Berichten

Grenspaal gevonden

Bij werkzaamheden aan de Grachtweg is een grenspaal met Lisse er op gevonden. De paal ziet er hetzelfde uit als de 2 grenspalen aan de Loosterwegen. De vraag is waar deze paal vandaan komt.

Nieuwsflitsen

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017

Oude grenspaal gevonden bij werkzaamheden aan de Haven (Grachtweg). Bij grondwerkzaamheden aan de Grachtweg werd op 11 februari 2017 door de aannemer Markus B.V. (waarvan Ed Rodewijk als directievoerder betrokken is) een gave natuurstenen grenspaal gevonden met het opschrift “Lisse”. Deze grenspaal heeft exact dezelfde vorm als de 2 grenspalen aan de Loosterweg Zuid (grens Voorhout) en aan de Loosterweg Noord (grens Hillegom). Deze grenspalen zijn beschreven in het door de Ver.Oud Lisse in 2010 uitgegeven boek “Grenspalen te Lisse” van Dr. Bert Kölker. Deze grenspaal is waarschijnlijk met het duinzand meegekomen bij het dempen van de Haven in december 1961. De Ver. Oud Lisse gaat in het Gemeentearchief na wanneer en waar dit zand met de grenspaal vandaan kwam. De bedoeling is om t.z.t. de grenspaal op de oorspronkelijke grensplek terug te plaatsen. Voorlopig zal de grenspaal ter herinnering voor een jaar bij de gevonden plek aan de Grachtweg geplaatst worden vmet een oude foto met zicht op de Haven voordat deze gedempt was.

De uitvoerder Nico van der Meer vond de grenspaal.
Foto Ed Olivier

De GRIBUS bij de Engel

Op de hoek van de 2e Poellaan/Heereweg lagen vroeger 9 arbeidershuisjes. Daar was het armoede. Het heette daar de Gribus. De geschiedenis en de bewoners worden besproken.

Deen Boogerd

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017

De woordenboeken zeggen er niet veel goeds over, “Gribus” is bargoens voor achterbuurt en dan nog wel een onooglijke en armoedige. Ja, zelfs als hoerenkot wordt het beschreven. Daar kan niet veel goeds vandaan komen, toch?

Het rijtje van negen arbeidershuisjes lag vlak tegen de Engelenbuurt, aan de oostkant van de Heereweg hoek 2e Poellaan. In het voorjaar tussen de bloemenbedden als op een bont gekleurd sprei dat zich uitstrekte zover het oog kon zien. Nog steeds is daar vrij uitzicht over de velden die elk voorjaar weer kleuren en geuren. Ieder jaar weer een vrolijk gezicht. Of de mensen die in “de Gribus” woonden dat ook zo hebben beleefd, kunnen we wel betwijfelen. Als je daar woonde wist je wel wat “arremoei” was. “Kleinzucht”, schrijft Hulkenberg in “Lisse, rommeling” of wat vriendelijker was ”de negen huisjes van Scholten”.

Links de Gribus, gezien vanaf de Ringsloot. Op de Heereweg tuft net de Bello voorbij, richting Lisse. circa 1928

Dit huizenrijtje stond zo’n twee en halve meter verder naar voren dan het rijtje waar Cock Schenk zijn rijwielzaak had en nu nog steeds woont. De huisjes hadden een iets verhoogd taluut. Ongeveer een meter van de huisjes lag het spoor waar Bello voorbij tufte en even zijn schrille fluit liet horen om de mensen te waarschuwen. Dat was nodig want het was een kinderrijk stukje Lisse. In deze negen huisjes woonden bij tijd en wijle maar liefst zo’n honderd zielen. Dat was voor die tijd niet ongewoon. Pa, ma met zeven tot elf kinders en opa en/of oma erbij, dan zit je al gauw aan de honderd monden die gevoed moeten worden. Misschien had boer Scholten in zijn goedheid bij de kaveltjes ook nog een groentetuintje bedacht. Vlak naast de huisjes bij huisnummer 45 kon je de tweede Poellaan in wat toen nog niet meer dan een onverhard pad was.

Armoe troef!

Naast opa Vink die tussen zijn hyacinten poseert, staan de Gribushuisjes. De boom staat bij de ingang naar de 2e Poellaan, links de oude boerderij van Van der Slot.

In het voorjaar, de zomer en de herfst was er werk genoeg dan moest je het verdienen. In de winter had de baas je niet nodig, dan ging je in de steun. Dan was het een karig bestaan, als je slim was maakte je van je groentetuintje goed gebruik. Dan had je aardappels, kroten, winterpeen en kool onder de pet, kon je tenminste je kinders te eten geven. Om de zorgen van het bestaan te vergeten werd er ook behoorlijk aan de jajem gezeten. Als je niets te makken had en je kwam in Lisse wonen, dan waren huisjes als die van de Gribus de aangewezen plekken om te mogen verblijven. Voor de rest was het een hard bestaan, als men de kans kreeg om daar weg te gaan, hoefde je niet lang na te denken.
“De Gribus” stond niet zo hoog aangeschreven, het was een nogal berucht buurtje. “Moeders onthou goed wat ik zeg………hou je dochters bij “de Gribus” weg! Jonge kerels uit Lisse of Sassem die in de Engelenbuurt verkering zochten moesten heel erg op hun hoede zijn, want een pak rammel van de “Engeltjes” was haast niet mis te lopen. Onder elkaar was het een zeer hechte gemeenschap, nog steeds zijn de mensen er heel trouw en honkvast aan hun stukje Lisse.

De negen huisjes van Scholten
Boer Petrus Scholten woonde in wijk C nr. 44 ergens achter in het land tegen de Ringsloot, een gemengd bedrijf dat langzaam de veestapel verruilde voor de bollenteelt. Blijkbaar had hij werkkracht nodig en liet hij om die reden aan de rand van zijn land tegen de Heereweg ca. 1880 het rijtje van negen daglonershuisjes bouwen. De huisjes zijn net voor de tweede wereldoorlog gesloopt. Op een luchtfoto van de RAF uit 1944 is het braakliggend stukje grond goed te zien. Het lapje grond deed al gauw dienst als vuilnisbelt voor de Engelenbuurtbewoners. Veel mensen denken dat het daarom de Gribus genoemd werd, echter de naam was al veel eerder aan dit onvolprezen stukje Lisse gegeven. In 1953 kreeg architect Paardekooper opdracht van bollenkwekers de heren Gerrit Rutgrink en Arie van Wendt om een dubbel woonhuis te ontwerpen. Voordat aannemer Barnhoorn met de bouw kon beginnen zijn er 54 vrachtwagens, volgeladen met troep van dit veldje, weggereden naar de echte vuilnisbelt. In 1954 werden huisnummer 377 en 379 opgeleverd.

Een jaar later werden de huisnummers 373 en 375 gebouwd en de eerste twee huizen aan de  2e Poellaan volgden nog wat later.

De Gribus

 

Bewoners in 1890
Nu Heereweg 373 t/m 379, maar voor 1900 stond op deze locatie een rij van negen arbeidershuizen, direct aan de straat; één verdieping plus zolder met zadeldak, de nok evenwijdig aan de straat; voorgevel zonder voordeuren en per woonhuis één raam; bouwjaar omstreeks 1880. In 1890-1900 zijn de huizen genummerd wijk C nummer 45 t/m 52; dit is één nummer te weinig, waarschijnlijk waren er twee huizen samengevoegd.
nr. C44: Petrus Scholten, veehouder
nr. C45: Gerrit Warmerdam, arbeider
nr. C46: Weduwe van Velzen, zonder beroep
nr. C47: Jan van der Ploeg, arbeider
nr. C48: Dirk van Beek, zonder beroep
nr. C49: Gerrit Warmerdam, arbeider
nr. C50: Jan Wassenaar, arbeider
nr. C51: Hendrik Raaphorst, arbeider
nr. C52: Floris van der Voet, arbeider
nr. C53: Cornelis Duineveld, veehouder
C44 en C53 waren de boerderijen die verder van
de Heereweg af stonden.

De “negen huisjes van Scholten”‘ ook wel “kleinzucht” of “de Gribus” genoemd, zijn gesloopt voor 1940; op het braakliggende terrein aan de oostzijde van de Heereweg nabij de 2e Poellaan ontstaat daarna een vuilnisbelt, die volgens een in 1951 bij de gemeente klagende bewoner “steeds groter wordt, tot schande voor de Bloembollenstreek”, in 1953 wordt de vuilnisbelt verwijderd , waarna gebouwd kan worden.

Petrus Scholten

De foto hierboven laat het Deverlaantje in 1906 zien met een blik naar de tweede Poellaan. Helemaal links zien we de afgeknotte molen aan de Roversbroekdijk, daaronder de boerderij van Rotteveel uit 1895 en nog veel ouder de ruïne van Dever uit ± 1370. De bollenschuur met woonhuis van P. Schoorl zijn nog maar net opgeleverd. Halverwege het laantje staat het “Poortwachtershuisje” met schuur en hooiberg. Bij dit verhaal gaat het om de grote boerderij die op de horizon staat. Dat is de boerderij van Petrus Scholten die de Gribus huisjes heeft laten bouwen. De schuur gaat later over op Jan Guldenmond, zo is er ook weer een vraag in de “wie weet raad “serie opgelost (Zie VOL site). Nr.44 wijk C, dat is de rood omkaderde boerderij op de foto.

Geer van Velde kind van de Gribus

Geer van Velde *04-05-1898 Lisse – †03-05-1977 Cachan

“Wat kan daar voor goeds uit voortkomen” , een buurtje waarvoor moeders  waarschuwd werden, zuiplapperij etc. etc. Ach de mensen die daar woonden hadden er ook niet om gevraagd, “als je voor een dubbeltje geboren bent zal je nooit een kwartje worden”, was een zeer bekend liedje uit die tijd van Louis Davids. Toch ook uit die gribuszooi zijn mensen groot geworden en van hun nakomelingen wonen er nog heel wat gelukkig en weltevree in de Engelenbuurt en in de rest van Lisse. Of Willem van Velde oog had voor de bloeiende bollenvelden toen hij zijn derde kind ging aangeven bij het bevolkingsregister in Lisse? Hij zal eerder flink achter de oren hebben gekrabt met de gedachte “alweer een mondje om te voeden, hoe moet ik dat nu weer opbrengen?” Misschien was dat ook wel de reden waarom Willem met zijn gezin hier neerstreek langs de Heereweg op huisnummer C48. Had boer Scholten een huisje en een werkplek over toen ze in december 1897 hier kwamen wonen? C. J. Zaneveld gemeentesecretaris, veldwachter E. J. Walraven en burgemeester Von Bönninghausen ondertekenden de geboorteakte. Hun verblijf hier was van zeer korte duur, het zelfde jaar verlieten ze de Gribus alweer en trokken naar Leiden. Snel daarna weer naar Den Haag, waar zus Catharina Jacoba werd geboren. Een onrustig bestaan, dat bleek ook wel want vader Willem zwierf door heel West- Europa en liet moeders de vrouw alleen met de kinderen. Belangrijk?…. Ach, wat is belangrijk? Wel leuk om te weten, dat Geer die hier in onze Gribus het levenslicht zag, later een internationaal bekend kunstenaar werd, in navolging van zijn broer Bram. Bram en Geer van Velde waren vernieuwende geesten binnen de schilderkunst. Geers eigenlijke doorbraak kwam pas toen schrijver en vriend Samuel Beckett over hem begon te schrijven. Deze vriendschap heeft het aanzien van zowel Bram als Geer in de kunstwereld een behoorlijke lift gegeven. Het ongedurige van vader was waarschijnlijk wel doorgegeven in hun DNA, zijn jongens reisden ook van hot naar her om uiteindelijk bij Parijs hun langste verblijf te hebben. Geer was vooral figuratief expressionist en liet zich inspireren door het kubisme. In 1949 werd het werk van beide broers tentoon gesteld in het Haags  Gemeentemuseum. Hun 82-jarige moeder Catharina en hun zus Jacoba kwamen samen het werk van de broers bewonderen. De broers zelf bleven, met soms flinke tussenpozen contact met elkaar onderhouden.

