De wilde flora van de Bollenstreek: de Wouw
In de Heemtuin, is dit jaar een wouw gevonden op een afgegraven stuk grond. Dat komt overeen met de bschrijving van de voorkeur van de groeiplaats van deze plant.
Door Liesbeth Brouwer
Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022
Spontaan opgekomen
Dit jaar liet de wouw zich voor het eerst zien. De plant past helemaal in de opzet van de heemtuin: een wilde plantentuin vol met planten die van nature in een omgeving voorkomen. Het plekje waar de wouw zich nu laat zien is vorig jaar afgegraven omdat het overwoekerd was met grassen en riet. Ideaal voor de wouw om daar gebruik van te maken en zich er een plekje te veroveren. De wouw voelt zich erg thuis op omgewerkte, liefst kalkrijke plaatsen.
Naam Wouw is de Nederlandse naam, de Latijnse naam luidt Reseda
luteola, vaak gevolgd door een l. De naamgeving leert je al iets over
een plant. Die l waarmee de wetenschappelijke naam wordt afgesloten duidt er op dat Linnaeus deze plant voor het eerst uitvoerig heeft beschreven. De Zweedse botanicus legde de basis voor de universele naamgeving van planten. In 1753 publiceerde hij zijn Species Plantarum. Linnaeus is in onze streek geen onbekende. Van 1735 tot in 1737 verbleef hij op de Hartekamp in Bennebroek waarvan hij de planten beschreef in zijn Hortus Cliffortianus. De Latijnse naam leert ons nog wel wat meer over deze plant. Reseda komt van Resedare (Latijn) en betekent “doen bedaren”. Zou op een genezende werking duiden voor huidproblemen. En dan Luteola. Dat komt van het Latijnse Luteus wat “goudgeel/safraangeel” betekent. De plant bloeit geel en vanwege het geel is de wouw al heel lang bekend als verfplant. Waar de Nederlandse naam van herleid is heb ik niet kunnen achterhalen. In andere talen zie je wel de relatie met de kleur en verf terug. Zoals in het Fries: Giele reseda, het Frans: Réséda jaunâtre, het Duits: Färber-Resede.
Oorsprong
We weten wel redelijk veel over de herkomst van de wouw.
Zo is bekend dat ze sinds de laatste ijstijd rond de Middellandse Zee groeit. Er zijn vondsten van zaden van de wouw gevonden rond paalwoningen van zo’n 4000 jaar geleden. De Romeinen schreven al dat ze de plant gebruikten om textiel mee te kleuren.
Verfplant
We zo natuurlijke kleurstoffen. De drie belangrijkste planten die daarvoor gebruikt werden waren de wede (voor blauw), de meekrap (voor rood) en de wouw voor het geel. In middeleeuwse stukken staan soms bepalingen dat alleen deze drie planten door het stedelijke gilde van de ververs mochten worden gebruikt om textiel te kleuren. De wouw was dus een echte cultuurplant. Rond steden waar textielnijverheid was, of bijvoorbeeld wandkleden werden geweven, werd veel wouw verbouwd. Zoals in de Vlaamse regio’s rond de steden Aalst, Doornik en Brussel. De wouw bevat de kleurstof luteoline. Vooral de toppen van de spruiten en de zaden bevatten kleurstoffen. Maar er moest nog wel een extra handeling verricht worden om verfstoffen te verkrijgen. Urine (de zeik) werd gebruikt en aluin werd als fixeermiddel gebruikt. Over dit vakmanschap werd uitgebreid geschreven. Een citaat uit ‘T bouck van wondre’ van 1513 om ‘schijtgeel’ te maken:
‘Neemt wauwe (reseda luteola) die men in lattijn noemt Flostinctorius, dat zijn de geluwe Blommen die de verwers gebruycken. Neemt die met de stelen en blommen onder een soo veel als u belieft. Maect een calcwater. Giet dat op de blommen in eenen grooten ketel. Latet so lange sieden tot dat de gheluwicheyt der blommen uit mach sieden. Nemet daerna van de vyer, en latet een weinich verstaen. Gietet daer naer door eenen doec ofte sac, datter noch blommen noch cruyt by sy. Neemt daer naer wel gewreven crydt en noch eens so veel wel gewreven aluyn. Roeret wel onder een met een stocxken en neemt wel acht dattet niet te seer op en styghe, want den crijt en den aluyn dryvent seer op. Latet also staen, so wort het water claer. Als haer nu de substantie wederom heeft geset, soo giedt het water wederom af tot dat gy de verwe bloot siet, dewelcke gy nemen en droogen sult. Als gy die wilt gebruycken so wryft met aluyn water ofte met dunne lymwater.
In de Gouden Eeuw maakten schilders als Rembrandt natuurlijk ook gebruik van de uit de wouw verkregen gele kleurstof.
Drachtplant
Het gebruik van de wouw voor verfstof is nu bijna uitgestorven. Bijna, want hedendaagse textielkunstenaars, als Claudy Jongstra met haar wandtapijten, experimenteren nog volop met natuurlijke kleurstoffen als van de wouw. Maar de plant biedt meer. De wouw is nu van grote betekenis als drachtplant. Ze geeft door nectar en pollen voer aan insecten. Voor bijen is het een heerlijke plant. Dat insecten bedreigd worden in hun bestaan lezen we regelmatig. Velen willen daar wat aan doen. Insectenhotels zijn in vele tuinen te vinden. Er was zelfs recent het bericht dat er in Amsterdam zoveel enthousiastelingen een bijenkast hadden staan dat nu de wilde bijensoorten moeite hadden om zich te handhaven. In de Bollenstreek is ook een aardig initiatief ontstaan dat (wilde) bijen moet helpen: het bijenlint Bollenstreek. Door de gemeentes Hillegom, Lisse en Teylingen ligt, rondom de provinciale weg N208, een strook met terreinen die samen het “bijenlint” vormen. Allerlei gebieden worden zo ingericht dat ze meer voedsel en nestgelegenheid gaan bieden aan bijen, door meer en geschiktere bloemen, bijenhotels enz. enz. De heemtuin past goed in dit initiatief. De wilde bijensoort resedamaskerbij, niet voor niks vernoemd naar onze wouw, kan nu al profiteren van deze plant die er nu in bloei staat. De vrijwilligers van de heemtuin hopen natuurlijk dat de wouw zich uitzaait (en anders helpen ze wel een handje). Zo kunnen ze ook volgende jaren dit mooie verhaal over de verfplant vertellen.