’t Roemwaard Lisse: Huis Dever te Lisse in 1725 (9)

Door Alfons Hulkenberg

Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse

“Welk een schoon gezicht vertoont zich aan mijn oog? ’t Is Dev’ren, ’t steekt het hoofd uit bomen, hemelhoog Verheven, in de lucht. Hier koomt het buitenleven De wakk’re Heereman, heer van deze lustplaats, geven De wenselijkste vreugd, door zorgen nooit ontrust. Het stamhuis van ’t geslacht der Dev’ren stond voor dezen Op dezen grond, maar ’t is vergaan en zonder wezen. Dus sloopt en dus vernielt de tijd, die niets ontziet, Gebouwen in het stof en brengt ze in \ eind tot met En al het ondermaans moet voor dat noodlot wijken, Het stelt de palen zelfs aan ’s werelds koninkrijken. Zoekt dan, o dwazen, nooit iets duurzaams hier beneên En dringt met uw gemoed door ’t stargewelfsel heen. Tracht, tracht daar voor u zelf een zielenschat te erlangen Die gij onfeilbaar na uw sterven zult ontvangen.”

Hier is dan de ridderhofstad Dever, nimmer verkocht, altijd door vererving binnen de familie gebleven. In 1725 behoorde ze aan het geslacht Heereman van Zuydtwijck, gesproten uit de katholieke regentenkringen van het Amsterdam van voor de “alteratie” van 1578. Zelf hebben deze Heren van Dever er nimmer gewoond en “alles wat hart en zinnen lust” hebben ze hier nimmer genoten. In 1732, toen Mattheus Brouerius van Nidek en Isaak Ie Long Dever aldus bezongen was het verhuurd aan de vrijgezel Mr. Willem Six, burgemeester van Amsterdam (1662-1733).

Misschien heeft het oudste slot Dever aan de Lisser Poel gestaan, “maar het is vergaan en zonder wezen”. Hier ziet men rechts nog de huidige burcht uit de tweede helft der 14de eeuw, de tijd van Heer Reinier Dever (± 1340-1417), een ridder van aanzien. Hij onderhield goede relaties met graaf Albrecht van Beyeren, de grootvader van Vrouwe Jacoba. Hertog Albrecht verbleef vaak op Teylingen, waar zijn geliefde Aleid van Poelgeest woonde. Ze vermaakten zich daar met de jacht met valken en honden, met de kaatsbal, met kaarten en dobbelen en andere spelen, en misschien met nog wel meer … Er wordt vermeld, hoe het gezelschap op 6 februari 1388 naar Dever getrokken is, waarbij de graaf voor 5 (gouden) guldens heeft verteerd. Het bedrag is hoog genoeg om een pleizierige dag te veronderstellen! Later vererfde Dever op de geslachten Van Haeften van Rhenoy en Matenesse. Jhr. Johan van Matenesse, Heer van Dever en Lisse, vergrootte de burcht aan de zuidwestzijde. Een deel der gracht werd hiertoe gedempt en hier, op deze gedempte gracht, heeft dan ook na jaren van verwaarlozing in 1848 de instorting plaats gehad, die tot de totale ondergang van “het nieuwe huis Dever” heeft geleid. Dat prachtige “nieuwe huis”, door Roghman in 1647 vereeuwigd, werd tussen 1631 en 1634 tegen de ronde voorzijde der burcht opgetrokken door Jhr. Johan (van Beijeren) van Schagen. De eerste vergroting van het huis werd in deze bouw opgenomen. Bij de hevige storm van 8 december 1703 werd het dak van Dever zeer zwaar beschadigd.

Het is toen in iets soberder vorm hersteld. De grote dakkapel en de sierlijke bekroningen der schoorstenen werden b.v. niet meer aange­bracht en zo zien we het dan op deze afbeelding. In 1770 komt Jan de Graaff Dever bezingen, terwijl schipper Vroom met zijn schuit met groenten naar Amsterdam vaart.

Ik ga terwijl bezien de Ridderhof-

Stad Devere, die met haar hoge transen

Verheven is schier tot der sterren glansen,

Van wiens gewelf men wonderver kan zien.

O hoog gebouw, van d’oude eddedelliên

Weleer bewoond, die met uw diepe grachten

Omvat hebt zoveel edele geslachten,

Die heden nog ons edel dorpsheer

Toebehoort en wordt van onze schout nu weer

Bewoond, die hier ’t comptoir (kantoor) en al zijn zaken

Verricht, die aan ons Lisser omkring raken.

Doch mijne lust en wandeling gevoed

Maakt, edel huis, dat ik u verlaten moet.

Inderdaad had in 1770, nadat Dever lange tijd had leeggestaan, de schout, Willem Jacobus Sennepart, hier zijn intrek genomen. Maar “de wenselijkste vreugd, door zorgen nooit ontrust”, heeft ook Sennepart hier niet genoten! (Zie blz. 46).

Sindsdien is Dever nimmer weer bewoond geweest. Dever verviel steeds meer. In 1822 nam Prosper Cuypers van Veldhoven een vensterglas mee, waarop een wapen met drie kikvorsen prijkte. (Leids Jaarb. 1969, blz. 167). In 1839 zag de Leidse student Kees Kneppelhout “sporen van op glas geschilderde wapens”, welke “geschilderde ruiten” ook al spoe­dig gestolen waren. Hoynck van Papendrecht haalde de oude papieren uit de archiefkast. Het oude leenboek van Dever zal wel op deze wijze verdwenen zijn. Later werd het door een Haarlems archivariaat te koop aangeboden en thans is het in het Rijksarchief in veiligheid. De zware ijzeren kist zelf stond jarenlang ergens in Lisse op een zolder. Steeds verdwenen er boeken. Al eerder waren een paar haardplaten en een pomp gestolen. Een prachtige antieke tafel stond verwaarloosd op het erf van de “slotbewaarder”. Ten slotte ontvoerden Leidse studenten in 1848 de grote hertekop … Dever ging zijn ondergang tegemoet.

  1. Zie: Het huis Dever te Lisse met verwijzingen aldaar

9. Huis Dever te Lisse in 1725. Grijs-gewassen penseeltekening, 16×23 cm. van A. de Haas jr. (Amsterdam 1707 – aldaar 1778). Leerling van C. Pronk Gemeentemuseum Arnhem, G.M. 1160