Bronvermelding
P. Borsboom – www.paulborsboom.nl
A. M. Hulkenberg – Lisse Rommeling
Jasper van ’t Wout – Gemeentelijk archief Lisse
archief van VOL – eigen archief – wikipedia
Dank aan Fa.Van der Slot- Heereweg 363 Lisse
en Trudy van Dooren – archief Lamboo/Vink

De Kromme Elleboogsteeg

Lisse had een eeuw geleden een straat die Kromme Elleboog heette.

door Deen Boogerd

Nieuwsblad Jaargang 15 nummer 4, oktober 2016


In heel veel dorpen en steden komen we ze tegen, de straatnaamborden met erop de Kromme Elleboogsteeg. Mijn vader zei nog wel eens dat hij even naar de Kromme Elleboogsteeg ging als hij bij iemand in de Wagendwarsstraat moest zijn. Om die reden dacht ik tot voor kort dat het een rare bijnaam was voor de Wagendwarsstraat.
Nog niet zo lang geleden kregen we bij de Vereniging Oud Lisse een e-mail van iemand waarin die schreef, zich nog te kunnen herinneren dat het straatnaambordje aan de muur in een doorgangetje schuin tegenover het huis Rosendaal de naam droeg van “Kromme Elleboogsteeg”. Natuurlijk dacht ik dat die meneer abuis was en zich dat zou inbeelden. Toch maar onderzoeken, want ik wil wel het naadje van de kous weten. Nu we het toch over kousen hebben, het volgende: zo kreeg ik te horen dat ze dat steegje ook wel gekscherend de “Sokkensteeg” noemden. Deze bijnaam kreeg het gangetje vanwege het feit dat daar altijd een dame driftig sokken zat de breien. (hierover straks meer) Ook kreeg ik wat krantenknipsels toegestuurd waarin gemeentebesluiten werden vermeld die te maken hadden met onze eigen Lissese Kromme Elleboogsteeg. Dus de beste man had gelijk, Lisse heeft een eeuw geleden een echte officiële Kromme Elleboogsteeg gehad. Geen bijnaam dus, het doorgangetje van de Heereweg naast de aloude bakkerij van Vermeer was de Kromme Elleboogsteeg! Er moeten nog wat huisjes hebben gestaan in het steegje, want het Leids Dagblad meldde op 9 november 1927 dat er machtiging werd verkregen om die huizen te slopen.

Rioolwerkzaamheden in de Kromme Elleboogsteeg

De prachtige foto hier boven laat zien hoe ze met rioolwerkzaamheden bezig zijn in het bewuste steegje. Links de man met de “Ted de Braak snor” is bakker Cornelis Vermeer met naast hem een bakkersknecht, de jongen en het meisje zijn kinderen van Vermeer. De man met de vuist op de heup is de opzichter de hr. Witsenburg, de voorste man in de sleuf is Teun Opdam de tweede man is ene Augustien de achterste werkman is J. Baak. De dame die net om het hoekje meekijkt is Geertruida Balkenende al heel jong weduwe van J.P. Bemelman. Met stellige zekerheid kan ik u meedelen dat zij het “breivrouwtje” is waardoor het gangetje ook wel de “Sokkensteeg” werd genoemd. Het is bekend dat zij altijd aan het breien was en inderdaad lange heren-en jongenssokken van dun zwart garen. Zij woonde in 1923 op Wagendwarsstraat 1. De Nieuwe Leidsche Courant van 6 mei 1922 noemt dat stukje de verlengde Wagendwarsstraat geboren Kromme Elleboogsteeg. De “J.P. Bemelman schilder” (zie naambord op foto) was de zoon van Geertruida en J.P. sr. Deze was getrouwd met Helena van der Weijden die in navolging van haar schoonmoeder de breitraditie in ere hield. Andere benamingen voor dit soort steegjes zijn Kromme Ellepijp en ook wel Kromme Spaakbeen. Krom omdat er een knik of een bocht in zat! Je kon toen nog niet rechtstreeks de Wagendwarsstraat in kijken. De rare naamgeving is ook best logisch te verklaren want als iemand op de Heereweg de weg vroeg naar b.v. de weduwe Bemelman, dan ontkwam je er niet aan om te wijzen met een kromme elleboog. Nog zo een oud krantenberichtje van 9-11-1927 uit het Leidsch Dagblad bericht ons over de Kromme Elleboogsteeg, maar ook over de Kapellenwei, de Stationsweg en de poort van Kleef. Over de poort van Kleef wil ik het een volgende keer hebben. Heeft u nog onbekend materiaal over dit fenomeen? Zou u dat dan met ons willen delen?


Bron vermelding:

Foto van het straatje uit de verzameling van Joke Vermeer

Krantenknipsels geleverd door Jasper van ‘t Wout Naam ‘Sokkensteeg” Anekdote via Ab Moolenaar

Gegevens familie Bemelman en het “breivrouwtje” Laura Bemelman

Reacties

De reactie van dhr. Floorijp op de “Kromme Elleboogsteeg”;

er staat dat in veel dorpen en steden deze naam voorkomt. Dat is een beperkte weergave. In 1974 moesten alle gemeenten in Nederland opgeven welke straten zij in hun bestand hadden. Dit was een opdracht van het rijk voor plaatsbepaling van politie, ambulance en brandweer. Ook als er geen bebouwing aan was. Dit alles was gekoppeld aan de postcode. Nu bezit ik het hele stratenregister van Nederland en daar zie ik dat er maar 3 steden zijn die deze straatnaam hebben. Als er al meerdere plaatsen waren die deze straatnaam voerden dan zijn deze al voor 1974 uit hun bestand verwijderd.

Waarom maakt Oud Lisse zich zo druk om deze straat/steeg? Voor hetzelfde kunnen we teruggrijpen op een straat /steeg uit de 18e eeuw De Halvemaansteeg. Overigens een leuk artikel en ik heb ook altijd gedacht dat dit nooit een erkende straat is geweest.

Naschrift redactie

Dank voor de reacties! Een redactie reactie op de Kromme Elleboogsteeg van dhr. Floorijp. Allereerst maakt de redactie zich niet druk over straten of stegen, wel vinden wij het belangrijk dat we alles wat we weten over Lisse aan het nageslacht doorgeven. Ook zijn er veel meer dan drie plaatsen die de naam van Kromme Elleboog (steeg, pad of straat) nu nog dragen. Naast die van Nieuw Guinea, die er niet meer is, zijn ze nog steeds te vinden in Amsterdam, Alkmaar, Amersfoort, Arnhem, Dordrecht, Delft, Weesp, Meppel, Maasdam, Vlagtwedde, Steenbrugge, Old Ambt, Haren, Utrecht, Enkhuizen, Groningen (klein en groot) en zelfs in Paramaribo. Zoek maar eens op Google.

Cor Dol in Nieuw Guinea. bij de Kromme Elleboogsteeg

C.M.J. Dol uit de Tulpenstraat reageert ook op het verhaal over de “Kromme Elleboogsteeg”. Kromme Elleboogsteeg geëxporteerd naar
Nieuw Guinea. In 1950 kwam ik aan op het eiland Biak in Nw. Guinea. Daar ontmoette ik Jaap van Amsterdam in het kampement van de landmacht. Hij maakte mij attent op de richtingaanwijzer in hun kamp, die mij verwees naar de Kromme Elleboogsteeg.
Hij was genegen mij te fotograferen in werkkleding bij het bord.

De buurman aan de zuidkant van de Kromme  Elleboogsteeg, was de smid P. Chaudron waar hij achter het huis een werkplaats had. Zijn
jongste dochter Cor heeft daar samen met Berta Wijnhout tot ± 1975 gewoond.

Nog een reactie van dhr. Dirk Floorijp
Wat ook frappant is staat op de eerste bladzijde, advertenties van Dirk Schouten. Het viel me op dat er een rekeningopschrift bij zit van 2 maart 1941 met een opdruk van radioinstallaties. Je zou zeggen dat kan niet. Het was al 1941 en alle radio’s waren gevorderd en moest je inleveren, laat staan dat er nog werden verkocht want dat mocht helemaal niet. Ik herinner me nog dat ze de radio bij ons kwamen vorderen. Dit viel me ineens op, zulke dingen ga je zo aan voorbij.


Naschrift redactie

Op 13 mei 1943 kregen de Nederlanders van de bezetter te horen dat ze hun radio’s moesten inleveren.

 

 

Bestraten Berkhout tot de Heereweg 1725

In 1723 werd de Heereweg bestraat Twee jaar later werd de weg naar landgoed Berkhout bestraat.

door Dirk Floorijp

Jaargang 15 nummer 4, oktober 2016


Binnen een paar jaar heeft het dorp Lisse een totale gedaanteverwisseling ondergaan. Werden er daarvoor door de schout nogal eens boetes opgelegd en tal van aanmaningen afgegeven vanwege het vele afval dat op en langs de straat werd gedeponeerd, nu was het aanzien een stuk aantrekkelijker geworden, ook in het belang van de doorgaande route van Den Haag naar Haarlem en Amsterdam. Tevens voor tal van buitenplaatsen in en rondom Lisse.
Het begon in 1723. Toen werd de Heereweg in het dorp bestraat. Voorheen waren het allemaal zandwegen. Iedereen die aan de Heereweg woonde moest daar verplicht aan mee betalen. Twee jaar later, in 1725, werd besloten om twintig roeden in de rijweg op Berkhout te bestraten tot de Kruijsweg hoek Kanaalstraat/Heereweg tot de huijsinge van Claas Jorisse ’s Gravenmade. Claas Jorisse vinden we terug op de lijst in 1723 waar hij meebetaalde aan de straat voor zijn huis aan de Heereweg. Hij zal dus bij de kruising van de Heereweg, Kanaalstraat, Stationsweg nu Berkhoutlaan gewoond hebben.

