gezinsleden van 5,1 personen. Pas na de Tweede Wereldoorlog groeide de bevolking heel hard. Dat kwam door de geboortegolf en betere medische zorg. Door bebouwing van de Lisser Poelpolder in de jaren zestig verdubbelde het aantal inwoners ongeveer. Hierdoor veranderde het soort beroepen erg, mede als gevolg van de mechanisatie in de bollenteelt. Nu heeft Lisse ongeveer 23000 inwoners.

Foto: In 1674 waren er 2 wagenmakers in Lisse.Foto:  Uit het boek ‘Het menselijk bedrijf’ door Jan Luyken uit 1694

 

 

 

C