’t Roemwaard Lisse: Het dorp Lisse (43)

Door Alfons Hulkenberg

Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse

Lisse met zijn kerk en zijn huisjes in 1624. Toch moet men het aantal huisjes niet al te “letterlijk” opvatten. Misschien heeft de tekenaar slechts een idee willen geven van de bebouwing, want het ging ten slotte alleen maar om het land dat aan de (voormalige) abdij Leeuwenhorst te Noordwijkerhout toebehoorde, een perceel dat met een smalle strook ter hoogte der huidige St. Agathakerk begint. Het wordt begrensd door het land van de erfgenaam van Claas Corn. Corsteman, ±  1616, “Des Ambachts wegen” zijn duidelijk getekend. Ze werden ieder jaar in maart in opdracht van Schout en Ambachtsbewaarders geïnspecteerd. In 1768 moest Barend Stellingwerf alle “holligheden” met zand vullen en ophogen. Het eerste stuk van de “Molewateringe ofte de Graft” wordt op deze kaart reeds “De Haven van Lis” genoemd. Daar was altijd veel bedrijvigheid en de ambachtsbewaarders dienden steeds toe te zien, dat alles daar ordelijk toeging.2

6 maart 1778. “Publicatie. Schout en ambachtsbewaarders der Heerlijk­heid Lisse, sedert geruime tijd ondervonden hebbende, dat er een groot misbruik gemaakt werd van de wal of kant langs des ambachts gracht door het plaatsen en lang laten leggen van hout, takken, mis, bagger, puin en ander goed op dezelve, waardoor zo aan de schipperije als burgerije grote ongelegentheid veroorzaakt werd, en daarinne ten dien­ste van de goede ingesetenen willende voorzien, zo is ’t dat Schout en Ambachtsbewaarders voornoemd allen ende een iegelijk die zulks zoude mogen aangaan, bij dezen wel ernstig waarschouwen en scherpelijk verbieden van gene goederen, hout, takken, mis, bagger, puin of wat hetzelve ook zoude mogen zijn, langer op de wal of kant van des ambachts Gracht te laten leggen dan uiterlijk twaalf dagen nadat hetzel­ve op de voorsz. wal of kant zal zijn geplaatst, op poene van 24 stuivers voor elke dag dat het daarop zal worden bevonden”, etc. Mest mag trouwens alleen gelost en gelegd worden “buiten de huizen, om daar­door alle stank en onreinheid voor de goede ingezetenen haar huizen voor te komen1“. Er mocht alleen mest gelost worden tussen de korenmolen en de looierije1. Er waren inderdaad leerlooierijen in Lisse. Ook Jan de Graaff spreekt daarover, wanneer hij van Meer en Hout naar de Gracht stapt.

Maar ik verlaat dit klaverrijke land

En stap zo voort tot op de Havenkant.

Hier kan men zien de leerbereiderieen

Tot ’s mensen dienst en winst der burgerije.

Wat verder ziet men het verheven paleis

Des koopman s, die op allerhande wijs

Des dorps nut en welstand tracht te werken.

Dit paleis des koopmans is waarschijnlijk het huis op de hoek der Kapelstraat, dat helaas juist dezer dagen moet verdwijnen. Tussen de eenvoudige dorpsbewoning moet het een machtige indruk hebben ge­maakt.3 En de “koopman” zelf? Dat is ongetwijfeld Jan van Blommestein van Oldenzeel, de enige echte ingezetene van Lisse die omstreeks 1770 steeds als “heer” gekwalificeerd wordt. Ds. Johannes van Blommestein (1698-1771) had vijf kinderen die alle jong gestorven zijn. Zijn zuster Cornelia was gehuwd met Stephanus (van) Oldenzeel uit Gorinchem. Hun zoon komt naar oom en tante te Lisse; “de heer Johan van Blommestein van Oldenzeel, koopman.”4 Bij allerlei transacties, vooral ook bij de vlasserijen (blz. 54) komt men zijn naam telkens weer tegen. Toen de Keizersbrugge in de “Broekweg” in 1764 werd vervangen door een heul was het de heer Van Oldenzeel die de eerste steen legde; een belangrijk man.5

Er waren twee leerlooierijen aan de gracht, één van Jan Hirsch en een van de ambachtsbewaarder Leendert van der Jagt. In de slachtmaand (november) werden de koeiehuiden in de grond gespit en in de looi- of louwmaand weer opgegraven om gelooid te worden. Nu had Jan Hirsch zich verstout in januari 1765 “eigener autoriteit” een tweede looikuip te “doen stellen voor zijn huizinge op des ambachtsgrond op de gracht.” Bovendien lag daar een hoop “rum”, run, gemalen eikenschors om het leer te looien. Hij verklaarde echter zeer onderdanig, “hetzelve in zijne onwetendheid gedaan te hebben, immers met gene het minste inzicht of oogmerk om daarmede de authoriteit of het gezag van UEd. Achtbarens te benadelen! ” Het is altijd weer vermakelijk te lezen hoe die boeren en burgers van Lisse elkaar met zoveel reverentie ambtelijk benaderen. Ten slotte mag de kuip blijven staan, wanneer Hirsch hem iets laat zakken, enige “recognitie” betaalt en belooft, dat wanneer in de zomer de vlasschepen komen (blz. 54) de wal geheel ontruimd zal zijn. Dat laatste was vooral belangrijk! Tegen het einde der 18de eeuw liep het af met de looierijen in Lisse. Op 18 april 1798 verkocht Gerrit Hendrik Hirs een “partij looiersgereedschappen” en een “kuip” voor weinig geld aan een vreemde opkoper, David Gobliski.6 Toen was het gedaan, voor goed.

1  “Ambachtsboek” in part. bezit (T).

2  Zie noot l Ansichten blz. 53 tot 57.

3  ld. blz. 56 geheel links.

4  Ned. Patriciaat 1968 en ” t lange boek” van ir. De Graaff.

5  Zie noot 1. Ansichten blz. 52.

6  ARA, Recht.arch. Lisse nr. 110.

43. “Het dorp van Lisse. Kaart van Jan Pietersz Dpu(w) uti 1624. Kaartenbak van de abdij Leeuwenhorst. Algemeen Rijksarchief Den Haag, coll Hingman M, fol X!!