Hier, in 1725, echter geen verplichting, want de weg werd bestraat vanuit giften: -Bij Claas Jorisse ’s Gravenmade was de Heereweg al bestraat en werd het dus een aansluitend geheel. -In hetzelfde jaar was op Berkhout de eigenaar sijne excellentie den heer luitenant generaal Jan Albregt von Barner overleden. Op speciaal verzoek, zelfs tot aan het Hof van Holland, werd dispensatie verleend om begraven te worden op zijn eigen landgoed Berkhout en niet in of bij de kerk. Uit de boedel werd 60 gulden geschonken. -Verder de Heere van Heemskerck dertig gulden, de heeren Nicolaas ende Pieter Tjark tien guldens ende van andere ingesetenen en ingelanden van Lisse, tesamen 120 guldens en 8 stuivers.

De betalingen

Betaald aan Adriaan Groenevelt, steenkoper tot Koudekerk over leverantie van tot bestraten van de rijweg op Berkhout 89 gulden 12 stuivers. – Aan Benjamin Jochemse Stellingwerve, stratenmaker over arbeijdsloon van het leggen van een steenstraat op Berkhout voorz: lang twintig roede, bedragende volgens quitantie 17 gulden.

  • Betaald aan de navolgende arbeijders, over arbeijdsloon van het uijtgraven, van sand, ende gelijkmaken van de rijweg tot het leggen van een steenstraat op Berkhout:

De inwoners werden ook verplicht de straat voor hun huis schoon te houden. Dat waren ook de uitwerpselen van al het vee, koeien, varkens en paarden die door het dorp trokken. De paarden van de vele ruiters en postkoetsen lieten het nodige achter!

In 1732 verscheen van ABRAHAM RADEMAKER (1660-1735) een uitgave met gravures getiteld:
Rhynlands fraaiste gezichten; vertoonende alle deszelfs Lustplaatzen, heerenhuizen en dorpen, waar Berkhout uiteraard in voor komt.
Pentekening CORNELIS PRONK (1691-1759)
Pronk werkte wel in opdracht van Andries Schoemaker. Schoemaker maakte een zogenaamde atlas met uitgebreide omschrijvingen en tekeningen van plaatsen uit alle toenmalige provincies.
Bronnen

Huygens, Lodewijck : Spaansch Journaal, 1665; bewerkt door M.Ebben, Utrecht, 2005. Fockema, Andrea : Kastelen, ridderhofsteden en buitenplaatsen in Rijnland, 1974 ; blz. 69 – 70. Hulkenberg A.M. : ’t Roemwaard Lisse, 1971 ; blz. 20 – 21. Haardsteegeld Lisse, 1666. Decreten en Rekesten van het Hof van Holland. Biografisch Woordenboek van Nederland. PRO – GEN \ data \ LISSE. GA Lisse inv.nr.37 Werkgroep genealogie met dank aan Alfons Verstraeten

Het Rottenest

De geschiedenis van het Rottenest, Rattenest of Landzicht wordt beschreven. Het lag aan de Heereweg richting het oosten en in de buurt van de Stationsweg.

Deen Boogerd

Jaargang 15 nummer 2, april 2016

Rottenest, Rattennest, Landzicht of gewoon Heereweg. Wie verzint zoiets als Rottenest, Wollensokkensteeg, de Peus, de Eendenbuurt,
Rue de Peu. Ook ‘t Vierkant” is geen officiële naam, want dat is gewoon Heereweg! Hardnekkig wordt ook het “Heemskerkplein” bij de oude Openbare School, we hebben al en Heemskerkplein in de zeeheldenbuurt. Opzet van dit artikel is, verklaringen zoeken waarom mensen er toe komen om een stukje dorp een andere naam te geven dan de eigenlijke. Natuurlijk hoort daar een stukje geschiedenis bij en dit keer toegespitst op het Rottenest, Rattenest of zoals het hoort Landzicht. Landzicht is de echte naam van dit stukje Lisse. Een flat bij zorgcentrum Berkhout herinnert ons daar nog aan. Ook dat Landzicht kijkt uit over de landerijen behorend bij boerderij “de Wolf” tot aan de zoom van het Keukenhofbos. Landzicht behoorde toe aan bakker Arie Rotteveel. Het lag tussen de Heereweg en h t bollenland met de strook weidegrond van Juriaan Vreeburg, waar voorheen de harddraverij werd gehouden. Een rijtje van 7 en een rijtje van 5 woningen, gebouwd in 1901 . Geen voordeur maar een achterom zonder bel. Je deed de deur open en riep“ Vollek”, als ze thuis waren volgde er “komdran”. Alles stond toen nog open, dat kon toen nog, er was ook niet veel te stelen in deze onderkomens. Best onaardig, maar de naam van Rotteveel de bakker is wel de inspiratiebron geweest voor de bijnaam “Rottenest”. Is het niet heel toevallig dat in het Amsterdamse, achter het welbekende “Vredenburg” ook een “Rottenest/Rattenest” was? Zou het zo kunnen zijn dat de combinatie van Vredenburg/Vreeburg, Rotteveel/Rottenest iemand op het idee heeft gebracht voor deze naamgeving? In ieder geval viel dat beter in het gehoor dan de oorspronkelijke naam ”Landzicht”.

Een kadasterkaartje van het Rottenest

Veel Lissers weten nog wel waar het Rottenest was, maar de huisjes van Landzicht die kennen de meesten niet. Het gaat beide om de zelfde 12 huisjes van Heereweg 170 t/m 192. De huisjes iets meer naar de Heereweg waren 194, 196 en 198, deze maakten veel eerder deel uit van de boerderij deels bakkerij van Adrianus Rotteveel. De bakkerij werd in 1887 doorverkocht aan Cornelis Johannes Freriks. Het land er achter bleef in bezit van Rotteveel, die er in 1901 twaalf huisjes (links 7, rechts 5) liet bouwen, genaamd Landzicht.

De laatste bewoners

We maken een sprongetje in de tijd. Aan alles komt een eind, de huizen van het “Rottenest” worden onbewoonbaar verklaard. Het wachten is op het vertrek van de bewoners op nr. 182 het gezin van B. Dubbeldam. Pas dan mag een groep jongelui onder strikte voorwaarden hun intrek nemen in die leeg gekomen woning. Hun doel is om daar een cultureel centrum te beginnen. Jaap Clement liep al een poos met dat idee en blijkbaar wist Freek de Best de weg om bij de gemeente dingen voor elkaar te krijgen. Beiden kregen de verantwoordelijkheid over de gang van zaken. Freek was net 18 en Jaap nog 16 toen ze dit van de grond kregen, jong en vooruitstrevend, mogen we wel stelen! Freek
was na gedane zaken al weer snel van het toneel. Zo kwam de organisatie vooral bij Jaap te liggen. Om de herkenbaarheid van het pand in dit nogal kleurloze oord te vergroten werd in de zomer van 1967 een aanvraag gedaan voor het beschilderen van het honk. Burgervader Mr. Th.M.J. de Graaf gaf hiervoor hoogst persoonlijk toestemming, mits de uitvoering niet aanstootgevend zou zijn. In de brief van dit gemeentelijk schrijven wordt de plek zelfs Rattenest genoemd.

Sta je hier zelf bij of was je ook lid van de club? Weet je nog namen laat het ons weten via e-mail. info@oudlisse.nl

Niet alle ouders waren blij met dit initiatief van deze losbandige teenagers, zij maakten zich zorgen over de toekomst van hunckinderen. Want ja, eerlijk is eerlijk, er gebeurden ook dingen die de mama’s en de papa’s maar beter niet moesten weten. Jongelui die bij dit gezelschap
hoorden en nu bijna van hun pensioen mogen genieten, een paar namen kon Jaap nog uit zijn geheugen vissen. Magda en Theo Guicherit afkomstig uit het verre Indonesië, hun vader gaf er lezingen over de gebruiken uit hun land van herkomst. Rosien Barnhoorn, wiens vader zich beklaagde over de bezigheden van deze jongerengroep. Ria de Wit waar Jaap nog zeer goede herinneringen aan heeft en haar zus Mien. Theo Bakker, een jongen die zich nogal verzette tegen de gangbare regels van die tijd. Nog veel meer jongelui kwamen daar over de vloer om dingen te ontdekken. Andere zaken bespreken, andere dingen aanhoren, andere dingen doen. Om hun zin te krijgen gebruikten ze nog al eens een Bijbelse tekst: “Beproeft alle dingen; behoudt het goede,* Wie bepaalde wat het goede was en wat je mocht behouden? Hoe ver liet het ouderlijk gezag de teugels vieren?

De jeugd beproefde heel veel, wat voor ouders best een zware beproeving was! Uit balorigheid en nieuwsgierig naar de uitwerking werd van alles uitgeprobeerd en soms ging het niet helemaal als het hoorde. Cannabis sativa ‘Hollandica’ oftewel Nederwiet, wiedewiedewiet….In een bui van lacherige vergetelheid had men een behoorlijke hoeveelheid buiten laten liggen. De volgende dag gedroeg Witje zich nogal vreemd. Een overdosis aan vreemd geluid dat doorgaans niet door geiten worden geuit, hield omwonenden nachtenlang uit de slaap. Berichten uit die tijd laten ons ook weten dat er goede dingen gebeurden. Een weekblad uit die tijd vertelt dat de Hr. Franzen eigenaar van “de Kibboets” bereid gevonden werd tegen een kleine vergoeding de jongelui te onderwijzen in de verschillende technieken van kunstuitingen. Men moest alles uit eigen zak bekostigen, daarom organiseerden ze o.a. inzamelacties. Zo kwamen ze aan meubels en benodigdheden om een aangename en huiselijke sfeer te creëren. Dit krantenartikel sluit af met: “De afschuw voor Nozem en Provo is over het algemeen vrij groot mag men dan de steun aan de goedwillende jeugd nalaten? Het woord is aan u.” In ons kleine dorp vond men die stadse provo’s en nozems inderdaad drie keer niks (langharig werkschuw tuig dat was het). Er waren niet veel Lissers die het schoonvegen van de Dam door de marinemannen op 25 augustus 1970 veroordeelde. “Motten ze d’r maar niet zo’n zootje van maken, dat tuig!”.

 

 

De krantenknipsels waren niet gedateerd maar beide zijn van vkla na de opening in januari 1967

De allerlaatste bewoner
Ook bij die vrijgevochten bende op het “Rottenest” hadden veel Lissers hun bedenkingen. Toch is het bij vrijwel alle deelnemers best wel goed gekomen in hun leven. In een oude Citroën Deux Chevaux reed Jaap richting Maastricht met een map vol kunstuitingen om zijn toelating tot de kunstacademie te verkrijgen. Zijn rammelende 2CV gaf de geest met nog zo’n 60 km te gaan. Dan maar liften en uiteindelijk toch toegelaten. Was het zijn doorzettingsvermogen of toch zijn portfolio waarvoor de ballotage commissie hem over de streep trok? In ieder geval petje af! Dat deden politiemannen Oude Veldhuis en Buwalda ook bij het roepen van het ons bekende “Vollek”, toen zij Heereweg 182 binnenstapten. Vraag was, of Jaap bekend was met het feit dat er in Heythuysen een rode 2CV onbeheerd was achtergelaten met een kenteken dat op zijn naam stond. De “Limburgse Gendarmerie” wil graag weten, wat te doen met dit vehikel? Wie weet staat er nog ergens zo’n exemplaar keurig opgelapt in een garage. Zo’n leuk oud karretje zou nu een aardige blikvanger zijn bij hun toko. De handel in nostalgische spullen was Jaap begonnen om zijn opleiding te bekostigen en is dat altijd blijven doen. Onder de naam “Goedleven” kun je hun site vinden op het internet. Nu samen met zijn dochter en schoonzoon, handelen ze in antiek, vintage en brocante vanuit een oud kerkje te Groede in Zeeuws Vlaanderen. Ons “Rottenest” was zo rot nog niet, voor best wel veel Lissers was het daar ook goed leven. Ja, er was zeker armoede, maar er was ook saamhorigheid. Wat blijft is een rijkdom aan herinneringen aan een warm nest. Groeide jij daar ook op? Maakte je ook deel uit van die culturele groep?
Kom dan je verhaal doen bij Vereniging Oud Lisse, wij zijn nieuwsgierig.

