’t Roemwaard Lisse: Uitermeer (5)
Door Alfons Hulkenberg
Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse
Uytermeer lag in de Poelpolder. Wanneer men over de Eerste Poellaan de polder juist was binnengetreden iets naar rechts. Het is een voorbeeld van de hier niet talrijke droogmakerij-buitenplaatsen.1 Op een kaart van 1687 staat Uytermeer reeds vermeld. Het behoorde aan de familie van der Stel, vooral bekend door Simon van der Stel, gehuwd met Jacoba Six, de eerste gouverneur van Kaap de Goede Hoop. Het is opmerkelijk dat Jan de Graaff Uytermeer in het geheel niet noemt. Hij moet er vlak langs gekomen zijn. Waarschijnlijk was het echter in 1770 reeds verdwenen. Dan treffen we de familie Van der Stel namelijk aan op Meer en Duyn.3 Een gevelsteen met de naam “Uytermeer” moet later zijn ingemetseld in een (thans verdwenen) herberg aan de Trekvaart onder Noordwijk.
Wij laten nu onze dichterlijke vriend zijn wandeling beginnen. Hij loopt de Eerste Poellaan geheel uit en is verrukt over de bekoorlijkheden van het lieflijke landschap.
Gewenste dag, toen ik mijn wandeling
In ’t ochtenduur door wijk en beemd aanving!
Aurora* kwam op haren gouden wagen
Aankondigen alsdat ’t begon te dagen.
Haar vingers, daar de nectardauw uit druipt
Terwijl de zon uit zijne schuilplaats kruipt.
Mijn ziel verrukt door die bekoorlijkheden,
Dus ging ik zacht tot aan de Poellaan treden.
Ik zag ’t welig vee, ik aanzag het hoog geboomt
Zeer aangenaam, terwijl een zuchtje koomt
Uit het westen en de bladeren doet ruisen.
Men ziet de vliet staag wentelen en bruisen.
’t Nieuwsgierig oog, genegen om te zien,
Dat leidt mij weg, op hoop dat ik misschien
Wat nieuws ontmoet. Ik ga mij zo begeven
De Poellaan langs. Maar wat zie ik daar leven?
Wat ’s daar te doen, dat ik daar zo veel volk
Bijeen zie staan daar bij die diepe kolk
Des Poeh? Maar wacht! Mij dunkt, ik zie ze laden
De fruiten om den steedling te v er zaden,
Die de ooftgodin met haar gewone vlijt
Besproeit en voedt, of schoon Aeool^ met nijd
Uit’t noorden blaast, met nevelige dampen -,
Verzeld, en dus gestaag met ramp op rampen
Haar hof bestormt. Nochtans zo is haar tuin
Zeer vruchtrijk en doet op het woeste duin
En vlakke veld alom met vruchten planten,
Zodat een schuit tot boven aan haar kanten
Hier dag aan dag, door onzen schipper Vroom
Vervoerd wordt en wel binnen Amstels boom.
Of ’t stormt of raast, of Y onweer snel van boven
De baren solt, hij gaat de golven kloven
En bouwt de Meer en ook de buld’rend IJ6
En schroomt geen wind en schijnt in ’t water vrij
Van overlast, dewijl de Stroomgodinnen
In Pomona’s dienst1 behouden ’t brengen binnen.
Vaart Vroome held, vaart door het woeste stof. . .
Er is daar door dat “woeste stof” wat gevaren! In 1770 deed dit schipper Vroom, maar in 1747 was Cornelis Cornelisz Ruychrok van de Werve8 “ordinaris marktschipper van bloemen, groentens ende ooft-vruchten”, die “met twee schuiten” op Amsterdam voer. Ook Antonis van Hulst en Cornelis van Bendt voeren op Amsterdam. Pieter Riggel sinds 1770 op Rotterdam. Govert Gijszoon van Parijs voer via Haarlem, het Spaarne en het (open) IJ naar Amsterdam “en wederom terug”.9 Zijn zoon is eens in Spaarndam tragisch verongelukt. Wij lezen dat op woensdagavond 12 juli 1741 “zekere jongeling van zijn vaders schuit, varende van Lisse op Amsterdam, even binnen de sluizen in het Spaarne was gevallen, nedergezonken en verongelukt.10 Welke jongeling na veel zoekens den volgende morgen vroeg is gevonden, opgevist en te Spaarndam met de voeten in ’t water op ’t land werd gelegd. (Hij bleef volgens Rijnlands recht aldus nog steeds drenkeling en niemand had het recht eigenmachtig over het dode lichaam te beschikken.) Zo hebben schout en schepenen op verzoek van gemelde vader, schipper Govert te Lisse wonende, niet mogen nalaten de nodige informatiën daaromtrent te nemen en beschouwing van het dode lichaam te doen en bevonden dat ditzelve ongeval zeer onnozel (onschuldig) is toegekomen, hebben over-zulks tot wegneming van ’t lijk wel willen consenteren.” De tocht naar huis met het lijk van zijn zoon aan boord moet voor schipper Govert wel bijzonder droevig zijn geweest.
1 S.J. Fockema Andreae e.a., Kastelen . . in Rijnland (1952).
2 Johan E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam (1903), I blz. 457 e.v.
3 Zie blz. 34 en 48.
4 Deze rozenvingerige godin van de morgenstond opende de hemelpoorten, zodat de zomergod Helios op zijn gouden wagen zijn tocht kon beginnen.
5 Aeolus, de god der winden.
6 Zoals een landbouwer voren trekt door de akker, zo klieft Vroom met zijn schuit het water.
7 Porno na was de godin der tuinen, met name van de veldvruchten en het ooft.
8 A.M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (1960) blz. 16 en 144.
9 “Regentenboek” in part. bezit (T).
10 Dr. Tj.W.R. de Haan e.a., Spaarndam (1967), blz. 82.