Bronvermelding:

fotomateriaal uit de gezamelijke beeldbank van Mieloo, Vereniging Oud Lisse en de Gemeente Lisse.
Krantenknipsels en ander fotomateriaal uit particulier archief van Jaap Clement.
*Bijbeltekst: 1 Thessalonicenzen 5:21

Reactie

Magda Guicherit kwam speciaal even langs bij de inloop. In het artikel werd gevraagd om de namen van de personen die op de foto met jongelui staan.
Zij wist alle namen nog en kon nog meer over die tijd vertellen. Magda gaat hier en daar nog navraag doen en zal wanneer ze bepaalde
zaken gecheckt heeft nog meer namen aan Deen Boogerd, de schrijver van het artikel, doorgeven.

Mevr. Slottje Kooyman deelt via een brief wat zij nog weet van het Rottenest. Hieronder haar schrijven.

Het Rottenest. In het jaar 1939 heb ik daar gewerkt als wat je nu noemt mantelzorger, bij  een oudoom. Dat was Janus Reyerkerk. Er zijn best nog wel mensen die hem gekend hebben want hij had maar één oor. Dat was op een zondagavond gebeurd, uit de kerk vandaan in het donker op de Heereweg door een auto geschept. Die woonde dus op het Rottenest. De ingang was tussen de winkel van Wijnbergen levensmiddelen en de melkboer Smit. Die maakte in de poort ook zijn melkbussen schoon en aan de rechterkant was achter Wijnbergen het slachthuis van Persoon. Daar was de afvoer van de slagerij gewoon over de straat, bloed en water. Als je dan naar die vijf huisjes ging moest je daar gewoon over heen stappen. De ingang naar die huisjes was achter de muur van de slagerij. In de zomer was daar de deur open en zag je de koeien hangen.
Nu de huizen. Het waren voor die tijd best wel leuke huisjes. Je kwam eerst in een soort portaal, daar stond de trap naar boven in en de deur naar de kamer/keuken met een kookhoek en de kachel, best een gezellig plekje en daarnaast de mooie kamer, daar waren twee bedsteden in normale maat, dus daar werd geslapen. Buiten was een overpad naar het tuintje en schuur ook best nog aardig ruim. Maar als je naar de plee moest dan moest je altijd naar buiten want dat  geval was in de schuur, een poepdoos zoals dat was in die tijd. Een ton er in  dus die werd geleegd door Schone de beerboer. Dus al met al zo slecht nog niet. In dat rijtje in het eerste huis een gezin met kinderen, huis 2 Janus Reyerkerk, huis 3 fam. de Vrede en in de hoek Jan Mohlman met 10 kinderen, daar was van 2 huizen 1 huis gemaakt. Uit dat gezin kwam Toos Ligtenberg van de sigaren winkel.

Chris Möhlman

Goes, 9 september 2016
Als aanvulling op de brief van mevrouw J. Slottje-Kooyman geef ik hieronder nog wat opmerkingen. Vanaf mijn geboorte tot wij verhuisden in februari 1967, in verband met het slopen van de huizen, heb ik op Heereweg 178 gewoond. Vandaar dat ik Janus Reyerkerk goed gekend heb. Volgens mijn zusters moet Toos hem een keer omver gelopen zijn en na hem snel overeind geholpen te hebben er vandoor. Hij woonde in het derde huis van de buurt van 5 woningen.
Wat betreft de afvoer van slagerij Persoon was het regelmatig door het vet dat het riool verstopt was en het een vuile bende werd. Het riool moest opgegraven worden. Die liep tot de put die vlakbij de sloot achter ons huis was. Die 5 huizen zijn in 1900 in opdracht van mijn grootouders gebouwd. Omdat zij in het laatste huis gingen wonen en een gezin van 9 kinderen hadden hebben zij het extra groot laten zetten. Het was dus geen dubbel huis. Wel was er oorspronkelijk een voordeur, maar vanwege de zuidwestenwind is die vrij snel dicht gemetseld waardoor ook de gang bij de woonkamer getrokken is. Ook hadden wij binnen een w.c. en in de grote schuur, aangebouwd aan het huis, een beerput. Als Schoone de beerboer, wat een toepasselijke naam, kwam dan klotste er weleens wat over de rand van zijn kar. Later mocht hij niet meer overdag komen, maar ‘s morgens vroeg of ‘s avonds.
Ons gezin bestond uit 11 kinderen, van wie ik de jongste ben. Naast ons woonde familie De Vreede. Zoon Cor was Jehova’s Getuige geworden en  liet regelmatig keihard op de grammofoon het gezang Jeruzalem over de buurt schallen. Het klonk toch echt wel mooi. De Vreede was schillenboer en we mochten een enkele keer met hem mee als hij zijn schillen en dergelijke naar een boer in De Zilk bracht. Door de stalling van zijn paard in de schuur naast ons had dat tot gevolg dat we regelmatig ratten langs de muur van de Stationsweg zagen lopen. Op een keer hebben een paar van mijn zusters de houtstapel uit elkaar gehaald in de gedachte dat er een rat zou zitten. Tot hun schrik kwamen er veel te voorschijn. Met schop en vork met de hulp van de hond vingen ze er een heleboel. Ze hadden een teil vol dode ratten. Wat een schrik. Uit de huiskamer hadden wij een prachtig uitzicht over een strook weiland  en daarachter 800 meter bollenland tot aan het Keukenhofbos. Rechts zag je de achterkant van de huizen aan de Stationsweg (De Peus).

Wij genoten van de verscheidenheid in de seizoenen. In september van elk jaar was de start van de kortebaandraverij op dat stuk weiland direct achter ons huis. Als kind vonden wij dat geweldig en zagen ook als een paard dat voorlag ineens begon te galopperen. De jockey hield het paard dan in. Vast wel in verband met het gokken. Ik heb vaak vanaf het pannendak naar de kortebaandraverij gekeken. Over dat weiland kon je achterom op de kermis komen zonder entree te betalen.

In de oorlog was ter hoogte van ons huis in het Keukenhofbos de startbaan van de Vl. ‘s Avonds zagen wij ze opstijgen en aan het rode lichtje zag je ze dan richting Engeland draaien. Op 5 mei 1945 stond ik achter het huis en zag de startbaan de lucht in vliegen. Doordat achter ons huis de doodlopende sloot was, is in de loop van de tijd het huis ietwat verzakt, zodat als wij soep aten we een vork onder de ene kant van ons bord deden. Achter het betingel ritselden regelmatig muizen. Het is gebeurd dat als er weer behangen was, alles hing helemaal slap maar
was de volgende morgen keurig strak, dat de muizen er al een gat in hadden gemaakt. Door de kieren in de zolder konden wij de visite bekijken. Het w as een plankenzolder en een plafond hadden wij niet. Het woord kenden we niet eens. Ook hebben we een keer schoorsteenbrand gehad. Al met al heb ik er met veel genoegen gewoond en gespeeld, want het was een kinderrijke buurt ook met de 7 huizen aan de andere kant.

Het Rottenest of Landzicht

VERKLARING NAAMGEVING AKERVOORDERLAAN NOG NIET EENDUIDIG.

Akervoort wordt voor het eerst genoemd in de 13e eeuw en geschreven als Acghenvort en Agghenvort, waarbij agghen ontstaan is uit acghen. Vort betekende oorspronkelijk ‘doorgang’. De betekenis van Akervoorde kan ‘de doorgang door het water’, ‘de doorgang van de heer Acgh’ of ‘de doorgang door de beek Acghen’ zijn.

door Nico Groen

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 3, juli 2014

Wat betekent Akervoorderlaan? Om dat aan de weet te komen moet je de allereerste vermeldingen bekijken. Op welke manieren werd dit geschreven? Wat was de oude betekenis?
Na mijn artikel over de mogelijke betekenis als ‘vuur’ van de woorden ‘lisse’ en ‘vierkant’ in het nieuwsblad is nu de Akervoorderlaan bij de Engel in Lisse aan de beurt.
Zoals verderop in dit artikel zal blijken had ‘voorde’ de betekenis van ‘doorgang’. Meestal in relatie tot water, maar dat hoeft niet. Het kon ook ‘doorgang’ zonder water betekenen (bijvoorbeeld door de duinen). Akervoorderlaan werd in de 16e en 17e eeuw meestal geschreven als Akervoort.

Landschappelijke schets.

Vóór de mogelijke betekenissen van de woorden ‘aker’ en ‘voorde’ worden beschreven, moet eerst een schets worden gemaakt van het gebied bij de Akervoort. De Heereweg ligt aan de oostkant van de oude standwal van Lisse naar Sassenheim. Deze strandwal liep vanaf de Heereweg naar het westen tot ongeveer de eerste s-bocht in de huidige Akervoorderlaan bij huisnummer 6 (aannemer van der Hulst). Op deze plek was volgens de morgenboeken in 1544 al een boerderij. Mogelijk was de strandwal zo hoog, dat indertijd een doorgang gemaakt moest worden om bij deze boerderij te komen, Dat de strandwal ter plaatse hoog was blijkt uit het gegeven dat hier in 1561 het duin werd afgegraven. Dit staat in het boek ‘Wassergeest te Lisse’. Vanaf genoemde s-bocht in de Akervoort, zoals de laan vroeger heette, naar het westen tot de huidige Oude Heereweg/Achterweg lag een strandvlakte. In deze strandvlakte bedekte een laag veen het oorspronkelijke zand. Zo’n lage vlakte was vaak erg nat en moerassig. Ten westen van de Engel en ten noorden van de Akervoort was het toendertijd erg nat. Dit werd het Liesbroek genoemd. Ook ten zuiden van de Akervoort ter plaatse van de latere Beekpolder was het erg nat. Daarom werd volgens A. Hulkenberg mogelijk al in de 13e eeuw een sloot met de naam beek gegraven richting de Lisserpoel. Deze beek werd in de 14e eeuw gebruikt om stenen en ander materiaal aan te voeren voor de bouw of verbouw van slot Teylingen. Dit staat in het boek ‘Teylingen’ van A. Hulkenberg. Deze beek is nog te herkennen en loopt vlak langs de H.H. Engelbewaarderskerk. Het water van het Liesbroek kon niet naar het oosten, noorden en westen stromen. Het moest daarom via de Akervoort naar het zuiden stromen naar de latere Beekpolder. Mogelijk was de strandvlakte ter plaatse van de Akervoort wat hoger en ging het water hier in een beekje de weg over. Daar zou dan de voorde geweest kunnen zijn. De Akervoort kan ook in de Heereweg zelf gelegen hebben. Mogelijk was er nog geen brug over de beek bij de H.H. Engelbewaarderskerk. Ook stroomde er daar volgens A. Hulkenberg in zeer natte periodes water over de zandige, onverharde Heereweg richting de Poel. Tussen de huidige Achterweg/Oude Heereweg en de Loosterweg lag een tweede strandwal. Mogelijk moest in deze strandwal een doorgang gemaakt worden naar een meer naar het westen gelegen huis. Het oostelijk deel van deze strandwal tussen de huidige Torenlaan en de Oude Heereweg is volgens A. Hulkenberg in 1604 afgegraven. Ten westen van deze strandwal, dus ten westen van de Loosterweg, lag weer een strandvlakte. In deze strandvlakte, de Lage Venen genoemd, werd het water naar het zuiden afgevoerd via de Maandagse Wetering van Voorhout net ten oosten waar nu de Haarlemmertrekvaart ligt. Volgens de kaart van 1615 van F. Balthasar heeft de Akervoort hier doorgelopen naar het zuidwesten tot over het water, waar toen een huis stond. Hier kan dus ook een voorde hebben gelegen. Het huidige laantje naar hovenier Hoek, dat vanaf de Loosterweg naar het zuidwesten loopt, is volgens mij nog een restant van bovengenoemd gedeelte van de Akervoort.

De betekenis van voorde was doorgang.

Een modern woordenboek heeft als betekenis van ‘voorde’ een doorwaadbare plaats door een rivier, een beek of een gegraven vaart. Een ander woord voor ‘voorde’ was ‘wedde’. Betekende ‘voorde’ in het geval van Akervoort ook een doorwaadbare plaats? In de grafelijke kanselarij (1284-1287) wordt, zover we nu weten, voor het eerst gesproken over Akervoort. Voorde wordt dan geschreven als ‘vort’. In 1326 wordt bij een schenking gesproken over ‘vorde’ en in 1444 over ‘voerdt’. De oudste vermeldingen hebben het dus ook steeds over een voorde hoewel steeds iets anders geschreven. Betekende ‘voorde’ toen ook al doorwaadbare plaats? Het Germaanse ‘vorde’ is ontstaan door klankverschuiving uit het Latijnse ‘portus’. Dit komt doordat de Latijnse P in het Germaans een V of een F werd. De Latijnse T werd door de klankverschuiving een D. Dus kon ‘portus’ in het Germaanse via ‘vort’ veranderen in ‘vorde’ en in het Engelse ‘ford’, wat ook doorwaadbare plaats betekent. Ook het Noorse ‘fjord’ past in dit rijtje. ‘Portus’ betekende van oudsher ‘doorgang’. De haven van Rome heette in de 1e eeuw na Christus Portus. Via deze ‘doorgang’ werden alle goederen van en naar Rome verscheept. ‘Vorde’ betekende in de 13e eeuw dus ook ‘doorgang’. Dit is hoogstwaarschijnlijk doorgang in relatie met water. Het zou toentertijd echter ook een doorgang zonder water hebben kunnen betekenen. Het aardige is, dat ons woord ‘poort’ ook een leenwoord is van het Latijnse ‘portus’. ‘Poort’ betekende dus ook ‘doorgang’. In eerste instantie was een ‘poort’ de toegang over de gracht en door de stadswal naar de stad. Later werd ‘poort’ gebruikt voor allerlei soorten toegang zonder water in de buurt. Interessant is, dat het Engelse ‘port’, dat nu haven betekent, vroeger de betekenis van ‘doorgang’ vanuit een rivier naar de zee had. De conclusie is, dat ‘voorde’ rond de 13e eeuw hoogstwaarschijnlijk doorgang door het water betekende. Vooral ook omdat er veel plaats-, veld- en straatnamen in Nederland met voorde zijn, die van oudsher in relatie staan tot  een doorgang door het water (doorwaadbare plaats). In deze buurt, nabij de ‘s Gavendam in Noordwijkerhout werden in de 16e eeuw ook diverse wedden of voorden benoemd (zie hiervoor het kaartje van Van Merwen uit 1589). Hierop is te zien, dat er zelfs in de ’s Gravendam zelf een wedde lag.

Akervoort en Akersloot hebben niet dezelfde oorsprong.

Als je in een modern woordenboek kijkt wordt ‘aker’ omschreven als eikel, eikenboom, akker, emmer of een bepaalde landmaat (Engels acre). Oppervlakkig gezien zou je zeggen dat een van bovengenoemde betekenissen wel op de Akervoort zou slaan. Te meer daar er in het wapen van Akersloot 3 eikels staan. Als je echter naar de oudst geschreven vermeldingen van Akervoort kijkt, kan dit totaal niet kloppen. Als je in woordenboeken over middeleeuwse woorden kijkt, zie je dat de k bij bovengenoemde betekenissen voor ‘aker’ steeds met een k, kk of ck werd geschreven. Ook eindigen ze steeds op een r. Dat zie je bijvoorbeeld bij Akersloot. Dit werd geschreven als Ekkerslato (1083), Ekkerslot (1182) en Ackerslote (1175). Het kan daarom goed kloppen dat de betekenis van Akersloot iets met eikels te maken heeft. Dit is bij Akervoort echter totaal niet het geval. Bij de oudste benamingen werd de k van aker steeds geschreven met gg, ggh, gh of cgh. Ook zou men in de oudste vermeldingen een r op het einde verwachten. Dit is echter niet het geval, zoals we hieronder zullen zien.

Hoe werd Akervoort geschreven in de 13-15e eeuw?

Rond 1285 wordt geschreven over Acghenvort en Agghenvort, gelegen in West Holland. Een en ander komt uit de grafelijke kanselarij (1284-1287). Volgens het Middel Nederlands Woordenboek komt ‘agghen’ waarschijnlijk van ‘acghen’ en is dit dus het eerst geschreven. In 1326 passeert een acte met de naam Magriete Ghysendr. van Aghenvorde, die een stuk land in Noordwijk aan abdij Leeuwenhorst had geschonken. In de 14e eeuw wordt gesproken over jonkvrouw van Aggenvoorde, die woont aan de Poel. Hiermee wordt de Lisserpoel bedoeld. Dit staat in het Repertorium op de lenen van de abdij van Egmond (1174-1650). In 1444 wordt over Aggenvoerdt gesproken in leenboek A van de ridderhofstad Dever te Lisse. Een perceel genaamd Vranckenhofstede wordt begrensd door een lytweg genaamd Aggevoerdt. Bovenstaande staat in het Leidse jaarboekje 1984 in het hoofdstuk ‘Akervoort’, geschreven door A. Hulkenberg. Samenvattend: in de 13-15e eeuw werd de k van aker geschreven als cgh, gg, ggh of gh en de r als n.

Wat betekent ‘aker’?

We hebben gezien dat ‘aker’ geen eikel, eikenboom, akker of landmaat kon betekenen. Maar wat dan? De stad Aken (Duits Aachen) is uit het Romeinse ’aquis’ onstaan. ’Aquis’ betekende ‘bij de wateren’. Er waren daar namelijk warmwaterbronnen, waar de Romeinen warmwaterbaden bouwden. Deze baden waren in de Romeinse tijd beroemd en er is toen veel over geschreven. Een Germaanse variant uit 1212 was onder anderen ‘ache’. De allereerste keer dat er over Akervoort werd geschreven was tussen de jaren 1284 en 1287. Het werd toen geschreven als ‘acghenvort’. Vanuit deze schrijfwijze moet dus worden uitgegaan. Gezien de schrijfwijzen van ‘ache’ en ‘acghenvort’ kan deze laatste schrijfwijze gemakkelijk uit de eerste ontstaan zijn. De betekenis van Akervoort zou dan zijn ‘de doorgang of de doorwaadbare plaats door het water’.

Het kan ook zijn, dat een van de 3 hierboven beschreven beken de Acghen heette. Analoog aan Amersfoort, dat in 1028 Amersfoirde heette; een doorwaadbare plaats door de Amer. De Eem die door Amersfoort loopt, heette vroeger de Amer. Er zijn echter geen schriftelijke bronnen die kunnen bevestigen, dat er een beek was, die de Acghen heette. Leuk gegeven in relatie tot een plaatsnaam is, dat in het Middel Nederlands Woordenboek gesproken wordt over Agghenvort, plaats in ZH. Locatie onbekend. Agghen komt van acghen. Deze plaatsnaam komt uit de Grafelijke kanserij (1284-1287). Er staat; ‘Jan naghel…. 1 morghen tusscen vloedorp ende agghenvort’ . (In het artikel van A. Hulkenberg in het Leidse jaarboekje 1984 over Akervoort staat ten onrechte ‘Jan naghel… 1 morghen tusscen vloedorp ende anghenvort’). De betekenis van Akervoort zou dan zijn ‘de doorwaadbare plaats door de Acghen’

Vroeger was het gebruikelijk bezittingen, velden en straten namen te geven, die naar een persoon verwijzen. Dat zou in het geval van de Akervoort ook zo geweest kunnen zijn. In het Middel Nederlands Woordenboek staat, dat Acghen vroeger een genitief (een bepaalde naamval) was van de persoonsnaam Acgh, later ook als Agge geschreven. Een genitief betekende ‘iets van iemand of iemand van iets’. Bijvoorbeeld Des Gravendam of Des Gravenhage was de dam of de hage van de Graaf. In dit geval dus de voorde van Acgh. Er zijn echter geen geschreven bronnen bekend, die naar een persoon met die naam in de Bollenstreek verwijzen. De betekenis van Akervoort zou zijn ‘de doorgang of voorde van Acgh’ .

Laan komt uit de 18e eeuw.

De toevoeging ‘laan’ aan Akervoort speelt geen rol in het bepalen van de oude betekenis van Akervoort. De toevoeging laan komt pas in 18e eeuw voor het eerst voor in de geschreven teksten voor, zover nu bekend is.

Voorbeeld van een voorde of wedde. Deze voorde loopt door de Geul ten zuiden van Epen

Conclusie.

Akervoort wordt voor het eerst genoemd in de 13e eeuw en geschreven als Acghenvort en Agghenvort, waarbij het woord ‘agghen’ ontstaan is uit ‘acghen’. Bij het verklaren van ‘aker’, moet dus worden uitgegaan van ‘acghen’. Acghen in de betekenis van water. Aker- • voort betekent dan ‘de doorgang door het water’ of ’de doorwaadbare plaats door het water’. Acghen in de betekenis van ‘iets van een • persoon’. Akervoort betekent dan ‘de voorde van Acgh’. Er zijn echter geen bronnen die hebben geschreven over de persoon Acgh of Agge in Lisse. Acghen als naam voor een beek: de voorde • door de Acghen. Ook over een beek Acghen zijn geen schriftelijke bronnen bekend. ‘Vort’ betekende hoogstwaarschijnlijk doorwaadbare plaats, omdat dit bij veel andere voorden in Nederland ook doorwaadbare plaats betekende. De plek van deze doorwaadbare plaats is onbekend.

NOTARIS VAN STOCKUM

Notaris Stockum maakte in 1889 bezwaar tegen de komst van de stoomtram, omdat de muren van zijn huis te lijden zouden hebben van te snel rijdende treinen.

door Dirk Floorijp

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 4, oktober 2013

In onze vorige nieuwsbrief stond, dat notaris van Stockum het maar druk had met openbare verkopingen rond 1887.

Deze notaris D.J.van Stockum diende een bezwaarschrift in bij de gemeente op 4 juli 1889 tegen de NZH Stoomtrammij. Over het steeds voortgaan met teveel vaart binnen de kom der gemeente te rijden, waardoor onder anderen de muren zijner woning zeer te lijden hebben.

De notaris woonde aan de Heereweg en verwacht middelen te beramen om dit snelle rijden dat vooral met de eerste en laatste treinen gebeurt, te doen ophouden. De voorzitter zegt reeds herhaalde malen op dit snelle rijden aan de heer ingenieur van genoemde stoomtrammij, te hebben geschreven. Daar dit echter blijkt niet te helpen zal er voortaan tegen de machinisten die de vaart hunner machines binnen de kom der gemeente niet te matigen, tot op de bij reglement bepaalde snelheid van 6 kilometer per uur, proces-verbaal worden opgemaakt. De burgemeester zal de bevoegdheid hebben, wanneer hij zulks nodig acht, te vorderen dat de tram in de kom der gemeente in beweging zijnde, wordt vooraf gegaan door eenen beambte der stoomtrammaatschappij die de locomotief stapvoets zal moeten voorblijven.

Volgens het jaarverslag van de gemeente is op 16 januari 1906 de woning van Notaris van Stockum geheel afgebrand. Van de inboedel werd een gedeelte gered terwijl het archief van de notaris vrijwel behouden bleef. Alles was verzekerd. De krant schreef echter een ander verhaal. Te Lisse zijn het huis en de kantoren van D.J.van Stockum notaris aldaar, totaal afgebrand. Eerst laat in de morgen werd de brandkast onder de puinhopen te voorschijn gehaald en daarna opengebroken. Het bleek bij opening, dat van de inhoud niet veel meer goeds was. De geldtrommels  waren uiteen gesmolten en totaal alle documenten waren verbrand. Bij deze gelegenheid zijn door agent W. Willemse twee personen, die bezig waren flessen wijn uit de kelder van het brandende perceel weg te nemen, op heterdaad betrapt. Tegen deze personen is proces- verbaal opgemaakt. Het eigenaardige van dit zaakje is, dat de persoon, die in de kelder stond om de flessen aan de tweede over te geven en natuurlijk niet anders dacht of zijn makker gereed stond om ze te ontvangen, de flessen overgaf in handen van de politie.

Notaris van Stockum overleed op 5 juni 1908 en werd 9 juni in Lisse begraven.

 

Bron: Gemeente Archief Lisse inv.nr.518

Topdrukte met stoomtram, auto ’s en bussen met toeristen voor de bloembollen.
’t Vierkant  17 april 1930.
Coll. Deen Boogerd

J.W.A. Lefeber en Zwanendreef

J. W.A. Lefeber

J.W.A. Lefeber begint in 1912 een eigen bollenkwekerij. Hij woonde in Riesenbeck op de hoek Heereweg en Laan van Rijckevorsel. Hij teelde bollen oa achter Riesenbeck en voor Zwanendrift. Hij koopt landgoed Riesenbeck in1909 van baron Heereman van Zuydtwijck van Dever.

Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 2, april 2013

Familie J.W. Lefeber

In 1860 wordt Joseph Willem geboren, zoon van bakker Lefeber. Zoon J.W. kiest niet voor het vak van zijn vader, maar voor het bollenvak. Hij wordt daarmee de stamvader van de Lefeber dynastie. Deze J.W., zelf een hardwerkende en succesvolle ondernemer, eist van zijn zoons dat ze ook de handen uit de mouwen steken. Oudste zoon Joseph Willem Antonius (J.W.A., Willem genoemd, geb. 1890) komt vanaf zijn 15e bij vader in het bedrijf werken. Vader ziet een toekomst voor al zijn zonen als bollenkweker. Bij bestudering van het hieronder weergegeven plattegrondje is te zien hoe vader J.W. de namen van de percelen voor zijn zoons al heeft ingevuld.

Het uitgedachte plan wordt niet helemaal uitgevoerd, maar toch, al zijn zoons verdienden op een zeer verdienstelijke manier hun sporen in het bollenvak. We schreven hier in het Nieuwsblad van jan. 2009 al eens over.

J.W.A. lijkt voorbestemd om thuis op de kwekerij te komen, maar in 1912 begint hij een eigen kwekerij. De firma J.W.A. Lefeber is geboren. Waarschijnlijk eerst met bollenhandel en bollenteelt op de percelen van zijn vader. In de praktijklessen van zijn vader zal het winnen van zaad en het kruisen van bolbloemen behoorlijk wat aandacht hebben gekregen. Van meester Beumer uit Sassenheim leert hij een betere methode voor het winnen van narcissen- en hyacintenzaad. Nieuwe kleuren en vormen, verkregen uit hybridisatie, zullen een belangrijke uitdaging in zijn leven worden.

Familie J.W.A. Lefeber

De villa Riesenbeck uit 1914, afgebroken 2001.De bollenschuur (uit 1910) is al eerder afgebroken  (Leidsch Dagblad 9 maart 1999)
en de bollenschuur (uit 1910) die al
eerder werd afgebroken

De familie J.W.A. woont sinds 1915 in “Riesenbeck “. Deze villa lag op de hoek van de Heereweg en de Laan van Rijckevorsel. Een heel karakteristieke villa die in 2001 moet wijken voor een beoogde uitbreiding van het bedrijf Microformat. Natuurlijk is het niet ogelijk om alles wat karakteristiek is te behouden, maar het is wel wrang om te constateren dat de beoogde uitbreiding van Microformat achteraf niet echt noodzakelijk is geweest. De achterliggende bollenschuur die in 1910 door vader J. W. gebouwd is, komt in 1924 in handen van zoon J.W.A. In die tijd worden er bollen geteeld op de tuinen Riesenbeck, Zwanendrift en op de Zanderij in Hillegom. Het landgoed Riesenbeck kwam overigens al in 1909 in eigendom van J. W. Lefeber. Hij kocht het landgoed van baron Heereman van Zuydtwijck uit Riesenbeck, Westfalen. Deze baron was een nazaat van de eigenaren van Dever, de vroegere Ambachtsheren van Lisse. In 1911 staat in de Leidsche Courant het bericht dat:… werkzaamheden op de bloemisterij “Riesenbeck”zijn afgeslooten… …is thans een uitstekend terrein voor villabouw.

Die villa is in 1914 door J.W.A. gebouwd. Februari 1915 trouwt J.W.A. (Willem) met Johanna Cornelia Pijnacker en betrekken zij het huis. Er is dan alleen aansluiting op het gasnet, maar geen water en geen elektriciteit. Voor het water is er een pomp op de Eerste Poellaan. Het water wordt met bussen gehaald. In huis is gaslicht. Telefoon had de firma al snel. J.W. Lefeber had tel.nr. 12. Zoon J.W.A. kreeg 32 toegewezen. Eind 30-er jaren laat J.W.A. een villa bouwen in de net aangelegde Zwanendreef met de bedoeling daar met zijn gezin te gaan wonen. In de krant van 23/2/38 vinden we de mededeling van de bouwopdracht voor een landhuis in de Zwanendreef door aannemer Lemmers Voorhout. In dit huis is de familie Lefeber echter nooit komen wonen. In die onzekere tijd (mobilisatie) wil mevr. Lefeber niet verhuizen. In de villa op de Zwanendreef komt de bekende dr. Beyer van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek te wonen. Een aardige bijkomstigheid, het huis van 1250 m3 wordt gebouwd voor de prijs van fl. 7400,00.

Uitbreiding bollenbedrijf J.W.A. Lefeber

Theo Mesman en Willem Lefeber (oudste zoon J. W.A.) tussen de bloembollen met op de achter¬grond de Agathakerk. Datering voor 1940. Het gebouwtje links achter Mesman is de holkamer van Gebr. Segers aan de Heereweg. De holkamer stond pal aan de vaart die er nu nog is. (tussen Agathapark en huizen Zwanendreef).

In 1920 koopt J.W.A. grond van boer Verdegaal. Dat is de boer van Zwanendrift, voorganger van boer Schrama. Het land is tot dan toe gewoon in gebruik als boerenland. Door J.W.A. wordt het omgezet naar bollenland. In die tijd is er van de Zwanendreef en de Laan van Rijckevorsel nog geen sprake. De percelen lopen, zeg maar, van de sloot bij de Matenesselaan tot de Elka. Een gebied van 11 ha.

In de CAO voor de bloembollenarbeiders staat in die tijd dat de arbeiders recht hebben op een groentetuintje en een naar gezin of leeftijd bepaalde oppervlakte aardappelen. Op de percelen worden afwisselend tulpen, hyacinten en narcissen geteeld. Het vierde jaar komen er geen bollen te staan maar worden er aardappels gepoot. Tegenwoordig zou dat niet meer kunnen want onze regio ‘De Zuid’ geldt als ‘aardappelteeltverbodsgebied’. Het winnen van nieuwe soorten narcissen en hyacinten is een grote hobby. In januari 1922 kan J.W.A. op de bloembollenbeurs in Haarlem een pot “Pink Pearl” tonen. Deze uit zaad verkregen hyacint gaf in 1917 voor het eerst goede bloemen. Uit deze “Pink Pearl” zijn later nog vele mutanten voortgekomen. En nog steeds is een derde van het hyacintenareaal terug te voeren tot deze hyacint. Ook andere cultivars, Carnegie en Delfts Blauw zijn door J.W.A. gewonnen en zijn nog steeds zeer succesvol. Natuurlijk gingen de zaken niet altijd voor de wind. De crisistijd (1929-1932) is in het bollenvak ook zeer voelbaar. Er worden te veel bollen geteeld. De export blijft achter. Dan blijkt al het organisatietalent van J.W.A.

Er moeten maatregelen komen om de sector weer gezond te maken. Vele malen wordt het toen nog bestaande Ministerie van Landbouw bezocht. De besprekingen daar hebben tot resultaat dat er een systeem van “teeltrecht” wordt aangenomen. Er worden minimumprijzen afgesproken en er wordt een Surplusfonds gesticht. Hoewel er zeker ook nadelen aan het systeem kleven (Voor jonge kwekers is het bijna onmogelijk een kwekerij te beginnen) heeft het systeem toch tot het ontstaan van de Europese Gemeenschap gefunctioneerd. Uit een toespraak van Lefeber citeert het Leidsch Dagblad van juli 1935: “Laat desnoods volgend j aar de prijzen los, maar wacht u voor ongebreidelde teeltuitbreidingen”.

Op 20 mei 1941 staat in de Leidsche Courant een verslag van de bollenbeurs. Daarin wordt verhaald van een nieuwe narcis, aangeboden door J.W.A. Lefeber, waarvoor t.z.t. bij de R.H.S. (Royal Hortical Society) ter registratie de naam Oranje Mei wordt voorgesteld. Een vorm van stil verzet. De narcis is inderdaad geregistreerd, maar al lang uit de handel. Blijkbaar toch niet zo’n goede.

Maatschappelijk actief

Lefeber is in die tijd al zeer maatschappelijk gericht. In 1932 wordt hij bestuurslid bij de Boerenleenbank. Deze plaatselijke boerenleenbank (voorloper van onze huidige RABO bank) werd in 1907 opgericht. In die tijd werden overal in het land Boerenleenbanken opgericht. Met de verzamelde spaargelden van de inwoners van het platteland werd in de behoefte aan krediet van landbouwers voorzien. Ook in de Bollenstreek is een dergelijke bank een noodzakelijkheid. In de vergadering waarin het 25 jarig bestaan van de bank wordt gevierd wordt Lefeber benoemd als bestuurslid. Hij is sinds 1936 actief in de gemeenteraad voor de R.K. Staatspartij (voorloper van de KVP en het latere CDA). Hij is lange tijd wethouder en  ook een tijd locoburgemeester. Natuurlijk blijft hij ook maatschappelijk actief op zijn vakgebied, bijvoorbeeld in de Coöperatieve veilingvereniging H.B.G.(nu CNB) en als lid van het hoofdbestuur van de Koninklijke Algemene Vereniging van Bloembollencultuur. En als medeoprichter van Keukenhof.

Zwanendreef

In de krant van 20 jan. 1938 komt het voorstel van B. en W. aan de orde tot het geven van den naam “Zwanendriftlaan aan de door den heer W.A. Lefeber aangelegde straat over de tuinen Zwanendrift.” Lefeber zelf voelde meer voor “Zwanendreef’. Raadslid Komijn kon zich niet in deze naam vinden omdat de straat geen dreef was, de straat was te smal voor die naam. Raadslid Tromp maakte daarop het geintje om Zwanendreefje voor te stellen. Het werd, zoals bekend, toch Zwanendreef. Wat ging hier nu aan vooraf. In 1937 overleed opoe Zon. Zij was de moeder van mevr. Verdegaal-van der Zon, die woonde in het naastgelegen Nieuw Zomerzorg. Om de Zwanendreef verder te ontsluiten moet men het water over. Een duiker zou een oplossing zijn, maar dat idee wordt gedwarsboomd daar de bollenfirma Slechtkamp. Deze zit aan de Heereweg, maar wil via de vaart de mogelijkheid behouden om over water de Greveling te bereiken. Nu ligt er nog steeds een restant van de vaart richting Heereweg. En je vraagt je af of er ooit gebruik van gemaakt is. Feit is dat daarom besloten wordt om de Zwanendreef verder te ontsluiten met een brug. De jongste zonen van Lefeber mogen de eerste steen metselen. De uitvoering van brug en de bestrating zijn uitgevoerd door het bedrijf Schouls uit Leiden. In de Leidsche Courant van 7 dec. 1938 vinden we onder de kop Straataanleg het verzoek “tot straat- en rioolaanleg voor de verlegging van de Zwanendreef vanaf de brug.” “Met algemene stemmen wordt de vereischte vergunning verleend’. Op 18 juli 1939 staat in de krant het voorstel voor overname van een gedeelte Zwanendreef. De heer Lefeber heeft aan de verplichtingen voldaan en het voorstel wordt dus aangenomen. Gerard Lefeber herinnert zich nog een autotochtje met zijn vader om naar huizen te kijken, geschikt voor het vervolg van de Zwanendreef. In Oegstgeest, in de Louise de Colignylaan, staan identieke woningen. De krant van 17/7/39 vermeldt een bouwvergunning voor de heer L.P. Buschman voor het bouwen van 4 woningen, architect is M Laurentius uit Voorschoten. Er worden uiteindelijk 8 woningen gebouwd. In de laatste woning, nr 28, komt notaris GJ. Roes te wonen die op 28 okt 1939 tot notaris is benoemd als opvolger van mr. A. van Pelt. De familie verhuist in mei 1940 vanuit Den Haag naar Lisse. Zoon Leopold woont nog steeds in deze woning. In het huis ernaast, op nr. 26, is het notariskantoor. In ’51 wordt notaris Roes opgevolgd door J.M. Pinxter. Er is in die tijd nog steeds woningnood. Ook in de Zwanendreef worden veel huizen dubbel gebruikt. De familie Pinxter komt boven het notariskantoor te wonen. Maar niet meteen, er woont daar tijdelijk nog een andere familie. Eerst wonen ze nog in bij nr. 24, bij de familie van Hulten (waarvan de zoon Michel later staatssecretaris zal worden).

Mogelijkheden voor uitbreidingsplannen

Zittend G.A.(Gerrit) Weijers. Staand vlnr. Arie vdBerg, Arie Veldhoven, Koos vd Zwet.
Foto -1949.
Achter de mannen is een deel van het tracé voor de Laan van Rijckevorsel te zien.
Links van deAgathakerk het complex van bloembollenbedrijf gebr. Segers. Locatie waar de foto genomen is: waar nu de hoek Laan van Rijckevorsel/Zwanendreef is.

Op de hoek Heereweg / Eerste Poellaan staat de bollenschuur van J. J. Grullemans en Zonen. Op 25/10/1941 brandt de bollenschuur geheel uit. Gelukkig is de wind niet zuid, anders waren de woonhuizen die er pal naast staan, er aan gegaan. Nu vormen ze nog steeds een mooie ingang naar het dorp. De aan de andere kant gelegen bollenschuur van Lefeber loopt wel gevaar, maar blijft gespaard. De brand

veroorzaakt een gat in de bebouwing van de Heereweg, maar Lefeber ziet daarin ook mogelijkheden voor een ontsluitingsweg. De doorgang door het dorp wordt met de toename van het verkeer steeds lastiger en de Blauwe tram worstelt zich van twee richtingen door het dorp. Op 4 maart 1941 staat er een bericht in de krant over onderhandelingen over aankoop van grond van Grullemans met als doel een uitbreidingsplan Eerste Poellaan en Zwanendreef. “Tevens vormt dit perceel de monding der oostenlijken randweg om de Gemeente-kom”. Dat het in de tijd van oorlog en wederopbouw niet zo snel gaat is te verwachten. Het tracé voor de weg is al lange tijd uitgezet, maar verder gebeurt er niks. In de oorlog wordt door de firma J.W.A. Lefeber op het tracé tabak geteeld. Tabak is op de bon en maar beperkt verkrijgbaar. Daarom is er veel eigen teelt. In de kranten staan advertenties waarin tabakszaad wordt aangeboden en bedrijven zich aanprijzen om tabak te fermenteren. De bloembollenteelt is grotendeels stilgevallen. Veel bollenkwekers begeven zich op het terrein van de tabaksteelt. Dat is een lucratieve business. De tabaksbladeren hangen in de bollenschuren te drogen. Dat is dan oppassen geblazen want er wordt nogal eens wat gepikt. Fermenteren is een lastig karwei en wordt uitbesteed. Er wordt terug geleverd met tabak en pakjes Consi (sigaretten).

Op 26 jan. ’48 vermeldt een krantenbericht “Voorts zal de Laan van Rijckevorsel vanaf de le Poellaan tot de aan te leggen brug bij de kistenfabriek worden aangelegd en de Zwanendreef worden verlengd.” Vanaf ’49 volgen grondaankoop (en leningen) voor de aanleg van de Laan van Rijckevorsel en in ’50 lezen we voor de eerste maal over de Randweg (Oranjelaan, Gladiolenstraat, Laan van Rijckevorsel). Dan verrijzen ook de eerste woningen aan de Laan van Rijckevorsel.

Aan de noordkant van de Zwanendreef worden woningen gepland. De kavel tussen de Zwanendreef en de vaart is vrij breed. Er zou dus een ongelukkig stuk land tussen de woningen en de vaart overblijven. Maar dan is er een meevaller. B&W Leiden zoeken een terrein. In aug ’54 lezen we dat grond zal aangekocht worden door B&W Leiden voor “de bouw van een transformator- en schakelstation ten behoeve van de stedelijke lichtfabrieken”.

Zo langzamerhand wordt al het voormalige bollenland van fa. J.W.A. Lefeber verkaveld en volgt er woningbouw. In ’58 wordt ook een deel van de gronden na de verkaveling van het voormalige Lefeber-terrein verworven als gemeentelijk eigendom. Later (1968) wordt in deze omgeving een verzorgingsflat gepland. Naast het laantje van Onderwater. De naam wordt serviceflat Swaenendreef. In ’59 volgt een voorstel voor de verlenging van de Zwanendreef tot aan het Paulusbosje. Over de Don Boscostraat wordt gezegd dat het de bedoeling is deze ongeveer te laten eindigen bij de molen, maar de Don Boscolaan wordt pas in ’61 doorgetrokken tot de Zwanendreef. Het doortrekken tot de molen is, gelukkig, nooit uitgevoerd. Daarom hebben we praktisch midden in het dorp de heemtuin met het aardige paadje langs het weiland van boerderij Zwanendrift en langs de molen.

Fa J.W.A. Lefeber

Foto onder: 3 mannen tussen bollen aan het
wieden. 1951 Vlnr: Arie Veldhoven, Alfons Lefeber en Gerd Meyer. Locatie Zanderij Hillegom, 1951

Gerard Lefeber komt in 1947 bij zijn vader in de zaak werken. In 1971 wordt de zaak officieel overgenomen. De firma verhuist in hetzelfde jaar van de Heereweg naar de Delfweg, Noordwijkerhout. De volgende generatie J.W.A. Lefeber (zoon van Gerard) legt de eerste steen van het nieuwe bedrijfspand en grootvader J.W.A. sluit de steen af. In 1973 komt J.W.A. Sr. te overlijden. Daarmee is een einde gekomen aan het leven van een man die heel veel heeft betekend voor Lisse en voor het bollen vak. Het blijkt dat de brug in de Zwanendreef dan nog in het bezit is van J.W.A. Lefeber. De brug wordt aan de gemeente verkocht voor het symbolische bedrag van 1 gulden. Was het niet mooi geweest om, nu de bruggen een naam krijgen, deze brug te vernoemen naar de man die de brug heeft laten bouwen en zo verdienstelijk is geweest voor onze gemeente. Dus J.W.A. Lefeberbrug in plaats van Lefeberbrug. Dat laatste zegt immers niets over de geschiedenis. Er zijn zoals boven ook al geschreven is, vele zeer verdienstelijke Lefebers geweest, maar die hadden niets van doen met de brug. Die eer komt alleen J.W.A. toe.

Inmiddels staat er al weer jaren een J.W.A. Lefeber aan het hoofd van de firma. De kleinzoon van de oprichter. Indertijd had J.W. al een handel op Rusland. In de tijd van de Russische revolutie viel die markt weg. Maar inmiddels is communistisch Rusland verdwenen en heeft ook J.W.A. de handel op Rusland heropend. Afgelopen november vierde de firma J.W.A. Lefeber haar 100 jarig bestaan. Het is dan wel niet meer een Lisser bedrijf, maar de historische band met Lisse blijft! (en de Delfweg is toch bijna Lisse).

Reactie

Jan Mijnders reageerde op het artikel “J.W.A. Lefeber en Zwanendrift (gebied Zwanendreef)”. Hij schrijft: De holkamer van Gebr. Segers stond niet aan het vaartje (slootje) dat van de “Kerksloot” richting Zwanendreef naar het vijvertje bij de Marconiflat

 

 

Bruggen in de Poelpolder

In een reactie op een artikel over naamgeving in Lisse geeft Nic Geerling aan, dat de brug in de 1e Poellaan de Hoge brug werd genoemd. Hij geeft ook met originele tekst aan dat in 1628 de brug in de Poellaan te laag was.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 1, januari 2012

aar aanleiding van het bericht in het Nieuwsblad van oktober 2011 over de naamgeving van Lissese bruggen ‘ kregen wij een reactie van één van de leden van onze vereniging: volgens de heer Nic. Geerlings werd

de brug in de Ie Poellaan (en mogelijk eveneens de bruggen in de 2e en 3e Poellaan) ook wel ‘Hogebrug’ genoemd. Dat zou te maken hebben gehad met het feit dat deze brug zo hoog moest zijn dat er een vlet met koeien on­der door kon varen. Was de brug te laag, dan zou dat problemen opleveren voor de veeboeren in de Poelpolder en Roversbroekpolder.

Ook in de eerste helft van de zeventiende eeuw moesten de bruggen over de ringsloot van de Poelpolder een zodanige hoogte hebben dat schuiten bela­den met één roede hooi daar zonder problemen onder door konden varen.

Op 23 juli 1628 verklaarden Pieter DammasznCluft (36 jaar), Jan Wil-lemszn (36 jaar), schepenen, en Willem Jacobszn Veldgroen (45 jaar), bode, dat de brug over de ringsloot in de Poelpolder tweeënhalve roede te laag was. Zij hadden namelijk met eigen ogen gezien dat een schuit met één roede hooi (beladen door hooimeter Cornelis Thoniszn) niet onder de brug door kon varen. Kort daarna lieten zij de volgende verklaring op schrift stellen:2

Wij ondergeschreven Pieter DammaszCluft, out omtrent XXXVI jaeren, ende Jan Willemsz, out omtrent XXXVI jaeren, scheepenen inden ambachte van Lisse, mitsgaders Willem Jacobsz Veltgroen, boodealdaer, out omtrentXLVjaeren, ver-claeren bij deesen onder onsegewoonerhantbijdeneedt int stuckonserrespective offitien[=ambten] gedaen ter requisitie[=verzoek] vanden gezwoorens vanden voorseijde[=voornoemde] ambachte, waerachtich te weesen dat die brugge leg­gende over die ringsloot vandenijeuwebedijckte poelpolder bijde[= door de] bedij-ckersvandeselve polder inde voorleedennaesoomer doen leggen, wel omtrent der-dehalve [=tweeënhalve] voet te laegegeleijt[=gelegd] is omme daer deur [=door] te vaeren met een schoti [=schuit] gelaeden hebbende een roe hoijs [=hooi], voor reedenen van weetenschap, verclaeren wij ondergeschreven dat wij op donder-dachlestleeden hebben gesien een schou met hoijoptemaete van een roe hoijgeleijt bij Cornelis Thonisz, woonende op de Aa, ordinarishoijmeeteraldaer, de welcke deur de voors. bruggenijet en mocht vaeren op omtrent derdehalve voet als voor-engeseijt is, te vreedensijndetselvenaeder bij eede te bevestigen desnootsdaer toe versochtsijnde. Toirconde, soo hebben wij deesegedaen schrijven ende onderteekeen op ten XXIIIenjulijXVIC  acht ende twintieh.

Pieter Dommissen Kluft              Jan Willemsen
Willem Jacops Veltgroen gerechtsbode

Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 265.

Op dit moment is niet bekend of de brug na deze verklaring is verhoogd. Wellicht dat archiefonderzoek daar nog uitsluitsel over kan geven.

Op de onderstaande kaart uit 1624 is te zien dat er op dat moment twee bruggen over de ringsloot lagen: allebei in de ‘nieuwe wegh’, de huidige 2e Poellaan (één aan de westkant en één aan de oostkant van de Poelpolder).3

Van de huidige Ie en 3e Poellaan ontbreekt op de kaart uit 1624 ieder spoor. Blijkbaar zijn die wegen pas later aangelegd. Vermoedelijk houdt de in de nazomer van 1627 gebouwde brug verband met de aanleg van de weg die we tegenwoordig kennen als de Ie Poellaan. Deze brug had in 1628 geen naam, aangezien er door de Lissese functionarissen slechts in algeme­ne termen over ‘die brugge leggende over die ringsloot’ wordt gesproken.

3  Zie ook A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (2e druk; Lisse 1998) 6-7.

Kaart van Jan Pieterszn. Dou uit 1624, van de kort daarvoor bedijkte Poelpolder
(Archief van het Hoogheemraadschap Rijnland).

Een bouwvraag is ingediend voor het plan Mallegatsloot aan de westkant van de Engel. Een straatnaam is al bekend: W.L. Döllstraat. Hij was voor de oorlog tewerkgesteld bij de gemeente Lisse. Hij maakte in de oorlog oa valse persoonsbewijzen. Hij overleed in een concentratiekamp Rathenow.

door Arie in’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 3, juli 2011

Eet bouwplan in De Engel staat al langere tijd op de rol, maar er is nog niets opgestart. Het plan in de Engel en de bouw op het terrein Mallegatsloot zijn aan elkaar gelieerd en gestart wordt in waarschijnlijk 2013, nadat het bedrijf van Lamboo vanaf de Catharijnenlaan is verhuisd naar de nieuwbouw op het bedrijventerrein. Tegen de tijd dat Lamboo verhuist kan er al wat grondsaneringwerk op een andere plek in het woongebied Engel West gedaan zijn. Dan kan het bouwrijp maken plaats vinden en is de planning dat medio 2013 met de woningbouwontwikkeling kan worden gestart. Ook het nieuwe speeltuinonderkomen voor Kindervreugd maakt deel uit van het bestemmingsplan Engelhof. Naar verwachting zal dat bestemmingsplan eind augustus 2011 in werking kunnen zijn getreden. De bouwaanvraag is ingediend. De feitelijke start zal globaal ergens 4e kwartaal van dit jaar plaats vinden. Ook de verhuizing van Kindervreugd moet namelijk rond zijn in verband met het gegeven dat zij nu gevestigd is op een plaats waar ook woningbouw zal verrijzen. Er wordt dus nog niet gebouwd en er zijn geen straten te bekennen, maar een straatnaam is er wel. En het college van B en W komt hiermee tegemoet aan een eerder geuite wens door Ed Olivier die bij de introductie van zijn boek “Wat toch een tijd” pleitte voor straatnaamgeving aan Lissers die in de tweede wereldoorlog om het leven kwamen wegens onder andere hun verzetswerk.

Wilhelm Ludovicus (Willem) Döll,
naar wie nu in De Engel een straat
vernoemd zal worden.

Die straat wordt de W. L. Döllstraat. Wilhelm Ludovicus (Willem) Döll werd in Leiden geboren op 9 maart 1910 en overleed op 35-jarige leeftijd in het concentratiekamp Rathenow (bij Sachsenhausen). Hij stierf op 31 maart 1945 door honger en uitputting. Döll werkte onder andere bij de Twentse Bank en bracht het tot bankbediende. In de crisisjaren (’39) kwam hij als tewerkgestelde terecht bij de gemeente Lisse, afdeling bevolking. In augustus 1941 kreeg hij daar een vaste aanstelling als hoofdklerk en nam op verzoek van burgemeester Van Rijckevorsel en gemeentesecretaris De Haan enthousiast de uitgifte van valse persoonsbewijzen en distributiebescheiden voor Joodse vluchtelingen en onderduikers ter hand.

Tijdens de overval op het Lissese gemeentehuis op 15 februari 1944 door de verzetsgroep van Johannes Post was Willem Döll in het gemeentehuis aanwezig in de overwerkploeg. De groep drong direct achter de secretarieambtenaar het raadhuis binnen en overmeesterde daar de politieman Bastiaan Romeyn. Beiden werden daarom – evenals gemeentesecretaris Jan de Haan – door de Sicherheitsdienst verdacht van betrokkenheid bij de overval, die tot doel had de bevolkingsadministratie te vernietigen en levensmiddelenkaarten voor onderduikers achterover te drukken. Kort na de overval werden eerst De Haan (19 februari) en Döll (21 februari) gearresteerd en later ook Romeyn. De SD kon de betrokkenheid van de twee bij de overval echter niet direct aantonen. In plaats daarvan werden ze beschuldigd van het vervalsen van een persoonsbewijs voor een Joodse vluchteling. Beide ambtenaren bekenden zich hieraan schuldig te hebben gemaakt. De Haan werd overgebracht naar het kamp Vught. Willem Döll belandde via het Oranjehotel in Scheveningen in Vught en tenslotte in het concentratiekamp Rathenow. Jan de Haan overleefde zijn internering in het kamp Vught ternauwernood; hij kwam ziek en uitgeput terug in Lisse, waar hij op 9 oktober 1946 op 58-jarige leeftijd alsnog overleed. Hij is begraven in het oorlogsgraf bij de Agathakerk.

Bastiaan Romeyn, de politieman die
lijn leven liet. in Nettengamme.
Het zou passend zijn wanneer ook
naar hem een straat vernoemd zou
worden.

Bastiaan Romeyn stierf op 20 november 1944 op 31-jarige leeftijd in een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme. De nieuwe straat grenst aan de J.C. de Haanstraat in De Engel. Jan de Haan en Willem Döll zijn de enige twee Lissese gemeenteambtenaren onder de gesneuvelde verzetsmensen en dienstplichtige soldaten en ze trokken samen op, o.a. bij het vervalsen van persoonsbewijzen.

De Romijnstraat in De Engel is overigens niet vernoemd naar de derde betrokkene, politieman Bastiaan Romeyn, zoals weieens wordt aangenomen, maar naar een Lissese wethouder. Na de oorlog stelde burgemeester Van Rijckevorsel in een bijzondere raadsvergadering vast hoe bitter het was dat juist Willem Döll, die zoveel mensen aan levensmiddelenbonnen had geholpen, de hongerdood moest sterven.    ,. Willem Döll liet een weduwe (Dirkje Buis) achter en twee jonge kinderen. Het complete verhaal is gepubliceerd in het boek ‘Wat toch een tijd’.